parketnummers: 03/703059-11, 03/866056-11 (gevoegd ter terechtzitting) en 03/873248-11 (gevoegd ter terechtzitting).
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2011
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
laatst bekende adres [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 november 2011. Verdachte (hierna ook te noemen: [naam verdachte]) is niet verschenen. Wel is verschenen zijn raadsman. Deze heeft medegedeeld niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd ex artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 03/703059-11 komt de verdenking er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen goederen heeft gestolen uit een woning, waarbij met een vuurwapen is geschoten op hoofdagent [D.], dan wel samen met anderen heeft geprobeerd goederen te stelen uit een woning, waarbij met een vuurwapen is geschoten op hoofdagent [D.].
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 03/866056-11 komt de verdenking er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: opzettelijk een helm en een ruit heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt;
Feit 2: [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 03/873248-11 komt de verdenking er,
kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een spuitbusje pfefferspray voorhanden heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 03/703059-11 primair tenlastegelegde heeft begaan, met uitsluiting van het gedeelte dat betrekking heeft op het gebruik van geweld. Zij baseert zich daarbij op pinggesprekken die zijn vastgelegd en door de politie beschreven, op de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en de verklaringen van [naam verdachte] zoals deze zijn afgelegd tijdens de politieverhoren, alsmede op de aangifte van [slachtoffer 1], bewoner van de woning waar op 4 mei 2011 is ingebroken.
Ten aanzien van de tenlastelegging met parketnummer 03/866056-11 heeft zij aangevoerd dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, nu verdachte dit feit heeft bekend, en dat hij wegens gebrek aan bewijs van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten slotte acht zij wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte op de dagvaarding met parketnummer 03/873248-11 is tenlastegelegd, omdat hij ook dit feit heeft bekend.
3.2 Het oordeel van de rechtbank
De onderhavige zaak draait om een voorval dat op 4 mei 2011 plaats heeft gehad te Heerlen. Op die dag is door een aantal personen ingebroken in een woning aan de [A.straat] te Heerlen. Toen de door buurtbewoners gealarmeerde politie ter plaatse kwam, zijn de daders op de vlucht geslagen. Tijdens deze vlucht zou er door (één van) de inbrekers op een politieagent, hoofdagent [D.], geschoten zijn.
In het onderzoek naar dit voorval zijn, op diverse momenten, als verdachte aangehouden: [medeverdachte 1], [naam verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5].
Voorts zijn tijdens het onderzoek de gsm’s van de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] onderzocht op onder andere daarmee gevoerde “pinggesprekken”. Daarbij is gebleken dat de ping-ID van de gsm van [medeverdachte 2] [‘n pingnummer] is en de ping-ID van van de gsm van [medeverdachte 5] [‘n pingnummer]. Tevens is gebleken dat de ping-ID van de gsm van verdachte [medeverdachte 4] [‘n pingnummer] is.
[medeverdachte 4] heeft bij zijn verhoor op 24 mei 2011 verklaard dat hij zijn ping-ID al ongeveer twee of drie maanden niet meer gebruikte, omdat hij zijn telefoon is kwijtgeraakt. Echter, uit de opgevraagde en verkregen historische gegevens van het toestel met pingcode [‘n pingnummer] is gebleken dat hiermee onder andere op 18 februari 2011 en op 26 april 2011 pinggesprekken zijn gevoerd. Pinggespreken, waarvan [medeverdachte 4] heeft bevestigd dat hij degene was die deze gesprekken heeft gevoerd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 4], dat hij het betreffende toestel sedert ongeveer drie maanden niet meer gebruikt heeft, onaannemelijk.
Nu niet gebleken is dat anderen dan [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] gebruik hebben gemaakt van de respectieve ping-IDs [‘n pingnummer], [‘n pingnummer] en [‘n pingnummer], zullen de in het onderzoek aangetroffen, hieronder weer te geven pingberichten en pinggesprekken die gevoerd zijn tussen de gebruikers met voornoemde ping-IDs, aan hen worden toegeschreven.
