ECLI:NL:RBMAA:2011:BU5691

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703121-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van inbraak met geweld tegen politieagent

Op 23 november 2011 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [naam verdachte] en medeverdachten, die betrokken waren bij een woninginbraak op 4 mei 2011 in Heerlen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van [naam verdachte] bij de inbraak, waarbij hennep werd gestolen. De verdachten hadden een plan gemaakt om de woning binnen te dringen, en tijdens de vlucht werd er op een politieagent, hoofdagent [D.], geschoten. De rechtbank concludeerde dat [naam verdachte] niet direct betrokken was bij het geweld, maar wel nauw samenwerkte met de medeverdachten. De rechtbank sprak [naam verdachte] vrij van het geweldsaspect, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van vier maanden voor zijn rol in de inbraak. De rechtbank hield rekening met het feit dat [naam verdachte] zich had beroepen op zijn zwijgrecht en geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. De uitspraak benadrukte het belang van nauwe samenwerking en bewuste deelname aan het delict voor de kwalificatie van medeplegen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703121-11
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonend te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 november 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte (hierna ook te noemen: [naam verdachte]) hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen goederen heeft gestolen uit een woning, waarbij met een vuurwapen is geschoten op hoofdagent [D.], dan wel samen met anderen heeft geprobeerd goederen te stelen uit een woning, waarbij met een vuurwapen is geschoten op hoofdagent [D.].
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met uitsluiting van het gedeelte dat betrekking heeft op het gebruik van geweld. Zij baseert zich daarbij op pinggesprekken die zijn vastgelegd en door de politie beschreven, op de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zoals deze zijn afgelegd tijdens de politieverhoren en op de aangifte van [slachtoffer], bewoner van de woning waar op 4 mei 2011 is ingebroken.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de bekennende verklaring die medeverdachte [medeverdachte 2] op 12 mei 2011 ten overstaan van de politie heeft afgelegd dient te worden uitgesloten van het bewijs. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verbalisant die [medeverdachte 2] op 12 mei 2011 heeft verhoord, hem -nadat de cautie was gegeven- heeft meegedeeld: “Dus vind ik dat jij de verplichting als burger hebt (…) om de politie daarin te helpen.” Nu de verbalisant het woord “verplichting” heeft gebruikt, kan bij [medeverdachte 2] de indruk zijn ontstaan dat hij aan deze verplichting moest voldoen en dat hij dus mee diende te werken aan zijn eigen veroordeling. Daarom kan niet worden aangenomen dat de daarop volgende, hem zelf belastende verklaringen onder “informed consent” zijn gedaan. Dit verhoudt zich niet met het nemo tenetur-beginsel, zoals dit besloten ligt in artikel 6 van het EVRM. Aldus is er sprake van een vormverzuim van niet geringe aard, waardoor niet alleen [medeverdachte 2] maar ook [naam verdachte], voor wie [medeverdachte 2] een belastende verklaring aflegt, in zijn rechtens te respecteren belang is geschaad. Het gevolg hiervan dient te zijn dat de door [medeverdachte 2] op 12 mei 2011 afgelegde verklaring dient te worden uitgesloten voor het bewijs. Na uitsluiting van deze verklaring, kan niet meer worden vastgesteld dat [naam verdachte] op 4 mei 2011 aanwezig is geweest bij de diefstal in de woning, gelegen aan de [A.straat] te Heerlen. Om die reden dient [naam verdachte] volgens de raadsman te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Subsidiair is de raadsman van mening dat [naam verdachte] geen deel heeft gehad aan het tenlastegelegde geweldsaspect en dat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het nemo tenetur-beginsel niet is geschonden. Dit beginsel, dat is verankerd in het fair trial-beginsel van artikel 6, eerste lid, EVRM, beschermt degene die is geconfronteerd met een “criminal charge” tegen het gedwongen verstrekken van “testimonial evidence”; hij heeft het recht om te zwijgen en hoeft geen verklaringen af te leggen. Hoewel de mededeling van de verhorend verbalisant op 12 mei 2011 naar het oordeel van de rechtbank geen schoonheidsprijs verdient, is voorafgaand aan deze mededeling aan [medeverdachte 2] de cautie verleend. Ook voorafgaand aan de andere verhoren, is steeds de cautie verleend. [medeverdachte 2] was er dus van op de hoogte dat hij niet verplicht was te antwoorden. Het ligt dan ook niet voor de hand aan te nemen dat hij op en na 12 mei 2011 verklaringen heeft afgelegd, omdat hij zich daartoe verplicht voelde en die hij zonder de mededeling van de verhorend verbalisant niet zou hebben gedaan. Daarbij geldt dat, gegeven de ernst van de verdenking, op [medeverdachte 2] ook een zekere druk mocht worden gelegd. Dat daarbij de grenzen van het oirbare zijn overschreden, is niet aannemelijk geworden.