Uit het proces-verbaal van bevindingen daaromtrent, blijkt dan dat op 11 maart 2011 [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 2] om 20.35 uur via een pingbericht vraagt: “Ken ik ze pakken” waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “Haha”. [medeverdachte 5] pingt dan: “Schijt aan” waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “Dan regel k wat beter pik”. 17 minuten later vraagt [medeverdachte 2] aan een persoon die gebruik maakt van ping-ID [‘n pingnummer]: “Pik vriend van me van rotterdam wil iemand rippen”, waarop deze antwoordt: “Heb j ruzie met iemand ofso”.
Een minuut later bericht [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 5]: “Ben nog vragen voor je”.
Weer een minuut later, om 20.55 uur, vraagt [‘n pingnummer] aan [medeverdachte 2]: “Enne ??”.
[medeverdachte 5] stuurt om 20.55 uur aan [medeverdachte 2]: “Vraag nu gelijk regel” en “Laat me straks nog weten”. Direct daarop meldt [medeverdachte 2] aan [‘n pingnummer]: “hij heeft geld nodig”. [‘n pingnummer] bericht op datzelfde tijdstip aan [medeverdachte 2]: “Of k ene weeet voor t rippen?”.
Op dat tijdstip, 20.55 uur, bericht [medeverdachte 2] ook aan [‘n pingnummer]: “wilt iemand rippen” en “jah man”. [‘n pingnummer] antwoordt: “Zou k niet weten man”, waarop [medeverdachte 2] meldt: “Ok ok” en “Jammer vraag wel verder”.
Direct daarop meldt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 5] “Ben vragen die weten nu gelijk nog niets”. [medeverdachte 5] antwoordt: “Okok ik moet weten wat erte hale valt” en “Aii laat me weten”. [medeverdachte 2] antwoordt: “Doe k”.
Een dag later, op 12 maart 2011, vraagt [medeverdachte 2] in een pinggesprek om 19.59 uur aan een persoon die gebruik maakt van ping-ID [‘n pingnummer]: “Pik weet je iemand die vriend van me kan rippen? Die veel geld og drugs heeft”. En om 20.00 uur: “Ik moet iemand zoeken die hij kan rippen” en: “Moet egt een hebben die is helemaal gek hij heeft geld nodig. Is van Rotterdam. Hij wil liefst nu meteen komen”.
Op 13 maart 2011 om 18.59 uur gaat een msn-bericht uit van [e-mailadres medeverdachte 2] naar [e-mailadres verdachte ], inhoudende: “Weet j iemand die vriend van m kan rippen?” [e-mailadres verdachte ] antwoordt: “Ja zkkr pik voor wat”, waarop [e-mailadres medeverdachte 2] antwoordt: “Weet j iemand met geld of drugs veel?”, waarop [e-mailadres verdachte ] antwoordt: “neepik jij dan :P” en “ik pak et we l”.
[e-mailadres medeverdachte 2] antwoordt: “haha anders vroeg k niet” en “je kunt miss met vriend van me meedoen” en “Ben nog zoeken heb wel wat al”. [e-mailadres verdachte ] bericht hierop: “is goed pik laat maar horen dan”.
Op 2 mei 2011 pingt [medeverdachte 2] om 17.26 uur aan [medeverdachte 5]: “Probeer morgu te komen is beter man”, waarop [medeverdachte 5] antwoordt: “Wat dann”. [medeverdachte 2] antwoordt: “Heb donderdag afspraken” en “Heb morgen vrij gehouden”. [medeverdachte 5] pingt dan: “Woensdag” waarop [medeverdachte 2] bericht: “Ok is goed”. [medeverdachte 5] bericht dan om 17.38 uur: “Maar gelijk. Dan je weet tog” waarop [medeverdachte 2] meldt: “Jah man heb wel iets” en “Neem bivak mee” en “En pipa als j heb hoef nie perse”.