Met dit oordeel valt reeds het doek voor het verweer van de raadsman. De verklaring kan gebruikt worden voor het bewijs in de onderhavige zaak. Een zaak, die draait om een voorval dat op 4 mei 2011 plaats heeft gehad te Heerlen. Op die dag is door een aantal personen ingebroken in een woning aan de [A.straat] te Heerlen. Toen de door buurtbewoners gealarmeerde politie ter plaatse kwam, zijn de daders op de vlucht geslagen. Tijdens deze vlucht zou er door (één van) de inbrekers op een politieagent, hoofdagent [D.], geschoten zijn.
In het onderzoek naar dit voorval zijn, op diverse momenten, als verdachte aangehouden: [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2], [naam verdachte] en [medeverdachte 5].
Voorts zijn tijdens het onderzoek de gsm’s van de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] onderzocht op onder andere daarmee gevoerde “pinggesprekken”. Daarbij is gebleken dat de ping-ID van de gsm van [medeverdachte 2] [‘n pingnummer] is en de ping-ID van van de gsm van [medeverdachte 5] [‘n pingnummer]. Tevens is gebleken dat de ping-ID van de gsm van verdachte [naam verdachte] [‘n pingnummer] is.
[naam verdachte] heeft bij zijn verhoor op 24 mei 2011 verklaard dat hij zijn ping-ID al ongeveer twee of drie maanden niet meer gebruikte, omdat hij zijn telefoon is kwijtgeraakt. Echter, uit de opgevraagde en verkregen historische gegevens van het toestel met pingcode [‘n pingnummer] is gebleken dat hiermee onder andere op 18 februari 2011 en op 26 april 2011 pinggesprekken zijn gevoerd. Pinggespreken, waarvan [naam verdachte] heeft bevestigd dat hij degene was die deze gesprekken heeft gevoerd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [naam verdachte], dat hij het betreffende toestel sedert ongeveer drie maanden niet meer gebruikt heeft, onaannemelijk.
Nu niet gebleken is dat anderen dan [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [naam verdachte] gebruik hebben gemaakt van de respectieve ping-IDs [‘n pingnummer], [‘n pingnummer] en [‘n pingnummer], zullen de in het onderzoek aangetroffen, hieronder weer te geven pingberichten en pinggesprekken die gevoerd zijn tussen de gebruikers met voornoemde ping-IDs, aan hen worden toegeschreven.
Uit het proces-verbaal van bevindingen daaromtrent, blijkt dan dat op 11 maart 2011 [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 2] om 20.35 uur via een pingbericht vraagt: “Ken ik ze pakken” waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “Haha”. [medeverdachte 5] pingt dan: “Schijt aan” waarop [medeverdachte 2] antwoordt: “Dan regel k wat beter pik”. 17 minuten later vraagt [medeverdachte 2] aan een persoon die gebruik maakt van ping-ID [‘n pingnummer]: “Pik vriend van me van rotterdam wil iemand rippen”, waarop deze antwoordt: “Heb j ruzie met iemand ofso”.
Een minuut later bericht [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 5]: “Ben nog vragen voor je”.
Weer een minuut later, om 20.55 uur, vraagt [‘n pingnummer] aan [medeverdachte 2]: “Enne ??”.
[medeverdachte 5] stuurt om 20.55 uur aan [medeverdachte 2]: “Vraag nu gelijk regel” en “Laat me straks nog weten”. Direct daarop meldt [medeverdachte 2] aan [‘n pingnummer]: “hij heeft geld nodig”. [‘n pingnummer] bericht op datzelfde tijdstip aan [medeverdachte 2]: “Of k ene weeet voor t rippen?”.
Op dat tijdstip, 20.55 uur, bericht [medeverdachte 2] ook aan [‘n pingnummer]: “wilt iemand rippen” en “jah man”. [‘n pingnummer] antwoordt: “Zou k niet weten man”, waarop [medeverdachte 2] meldt: “Ok ok” en “Jammer vraag wel verder”.
Direct daarop meldt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 5] “Ben vragen die weten nu gelijk nog niets”. [medeverdachte 5] antwoordt: “Okok ik moet weten wat erte hale valt” en “Aii laat me weten”. [medeverdachte 2] antwoordt: “Doe k”.
Een dag later, op 12 maart 2011, vraagt [medeverdachte 2] in een pinggesprek om 19.59 uur aan een persoon die gebruik maakt van ping-ID [‘n pingnummer]: “Pik weet je iemand die vriend van me kan rippen? Die veel geld og drugs heeft”. En om 20.00 uur: “Ik moet iemand zoeken die hij kan rippen” en: “Moet egt een hebben die is helemaal gek hij heeft geld nodig. Is van Rotterdam. Hij wil liefst nu meteen komen”.
Op 13 maart 2011 om 18.59 uur gaat een msn-bericht uit van [e-mailadres medeverdachte 2] naar [e-mailadres medeverdachte 3], inhoudende: “Weet j iemand die vriend van m kan rippen?” [e-mailadres medeverdachte 3] antwoordt: “Ja zkkr pik voor wat”, waarop [e-mailadres medeverdachte 2] antwoordt: “Weet j iemand met geld of drugs veel?”, waarop [e-mailadres medeverdachte 3] antwoordt: “neepik jij dan :P” en “ik pak et we l”.
[e-mailadres medeverdachte 2] antwoordt: “haha anders vroeg k niet” en “je kunt miss met vriend van me meedoen” en “Ben nog zoeken heb wel wat al”. [e-mailadres medeverdachte 3] bericht hierop: “is goed pik laat maar horen dan”.
Op 2 mei 2011 pingt [medeverdachte 2] om 17.26 uur aan [medeverdachte 5]: “Probeer morgu te komen is beter man”, waarop [medeverdachte 5] antwoordt: “Wat dann”. [medeverdachte 2] antwoordt: “Heb donderdag afspraken” en “Heb morgen vrij gehouden”. [medeverdachte 5] pingt dan: “Woensdag” waarop [medeverdachte 2] bericht: “Ok is goed”. [medeverdachte 5] bericht dan om 17.38 uur: “Maar gelijk. Dan je weet tog” waarop [medeverdachte 2] meldt: “Jah man heb wel iets” en “Neem bivak mee” en “En pipa als j heb hoef nie perse”.
Die tweede mei pingt [medeverdachte 2] om 19.24 uur naar een persoon met ping-ID [‘n pingnummer]: “Btw die molukkers komen woensdag” en “Nemen pipa enso mee”.
De rechtbank acht het daarbij een feit van algemene bekendheid dat “pipa” straattaal is voor pistool.
Op 3 mei 2011 om 12.38 uur pingt [medeverdachte 2] naar [naam verdachte]: “Ik heb net tip gekregen. Weer andrer.10 k wierie. Ga z+ halen. Kun j die kwijt komen? witsoort” [naam verdachte] antwoordt: “Ja, we kome morge. Kan altyd kwyt”.
De rechtbank acht het daarbij een feit van algemene bekendheid dat “wierie” straattaal is voor wiet/marihuana.
Diezelfde dag pingt [medeverdachte 2] om 17.09 uur naar [naam verdachte]: “Hoe laat komen jullie morgen?”, waarop hij als antwoord krijgt: “Ik vertrek in de ochtend. Dus rond 12 a 1 uur bij jou”. Om 17.43 uur pingt zender [medeverdachte 2] naar [naam verdachte]: “Laat [medeverdachte 5] die dingen meenemen voor slot openen”.