Die tweede mei pingt [medeverdachte 2] om 19.24 uur naar een persoon met ping-ID [‘n pingnummer]: “Btw die molukkers komen woensdag” en “Nemen pipa enso mee”.
De rechtbank acht het daarbij een feit van algemene bekendheid dat “pipa” straattaal is voor pistool.
Op 3 mei 2011 om 12.38 uur pingt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 4]: “Ik heb net tip gekregen. Weer andrer.10 k wierie. Ga z+ halen. Kun j die kwijt komen? witsoort” [medeverdachte 4] antwoordt: “Ja, we kome morge. Kan altyd kwyt”.
De rechtbank acht het daarbij een feit van algemene bekendheid dat “wierie” straattaal is voor wiet/marihuana.
Diezelfde dag pingt [medeverdachte 2] om 17.09 uur naar [medeverdachte 4]: “Hoe laat komen jullie morgen?”, waarop hij als antwoord krijgt: “Ik vertrek in de ochtend. Dus rond 12 a 1 uur bij jou”. Om 17.43 uur pingt zender [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 4]: “Laat [medeverdachte 5] die dingen meenemen voor slot openen”.
Op 4 mei 2011 tussen 8.59 uur en 9.21 uur vindt er een pinggesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5]. [medeverdachte 2] pingt hierbij naar [medeverdachte 5]: “Enne pik. Kom je dalijk”, waarop wordt geantwoord: “We zijn al onderweg” en op de vraag hoe laat ze hier zullen zijn: “We zijn over een uurtje”. [medeverdachte 2] pingt daarna: “Ben ff wat doen nu. Stake out ergens”.
Aan een persoon met ping-ID [‘n pingnummer]meldt [medeverdachte 2] die dag vanaf 9.18 uur: “Ik ben op stake out. Wachten tot iemand weg gaat. Dan na binnen. Ligt 10 k wierie. Rippen he”.
Daarna, om 9.50 uur, pingt [medeverdachte 2] naar [‘n pingnummer]: “Zijn nu 2 vrienden aangekomen van roffa en tilburg”.
De rechtbank acht het daarbij een feit van algemene bekendheid dat “roffa” straattaal is voor Rotterdam.
Dat deze vrienden ook zijn aangekomen, blijkt uit het pinggesprek van 10.07 uur, waarbij [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 2] pingt: “Doe open dan”.
Dat [medeverdachte 4] zich daadwerkelijk verplaatst heeft, blijkt ook uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [N.], waarin deze opmerkt dat de mobiele telefoon met het telefoonnummer 06-[nummer], welk nummer op naam staat van [medeverdachte 4], en waaraan ping-ID [‘n pingnummer] is gekoppeld op 4 mei 2011 om 08.00 uur contact gemaakt met de zendmast, gesitueerd te Ridderkerk en om 12.55 uur met de zendmast die is gesitueerd te Klimmen (Limburg).
Verbalisanten [K.] en [D.] horen op 4 mei 2011 omstreeks 11.29 uur van de regionale meldkamer dat aan de [A.straat] te Heerlen wordt ingebroken door twee blanke mannen en twee mannen met een getinte huidskleur. Een van de blanke mannen draagt een groene jas en de andere blanke man heeft een zwart rugzakje.
[K.] en [D.] gaan ter plaatse en zien dan een blanke man met een groene jas en een man met getinte huidskleur staan, die in hun richting kijken. Uit de richting van genoemde woning lopen nog twee andere mannen in de richting van de twee mannen. [D.] stapt uit het dienstvoertuig en achtervolgt drie van deze mannen als deze wegrennen en de [H.straat] inrennen. Een van deze drie mannen is blank. De vierde man rent in de richting van de [R.straat].
Als [D.] de drie mannen tot op een afstand van tien meter genaderd is, draait een van de mannen zich om en kijkt [D.] recht in de ogen. Vervolgens hoort [D.] kort achter elkaar drie harde knallen. Hij is ervan overtuigd dat op hem wordt geschoten. Nadat het derde schot is gevallen, duikt hij achter een geparkeerde, bordeauxrode auto. Ten tijde van het schieten ziet [D.] geen andere personen in de [H.straat].
Op 4 mei 2011 heeft [D.] aangifte gedaan van poging tot doodslag/bedreiging, gepleegd jegens hem op 4 mei 2011 te Heerlen.
Nadat [K.] de nabij de [A.straat] gelegen [V.straat] is ingerend, hoort hij drie keer het geluid van schoten. Hij rent door naar de [B.straat], waar de blanke man met de groene jas vanuit de [H.straat] in zijn richting rent. Nadat deze man de [B.straat] is over gerend ziet hij hem het struikgewas inrennen. Daarna neemt zijn collega [vdB.] met zijn diensthond de achtervolging over. [vdB.] heeft de vluchtende man, die [naam verdachte] blijkt te zijn, aangehouden. In [naam verdachte]’ kleding wordt onder andere een afgebroken cilinderslot aangetroffen.
Op de [H.straat] wordt een kleine huls gevonden, die van kaliber 6,35 mm (spoor PD2-01) blijkt te zijn. Een tweede huls van dit kaliber (spoor PD2-02) wordt in de buurt van de [H.straat] en de [B.straat] aangetroffen. Uit het onderzoek naar deze hulzen is gebleken dat het om kogelpatronen gaat. De aangetroffen hulzen zijn onderzocht door een NFI-deskundige wapens en munitie. Uit dat onderzoek is gebleken dat zij zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen. Bij visueel onderzoek aan de hulzen is gebleken dat het gaat om hulzen behorend bij scherpe munitie
Uit het feit dat er twee hulzen van scherpe kogelpatronen zijn aangetroffen op en in de nabijheid van de [H.straat], blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat met scherpe munitie is geschoten en dat de knallen die onder meer door [D.] zijn gehoord, afkomstig waren van die schoten. Andere oorzaken voor deze knallen zijn niet aannemelijk geworden.
[naam verdachte] verklaart na zijn aanhouding bij de politie dat hij met ([medeverdachte 2]) heeft besproken dat hij een woning wist waar waarschijnlijk geld en drugs zou liggen. [medeverdachte 2] zou vervoer regelen. Op woensdagmorgen rond 07.30 – 08.00 uur is [medeverdachte 2] hem komen ophalen. De buurman van [medeverdachte 2] stond in zijn auto te wachten. Vervolgens zijn zij samen naar de woning gereden en zagen zij de man uit de woning vertrekken. [naam verdachte] is naar de voordeur gelopen en heeft aangebeld, waarop een vrouw de deur opende. Hij heeft gevraagd of daar een jongen woonde met wie hij naar school zou gaan, hetgeen niet het geval was. [naam verdachte] is toen teruggelopen naar de auto. Zij hebben toen ongeveer 15 à 20 minuten gewacht, waarna de vrouw de woning verliet en langs de auto liep. Hij zag dat ze in de auto keek en hoorde dat [medeverdachte 2] zei dat ze meteen haar telefoon pakte. Daarop zijn [naam verdachte], [medeverdachte 2] en de buurman met de auto naar de woning van de buurman in Voerendaal gereden. In de auto vertelde [medeverdachte 2] dat er nog twee Molukkers uit Rotterdam zouden komen die hier nog iets wilden doen. [medeverdachte 2] had met zijn witte [merknaam] via sms of ping contact met deze Rotterdammers. Toen zij zo’n tien minuten in de woning van de buurman waren kreeg [medeverdachte 2] bericht dat de Rotterdammers voor de deur stonden. Hij heeft ze binnengelaten en zei tegen hen dat hij een woning wist waar mogelijk weed, geld of iets anders zou liggen. [medeverdachte 2] en [naam verdachte] zijn toen meteen met de beide Rotterdammers in een [merk auto] naar Meezenbroek gereden. Nadat [naam verdachte] en [medeverdachte 2] met een bahco de voordeur hadden geforceerd, zijn zij met zijn vieren naar binnen gegaan.