Op 4 mei 2011 tussen 8.59 uur en 9.21 uur vindt er een pinggesprek plaats tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5]. [medeverdachte 2] pingt hierbij naar [medeverdachte 5]: “Enne pik. Kom je dalijk”, waarop wordt geantwoord: “We zijn al onderweg” en op de vraag hoe laat ze hier zullen zijn: “We zijn over een uurtje”. [medeverdachte 2] pingt daarna: “Ben ff wat doen nu. Stake out ergens”.
Aan een persoon met ping-ID [‘n pingnummer] meldt [medeverdachte 2] die dag vanaf 9.18 uur: “Ik ben op stake out. Wachten tot iemand weg gaat. Dan na binnen. Ligt 10 k wierie. Rippen he”.
Daarna, om 9.50 uur, pingt [medeverdachte 2] naar [‘n pingnummer]: “Zijn nu 2 vrienden aangekomen van roffa en tilburg”.
De rechtbank acht het daarbij een feit van algemene bekendheid dat “roffa” straattaal is voor Rotterdam.
Dat deze vrienden ook zijn aangekomen, blijkt uit het pinggesprek van 10.07 uur, waarbij [naam verdachte] naar [medeverdachte 2] pingt: “Doe open dan”.
Dat [naam verdachte] zich daadwerkelijk verplaatst heeft, blijkt ook uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [N.], waarin deze opmerkt dat de mobiele telefoon met het telefoonnummer 06-[nummer], welk nummer op naam staat van [naam verdachte], en waaraan ping-ID [‘n pingnummer] is gekoppeld, op 4 mei 2011 om 08.00 uur contact gemaakt met de zendmast, gesitueerd te Ridderkerk en om 12.55 uur met de zendmast die is gesitueerd te Klimmen (Limburg).
Verbalisanten [K.] en [D.] horen op 4 mei 2011 omstreeks 11.29 uur van de regionale meldkamer dat aan de [A.straat] te Heerlen wordt ingebroken door twee blanke mannen en twee mannen met een getinte huidskleur. Een van de blanke mannen draagt een groene jas en de andere blanke man heeft een zwart rugzakje.
[K.] en [D.] gaan ter plaatse en zien dan een blanke man met een groene jas en een man met getinte huidskleur staan, die in hun richting kijken. Uit de richting van genoemde woning lopen nog twee andere mannen in de richting van de twee mannen. [D.] stapt uit het dienstvoertuig en achtervolgt drie van deze mannen als deze wegrennen en de [H.straat] inrennen. Een van deze drie mannen is blank. De vierde man rent in de richting van de [R.straat].
Als [D.] de drie mannen tot op een afstand van tien meter genaderd is, draait een van de mannen zich om en kijkt [D.] recht in de ogen. Vervolgens hoort [D.] kort achter elkaar drie harde knallen. Hij is ervan overtuigd dat op hem wordt geschoten. Nadat het derde schot is gevallen, duikt hij achter een geparkeerde, bordeauxrode auto. Ten tijde van het schieten ziet [D.] geen andere personen in de [H.straat].
Op 4 mei 2011 heeft [D.] aangifte gedaan van poging tot doodslag/bedreiging, gepleegd jegens hem op 4 mei 2011 te Heerlen.
Nadat [K.] de nabij de [A.straat] gelegen [V.straat] is ingerend, hoort hij drie keer het geluid van schoten. Hij rent door naar de [B.straat], waar de blanke man met de groene jas vanuit de [H.straat] in zijn richting rent. Nadat deze man de [B.straat] is over gerend ziet hij hem het struikgewas inrennen. Daarna neemt zijn collega [vdB.] met zijn diensthond de achtervolging over. [vdB.] heeft de vluchtende man, die verdachte [medeverdachte 3] blijkt te zijn, aangehouden. In [medeverdachte 3]’ kleding wordt onder andere een afgebroken cilinderslot aangetroffen.
Op de [H.straat] wordt een kleine huls gevonden, die van kaliber 6,35 mm (spoor PD2-01) blijkt te zijn. Een tweede huls van dit kaliber (spoor PD2-02) wordt in de buurt van de [H.straat] en de [B.straat] aangetroffen. Uit het onderzoek naar deze hulzen is gebleken dat het om kogelpatronen gaat. De aangetroffen hulzen zijn onderzocht door een NFI-deskundige wapens en munitie. Uit dat onderzoek is gebleken dat zij zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen. Bij visueel onderzoek aan de hulzen is gebleken dat het gaat om hulzen behorend bij scherpe munitie
Uit het feit dat er twee hulzen van scherpe kogelpatronen zijn aangetroffen op en in de nabijheid van de [H.straat], blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat met scherpe munitie is geschoten en dat de knallen die onder meer door [D.] zijn gehoord, afkomstig waren van die schoten. Andere oorzaken voor deze knallen zijn niet aannemelijk geworden.
[medeverdachte 3] verklaart na zijn aanhouding bij de politie dat hij met ([medeverdachte 2]) heeft besproken dat hij een woning wist waar waarschijnlijk geld en drugs zou liggen. [medeverdachte 2] zou vervoer regelen. Op woensdagmorgen rond 07.30 – 08.00 uur is [medeverdachte 2] hem komen ophalen. De buurman van [medeverdachte 2] stond in zijn auto te wachten. Vervolgens zijn zij samen naar de woning gereden en zagen zij de man uit de woning vertrekken. [medeverdachte 3] is naar de voordeur gelopen en heeft aangebeld, waarop een vrouw de deur opende. Hij heeft gevraagd of daar een jongen woonde met wie hij naar school zou gaan, hetgeen niet het geval was. [medeverdachte 3] is toen teruggelopen naar de auto. Zij hebben toen ongeveer 15 à 20 minuten gewacht, waarna de vrouw de woning verliet en langs de auto liep. Hij zag dat ze in de auto keek en hoorde dat [medeverdachte 2] zei dat ze meteen haar telefoon pakte. Daarop zijn [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en de buurman met de auto naar de woning van de buurman in Voerendaal gereden. In de auto vertelde [medeverdachte 2] dat er nog twee Molukkers uit Rotterdam zouden komen die hier nog iets wilden doen. [medeverdachte 2] had met zijn witte [merknaam] via sms of ping contact met deze Rotterdammers. Toen zij zo’n tien minuten in de woning van de buurman waren kreeg [medeverdachte 2] bericht dat de Rotterdammers voor de deur stonden. Hij heeft ze binnengelaten en zei tegen hen dat hij een woning wist waar mogelijk weed, geld of iets anders zou liggen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn toen meteen met de beide Rotterdammers in een [merk auto] naar Meezenbroek gereden. Nadat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] met een bahco de voordeur hadden geforceerd, zijn zij met zijn vieren naar binnen gegaan.
Op een gegeven moment is hij met [medeverdachte 2] en de Rotterdammer met de tattoo de kelder in gelopen, waar zij een zak wiet vonden. Ze zijn daarop naar boven gelopen en [medeverdachte 3] is met de Rotterdammer met het stekeltjeshaar bij de deur gaan staan. Vervolgens zag hij een [merk auto] aankomen waarvan hij dacht dat het de bewoners of de politie zou kunnen zijn en heeft tegen [medeverdachte 2] geroepen: “Kom, kom, weg hier”, waarna hij is weggerend. [medeverdachte 3] zag dat de Rotterdammer met de tattoo achter hem aan rende. Opeens hoorde hij ongeveer drie schoten die kwamen vanuit de richting van de Rotterdammer met de tattoo. Ongeveer twee à drie seconden later hoorde hij roepen: “Politie, politie”. Op dat moment was hij al de bosjes in gerend, waar hij werd aangehouden. Toen hij in de politieauto zat, zag hij de Rotterdammer met het stekeltjeshaar voorbij rijden in zijn [merk auto]. Van de Rotterdammer met de tattoo weet [medeverdachte 3] te melden dat deze op beide oogleden letters had getatoeëerd.
[medeverdachte 2] verklaart bij de politie dat [medeverdachte 3] de tip met betrekking tot de wiet heeft gegeven. Ook heeft [medeverdachte 3] getipt dat ergens cash te halen was, dat illegaal was verkregen. Zij zouden “een inbraakje doen, naar binnen gaan, dingen pakken”.