Op een gegeven moment is hij met [medeverdachte 2] en de Rotterdammer met de tattoo de kelder in gelopen, waar zij een zak wiet vonden. Ze zijn daarop naar boven gelopen en [naam verdachte] is met de Rotterdammer met het stekeltjeshaar bij de deur gaan staan. Vervolgens zag hij een [merk auto] aankomen waarvan hij dacht dat het de bewoners of de politie zou kunnen zijn en heeft tegen [medeverdachte 2] geroepen: “Kom, kom, weg hier”, waarna hij is weggerend. [naam verdachte] zag dat de Rotterdammer met de tattoo achter hem aan rende. Opeens hoorde hij ongeveer drie schoten die kwamen vanuit de richting van de Rotterdammer met de tattoo. Ongeveer twee à drie seconden later hoorde hij roepen: “Politie, politie”. Op dat moment was hij al de bosjes in gerend, waar hij werd aangehouden. Toen hij in de politieauto zat, zag hij de Rotterdammer met het stekeltjeshaar voorbij rijden in zijn [merk auto]. Van de Rotterdammer met de tattoo weet [naam verdachte] te melden dat deze op beide oogleden letters had getatoeëerd.
[medeverdachte 2] verklaart bij de politie dat [naam verdachte] de tip met betrekking tot de wiet heeft gegeven. Ook heeft [naam verdachte] getipt dat ergens cash te halen was, dat illegaal was verkregen. Zij zouden “een inbraakje doen, naar binnen gaan, dingen pakken”.
Ten aanzien van de eerste keer dat zij bij de woning waren heeft [medeverdachte 2] een gelijkluidende verklaring afgelegd als [naam verdachte]. Ook ten aanzien van de komst van de Rotterdammers en de tweede keer dat zij naar vorengenoemd adres zijn gegaan, heeft hij eenzelfde verklaring als [naam verdachte] afgelegd. Met betrekking tot de wiet die in het pand is aangetroffen, heeft hij verklaard dat iemand die gevonden had en in zijn handen heeft geduwd, omdat hij een vuilniszak bij zich had. Op het moment dat hij een politieauto zag, is hij weggelopen. De wiet had hij toen bij zich. Deze heeft hij later in de struiken gegooid. Een auto kwam hem achterna, hij is de hoek omgegaan en is in het paadje naast de flatjes gaan zitten om te pingen dat hij vervoer nodig had. Verder heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij binnen een uur na het schietincident van de persoon met de tatoeage boven de ogen heeft gehoord dat deze twee keer had geschoten op iemand die uit een [merk auto]stapte en die op hem, [naam verdachte] en [medeverdachte 4] kwam afgerend. Hij noemt deze persoon [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] zei dat hij op één man had geschoten en dat deze man toen wegdook.
Op de vraag of de tekst die de getatoeëerde Rotterdammer op zijn oog heeft staan iets met game te maken heeft, heeft [medeverdachte 2] “ja” geknikt en medegedeeld dat dit op zijn rechterooglid staat, terwijl op zijn linkerooglid “over” is getatoeëerd. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [nummer] is gerelateerd dat deze op 29 april 2011 een persoon heeft gecontroleerd, die zich legitimeerde met een Europese identiteitskaart. Hij bleek te zijn genaamd: [medeverdachte 5]. Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat [medeverdachte 5] ook wel [medeverdachte 5] wordt genoemd en dat hij van Molukse afkomst is. Tijdens de controle zag de verbalisant dat [medeverdachte 5] een tatoeage had op beide oogleden. Op zijn rechter ooglid staat het woord GAME, op zijn linkerooglid staat het woord OVER. Ook verbalisant [D.], die [medeverdachte 5] heeft verhoord, heeft gezien dat [medeverdachte 5] deze tekst op zijn oogleden had getatoeëerd. Bovendien heeft hij gezien dat [medeverdachte 5] in zijn bovengebit een gouden tand had.
Verbalisant [S.] heeft in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat op de voorgevel van het perceel, gelegen aan de [adres], zijnde het adres van [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] is geschreven.