Ten aanzien van de eerste keer dat zij bij de woning waren heeft [medeverdachte 2] een gelijkluidende verklaring afgelegd als [medeverdachte 3]. Ook ten aanzien van de komst van de Rotterdammers en de tweede keer dat zij naar vorengenoemd adres zijn gegaan, heeft hij eenzelfde verklaring als [medeverdachte 3] afgelegd. Met betrekking tot de wiet die in het pand is aangetroffen, heeft hij verklaard dat iemand die gevonden had en in zijn handen heeft geduwd, omdat hij een vuilniszak bij zich had. Op het moment dat hij een politieauto zag, is hij weggelopen. De wiet had hij toen bij zich. Deze heeft hij later in de struiken gegooid. Een auto kwam hem achterna, hij is de hoek omgegaan en is in het paadje naast de flatjes gaan zitten om te pingen dat hij vervoer nodig had. Verder heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij binnen een uur na het schietincident van de persoon met de tatoeage boven de ogen heeft gehoord dat deze twee keer had geschoten op iemand die uit een [merk auto] stapte en die op hem, [medeverdachte 3] en [naam verdachte] kwam afgerend. Hij noemt deze persoon [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] zei dat hij op één man had geschoten en dat deze man toen wegdook.
Op de vraag of de tekst die de getatoeëerde Rotterdammer op zijn oog heeft staan iets met game te maken heeft, heeft [medeverdachte 2] “ja” geknikt en medegedeeld dat dit op zijn rechterooglid staat, terwijl op zijn linkerooglid “over” is getatoeëerd. In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [nummer] is gerelateerd dat deze op 29 april 2011 een persoon heeft gecontroleerd, die zich legitimeerde met een Europese identiteitskaart. Hij bleek te zijn genaamd: [medeverdachte 5]. Het is de verbalisant ambtshalve bekend dat [medeverdachte 5] ook wel [medeverdachte 5] wordt genoemd en dat hij van Molukse afkomst is. Tijdens de controle zag de verbalisant dat [medeverdachte 5] een tatoeage had op beide oogleden. Op zijn rechter ooglid staat het woord GAME, op zijn linkerooglid staat het woord OVER. Ook verbalisant [D.], die [medeverdachte 5] heeft verhoord, heeft gezien dat [medeverdachte 5] deze tekst op zijn oogleden had getatoeëerd. Bovendien heeft hij gezien dat [medeverdachte 5] in zijn bovengebit een gouden tand had.
Verbalisant [S.] heeft in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat op de voorgevel van het perceel, gelegen aan [adresgegevens verdachte], zijnde het adres van [naam verdachte], [medeverdachte 5] is geschreven.
[medeverdachte 1] verklaart bij de politie dat [medeverdachte 2] zijn buurman is. Hij is ‘s woensdags samen met [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] gaan halen. [medeverdachte 1] heeft hen vervolgens met een door hem geleende [merk auto] naar de [A.straat] in Heerlen gebracht. Nadat [medeverdachte 3] bij een woning had aangebeld en een vrouw de deur had geopend, kwam hij terug naar de auto. Toen de vrouw even later langs de auto liep, zijn zij weggereden en naar de woning van [medeverdachte 1] gegaan. Daar hoorde hij twee jongens naar boven komen. Dat waren vrienden van [medeverdachte 2]. Een van hen had gouden tanden en tatoeages op de oogleden. [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en de twee vrienden van [medeverdachte 2] zijn daarna vertrokken. ’s Middags kreeg [medeverdachte 1] een telefoontje van een vriend van [medeverdachte 2] met het bericht, dat hij [medeverdachte 2] moest gaan halen. Hij heeft [medeverdachte 2] tweemaal een sms gestuurd met het verzoek hem te bellen. Ongeveer twintig minuten daarna stond de Molukker zonder tatoeage schreeuwend en kloppend voor zijn voordeur. Hij zei dat zij [medeverdachte 2] en die vriend van hem moesten gaan zoeken, dat er was geschoten en dat [medeverdachte 3] was opgepakt. [medeverdachte 1] is toen samen met de Molukker in de [merk auto] naar Meezenbroek gereden. Toen zij terugkwamen in Voerendaal zaten [medeverdachte 2] en, in de woorden van [medeverdachte 1], de gangster Molukker op het balkon. [medeverdachte 1] moest zijn deur open maken omdat de Molukkers hun telefoons moesten hebben en weg wilden. [medeverdachte 2] heeft hem later verteld dat ze een halve kilo wiet hadden meegenomen.