[medeverdachte 1] verklaart bij de politie dat [medeverdachte 2] zijn buurman is. Hij is ‘s woensdags samen met [medeverdachte 2] [naam verdachte] gaan halen. [medeverdachte 1] heeft hen vervolgens met een door hem geleende [merk auto] naar de [A.straat] in Heerlen gebracht. Nadat [naam verdachte] bij een woning had aangebeld en een vrouw de deur had geopend, kwam hij terug naar de auto. Toen de vrouw even later langs de auto liep, zijn zij weggereden en naar de woning van [medeverdachte 1] gegaan. Daar hoorde hij twee jongens naar boven komen. Dat waren vrienden van [medeverdachte 2]. Een van hen had gouden tanden en tatoeages op de oogleden. [medeverdachte 2], [naam verdachte] en de twee vrienden van [medeverdachte 2] zijn daarna vertrokken. ’s Middags kreeg [medeverdachte 1] een telefoontje van een vriend van [medeverdachte 2] met het bericht, dat hij [medeverdachte 2] moest gaan halen. Hij heeft [medeverdachte 2] tweemaal een sms gestuurd met het verzoek hem te bellen. Ongeveer twintig minuten daarna stond de Molukker zonder tatoeage schreeuwend en kloppend voor zijn voordeur. Hij zei dat zij [medeverdachte 2] en die vriend van hem moesten gaan zoeken, dat er was geschoten en dat [naam verdachte] was opgepakt. [medeverdachte 1] is toen samen met de Molukker in de [merk auto] naar Meezenbroek gereden. Toen zij terugkwamen in Voerendaal zaten [medeverdachte 2] en, in de woorden van [medeverdachte 1], de gangster Molukker op het balkon. [medeverdachte 1] moest zijn deur open maken omdat de Molukkers hun telefoons moesten hebben en weg wilden. [medeverdachte 2] heeft hem later verteld dat ze een halve kilo wiet hadden meegenomen.
Het pingen waarover [medeverdachte 2] in zijn verklaring rept, komt terug in de bevindingen van het daarop gerichte, reeds eerder aangehaalde onderzoek.
Op die vierde mei pingt [medeverdachte 2] tussen 11.38 uur en 11.40 uur aan een persoon met ping-ID [‘n pingnummer]: “Konm me halen. Mezernbroek” en “Die zijnm gepaktr. Bel iemand voor me. Aub” en “Zeg k sta in mezenbroek. In paadje schuilen gek”.
Om 13.25 uur pingt [medeverdachte 2] naar een persoon met ping-ID [‘n pingnummer]: “Kom ff na mezenbroek met me 20 min. Ff snel iets ophalen. Anders moe ik gaan zitten”. Naar [‘n pingnummer] pingt hij om 14.23 uur: “Maar moe trug daar. Heb ook wa liggen”.
Getuige [getuige 1], woonachtig aan de [DB.straat] te Heerlen, legt een verklaring af waarin deze meldt dat zijn vriendin voor de omgevallen schutting van hun tuin een zwarte bivakmuts en een paar blauwe handschoenen heeft gevonden. In de brandgang achter hun woning vond hij een rol vuilniszakken en onder die rol lag een zwart handvuurwapen. Getuige [getuige 2] ziet op 4 mei 2011 dat een jongen een doodlopend paadje inrent en zeer snel er na dit paadje weer uitrent. Gelet op het hiervoor vermelde pinggesprek dat op 4 mei 2011 tussen 11.38 uur en 11.40 uur is gevoerd, luidend “Zeg k sta in mezenbroek. In paadje schuilen gek”, acht de rechtbank het aannemelijk dat de jongen die het paadje is ingerend, [medeverdachte 2] is geweest.
Verbalisanten [G.] en [vL.] stellen de door getuige [getuige 1] gemelde goederen, veilig en nemen deze in beslag. De goederen zijn daarna naar het NFI gezonden voor DNA-onderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat het DNA-hoofdprofiel van de rechter handschoen matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 2]. Aan de linker handschoen is een DNA-mengprofiel aangetroffen, dat onder meer matcht met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en onderzoek aan de bivakmuts heeft aangetoond dat het daarop aangetroffen DNA matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 1]. Het in de brandgang aangetroffen wapen is onderzocht en dit blijkt een gasdrukpistool te zijn, dat sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen.
Op woensdag 4 mei 2011 wordt door [slachtoffer 1] aangifte gedaan van diefstal door middel van braak in zijn woning, gelegen aan de [A.straat] te Heerlen. Hij verklaart dat hij die ochtend omstreeks 8.00 uur de woning heeft verlaten en dat zijn vriendin, die op hetzelfde adres woonachtig is, altijd de woning verlaat tussen 9.15 uur en 9.30 uur.
Omstreeks 12.00 uur is [slachtoffer 1] bij zijn huis aangekomen. Hij zag dat de voordeur dicht was en dat het cilinderslot uit de deur was.
Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel [medeverdachte 2], [naam verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], als [medeverdachte 1] betrokken zijn geweest bij de diefstal uit de woning van [slachtoffer 1].
Medeplegen [naam verdachte]
Uitgangspunt voor het beantwoorden van de vraag of gesproken kan worden van medeplegen is de vraag of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Wat betreft het vereiste van het leveren van een wezenlijke bijdrage merkt de rechtbank op dat dat niet hoeft te betekenen dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder moet zijn. Ook een andere rol kan immers leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd. Het eerste vereiste, nauwe en bewuste samenwerking, zal doorgaans het resultaat zijn van vooraf gemaakte afspraken. Noodzakelijk voor het bestaan van medeplegen is een dergelijke voorafgemaakte afspraak echter niet. Ook tijdens de feitelijke gedraging kan er nauwe samenwerking ontstaan.
Zelfs niet ingrijpen of zich niet distantiëren kan leiden tot de conclusie dat van medeplegen sprake is, maar daarvoor geldt dan wel het belangrijke vereiste dat de van medeplegen verdachte persoon zich bewust moet zijn geweest van het plegen van het delict en dat ook moet hebben aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor vermelde pinggesprekken en de inhoud van de verklaringen van [medeverdachte 2], [naam verdachte] en [medeverdachte 1] zoals afgelegd bij de politie vast dat er sprake was van een vooropgezet plan van [medeverdachte 2], [naam verdachte], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] om een inbraak te plegen in de woning van [slachtoffer 1], omdat zij dachten dat daar een forse hoeveelheid hennep aanwezig was die zij wilden buitmaken. [medeverdachte 1] functioneerde in dit plan als de chauffeur.
Gezien bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [naam verdachte] bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachten ten aanzien van het plegen van de woninginbraak.
Niet is komen vast te staan dat er naast de afspraak omtrent de woninginbraak door verdachte ook een afspraak werd gemaakt over het gebruik van (een) vuurwapen(s), laat staan dat door hem werd beoogd dat daadwerkelijk geschoten zou gaan worden. Ook is niet gebleken dat verdachte zelf geweld heeft uigeoefend of enige uitvoeringshandeling heeft verricht die zou bijdragen aan het uitgeoefende geweld. Ook heeft hij verklaard niet te hebben geweten dat een medeverdachte een wapen bij zich had waarmee hij van plan was te gaan schieten. Het gegeven dat verdachte bij de diefstal aanwezig is geweest en ongeveer gelijktijdig met de overige verdachten is weggerend, is ontoereikend om te spreken van medeplegen van geweld jegens hoofdagent [D.].
Nu derhalve geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking aangaande het gebruikte geweld, kan naar het oordeel van de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. [naam verdachte] moet dan ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 03/866056-11:
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie;
- de aangifte van [slachtoffer 2];
- de aangifte van [naam medewerker] namens Xonar.