Het pingen waarover [medeverdachte 2] in zijn verklaring rept, komt terug in de bevindingen van het daarop gerichte, reeds eerder aangehaalde onderzoek.
Op die vierde mei pingt [medeverdachte 2] tussen 11.38 uur en 11.40 uur aan een persoon met ping-ID [‘n pingnummer]: “Konm me halen. Mezernbroek” en “Die zijnm gepaktr. Bel iemand voor me. Aub” en “Zeg k sta in mezenbroek. In paadje schuilen gek”.
Om 13.25 uur pingt [medeverdachte 2] naar een persoon met ping-ID [‘n pingnummer]: “Kom ff na mezenbroek met me 20 min. Ff snel iets ophalen. Anders moe ik gaan zitten”. Naar [‘n pingnummer] pingt hij om 14.23 uur: “Maar moe trug daar. Heb ook wa liggen”.
Getuige [getuige 1], woonachtig aan de [DB.straat]te Heerlen, legt een verklaring af waarin deze meldt dat zijn vriendin voor de omgevallen schutting van hun tuin een zwarte bivakmuts en een paar blauwe handschoenen heeft gevonden. In de brandgang achter hun woning vond hij een rol vuilniszakken en onder die rol lag een zwart handvuurwapen. Getuige [getuige 2] ziet op 4 mei 2011 dat een jongen een doodlopend paadje inrent en zeer snel er na dit paadje weer uitrent. Gelet op het hiervoor vermelde pinggesprek dat op 4 mei 2011 tussen 11.38 uur en 11.40 uur is gevoerd, luidend “Zeg k sta in mezenbroek. In paadje schuilen gek”, acht de rechtbank het aannemelijk dat de jongen die het paadje is ingerend, [medeverdachte 2] is geweest.
Verbalisanten [G.] en [vL.] stellen de door getuige [getuige 1] gemelde goederen, veilig en nemen deze in beslag. De goederen zijn daarna naar het NFI gezonden voor DNA-onderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat het DNA-hoofdprofiel van de rechter handschoen matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 2]. Aan de linker handschoen is een DNA-mengprofiel aangetroffen, dat onder meer matcht met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en onderzoek aan de bivakmuts heeft aangetoond dat het daarop aangetroffen DNA matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 1]. Het in de brandgang aangetroffen wapen is onderzocht en dit blijkt een gasdrukpistool te zijn, dat sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen.
Op woensdag 4 mei 2011 wordt door [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal door middel van braak in zijn woning, gelegen aan de [A.straat] te Heerlen. Hij verklaart dat hij die ochtend omstreeks 8.00 uur de woning heeft verlaten en dat zijn vriendin, die op hetzelfde adres woonachtig is, altijd de woning verlaat tussen 9.15 uur en 9.30 uur.
Omstreeks 12.00 uur is [slachtoffer] bij zijn huis aangekomen. Hij zag dat de voordeur dicht was en dat het cilinderslot uit de deur was.
Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [naam verdachte] en [medeverdachte 5], als [medeverdachte 1] betrokken zijn geweest bij de diefstal uit de woning van [slachtoffer].
Medeplegen [naam verdachte]
Uitgangspunt voor het beantwoorden van de vraag of gesproken kan worden van medeplegen is de vraag of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Wat betreft het vereiste van het leveren van een wezenlijke bijdrage merkt de rechtbank op dat dat niet hoeft te betekenen dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder moet zijn. Ook een andere rol kan immers leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd. Het eerste vereiste, nauwe en bewuste samenwerking, zal doorgaans het resultaat zijn van vooraf gemaakte afspraken. Noodzakelijk voor het bestaan van medeplegen is een dergelijke voorafgemaakte afspraak echter niet. Ook tijdens de feitelijke gedraging kan er nauwe samenwerking ontstaan.