Feit 2:
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd en, behalve de aangifte van [slachtoffer 2], er geen ander bewijsmiddel voorhanden is.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 03/873248-11:
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aanhouding, waarin is vermeld dat bij doorzoeking van de slaapkamer van verdachte twee spuitbusjes met opschrift “protect pfefferspray” is aangetroffen;
- het proces-verbaal van onderzoek aan de spuitbusjes, waaruit is gebleken dat in een van deze busjes pfefferspray aanwezig was en dat het daarbij gaat om een stof als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie.
3.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
T.a.v. 03/703059-11 primair:
op 4 mei 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [A.straat] heeft weggenomen hennep, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
T.a.v. 03/866056-11 feit 1:
op 27 september 2010 in de gemeente Landgraaf opzettelijk en wederrechtelijk een helm, toebehorende aan [slachtoffer 2], heeft beschadigd en een ruit, toebehorende aan Xonar Parkstad Limburg, heeft vernield.
T.a.v. 03/873248-11:
op 30 maart 2011 te Heerlen een spuitbusje met pfeffer spray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. 03/703059-11 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
T.a.v. 03/866056-11 feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
T.a.v. 03/873248-11:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 128 dagen met aftrek van voorarrest.
5.2 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over hem opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 26 augustus 2011 en op het strafblad van verdachte.
Ten aanzien van de diefstal heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen dat sprake is geweest van een gezamenlijk vooropgezet plan, waarbij [naam verdachte] de tipgever was. Hij wist dat er in de woning hennep zou zijn en ging ervan uit dat het veilig was om daar in te breken, omdat de bewoner geen aangifte zou gaan doen van de diefstal daar anders bekend zou worden dat hij zelf een strafbaar feit beging.
Deze initiërende rol en het berekenende karakter van verdachtes handelen, neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Hetgeen ook geldt voor de actieve rol die verdachte gespeeld heeft.
Al met al acht de rechtbank voor de diefstal een straf in de orde van grootte, als door de officier van justitie geëist, passend en geboden. Zij zal dan ook aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden opleggen, met aftrek van voorarrest.
Verdachte heeft daarnaast een helm beschadigd, een ruit vernield en een busje pfefferspray voorhanden gehad. De rechtbank zal verdachte voor deze strafbare feiten nog een geldboete opleggen van € 300,- subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis.
6 De benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering behandeld, waarbij [D.] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. De benadeelde partij [D.] vordert een bedrag van € 773,-, bestaande uit immateriële schade.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte van het onder de dagvaarding met parketnummer 03/703059-11 primair tenlastegelegde geweldsaspect zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [D.] niet in zijn vordering worden ontvangen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde op de dagvaarding met parketnummer 03/866056-11;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tevens tot een geldboete van € 300,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen;
Benadeelde partij
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 03/703059-11:
- verklaart de benadeelde partij [D.], niet ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [D.] in de kosten, door verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 november 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is onder parketnummer 03/703059-11 tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 04 mei 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [A.straat] heeft weggenomen een hoeveelheid hennep, in elk geval een of meer goederen en/of een bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [D.], hoofdagent van politie Limburg Zuid, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader meermalen althans eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten op die [D.] voornoemd;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 04 mei 2011 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid hennep, in elk geval een of meer goederen en/of een bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich met een of meer van zijn mededaders naar voornoemde woning heeft begeven en/of het slot van die woning heeft geforceerd en/of vervolgens die woning is binnengegaan en aldaar naar geld en/of goederen van zijn gading heeft gezocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke
poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [D.], hoofdagent van politie Limburg-Zuid, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen althans eenmaal met een vuurwapen op die [D.] voornoemd heeft geschoten;
Aan de verdachte is onder parketnummer 03/866056-11 tenlastegelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 27 september 2010, in de gemeente Landgraaf, opzettelijk en wederrechtelijk een helm, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Xonar Parkstad Limburg, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij, op of omstreeks 27 september 2010, in de gemeente Landgraaf, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen althans eenmaal heeft geduwd en/of geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Aan de verdachte is onder parketnummer 03/873248-11 tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 30 maart 2011 te Heerlen een spuitbusje met pfeffer spray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.