Zelfs niet ingrijpen of zich niet distantiëren kan leiden tot de conclusie dat van medeplegen sprake is, maar daarvoor geldt dan wel het belangrijke vereiste dat de van medeplegen verdachte persoon zich bewust moet zijn geweest van het plegen van het delict en dat ook moet hebben aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor gemelde pinggesprekken en uit de verklaringen van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zoals afgelegd bij de politie vast dat er sprake was van een vooropgezet plan van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [naam verdachte] om een inbraak te plegen in de woning van [slachtoffer], omdat zij dachten dat daar een forse hoeveelheid hennep aanwezig was die zij wilden buitmaken. [medeverdachte 1] functioneerde in dit plan als de chauffeur.
Gezien bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat [naam verdachte] bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachten ten aanzien van het plegen van de woninginbraak.
Niet is komen vast te staan dat er naast de afspraak omtrent de woninginbraak ook door verdachte een afspraak werd gemaakt over het gebruik van (een) vuurwapen(s), laat staan dat door hem werd beoogd dat er daadwerkelijk geschoten zou gaan worden. Ook is niet gebleken dat verdachte zelf geweld heeft uitgeoefend of enige uitvoeringshandeling heeft verricht die zou bijdragen aan het uitgeoefende geweld. Het gegeven dat verdachte bij de diefstal aanwezig is geweest en ongeveer gelijktijdig met de overige verdachten is weggerend, is ontoereikend om te spreken van medeplegen van geweld jegens hoofdagent [D.].
Nu derhalve geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking aangaande het gebruikte geweld, kan naar het oordeel van de rechtbank dit onderdeel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. [naam verdachte] moet dan ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair:
op 4 mei 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [A.straat] heeft weggenomen hennep, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of van de dader uitsluiten.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 106 dagen op te leggen, met aftrek van voorarrest.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening, dat indien de rechtbank de door hem bepleite (gedeeltelijke) vrijspraak niet honoreert, een gevangenisstraf, gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, passend is.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het over hem opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 27 mei 2011 en op het strafblad van verdachte.
De rechtbank heeft voorts in het bijzonder in aanmerking genomen dat sprake is geweest van een gezamenlijk vooropgezet plan, waarbij [naam verdachte] zowel bij de planning als bij de inbraak zelf een actieve rol heeft gespeeld. Hij heeft contact onderhouden met [medeverdachte 2] en is met [medeverdachte 5] naar het Zuiden des lands gereden om zijn slag te slaan.
Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Verdachte heeft zich welhaast volledig beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft er daarmee, in de ogen van de rechtbank, blijk van gegeven geen verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn daden. Daarmee zal de rechtbank rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met de door de officier van justitie geëiste straf, omdat de ernst van het feit en de rol die verdachte bij het plegen daarvan heeft gespeeld, in deze eis onvoldoende tot uitdrukking komt. Zij zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden opleggen, met aftrek van voorarrest.
6 De benadeelde partij
Ter terechtzitting is het formulier als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering behandeld, waarbij [D.] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. De benadeelde partij [D.] vordert een bedrag van € 773,-, bestaande uit immateriële schade.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte van het onder primair tenlastegelegde geweldsaspect zal worden vrijgesproken, kan de benadeelde partij [D.] niet in zijn
vordering worden ontvangen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [D.], niet ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [D.] in de kosten, door verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 november 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 04 mei 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan de [A.straat] heeft weggenomen een hoeveelheid hennep, in elk geval een of meer goederen en/of een bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [D.], hoofdagent van politie Limburg Zuid, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader meermalen althans eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten op die [D.] voornoemd;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 04 mei 2011 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid hennep, in elk geval een of meer goederen en/of een bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich met een of meer van zijn mededaders naar voornoemde woning heeft begeven en/of het slot van die woning heeft geforceerd en/of vervolgens die woning is binnengegaan en aldaar naar geld en/of goederen van zijn gading heeft gezocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke
poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon genaamd [D.], hoofdagent van politie Limburg-Zuid, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) meermalen althans eenmaal met een vuurwapen op die [D.] voornoemd heeft geschoten.