4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde onder 1 primair en 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier vast staat dat verdachte zich gedurende de overval en de vrijheidsberoving vlak bij de woning van [slachtoffer] bevindt. Verdachte beweegt zich er als het ware rond omheen. Tijdens de overval heeft verdachte veelvuldig telefonisch contact met de in de woning aanwezige medeverdachte [medeverdachte 1] en deze gesprekken gaan volgens de officier van justitie over het verloop van de overval, de vindplaats van het geld en wat te doen als blijkt dat de kluis niet wordt aangetroffen. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de aangifte van [slachtoffer], in het bijzonder waar [slachtoffer] heeft verklaard dat de in de woning aanwezige overvaller in het eerste telefoongesprek heeft gezegd “nou, ze zegt dat hier niets is”. De officier van justitie hecht grote waarde aan dit gesprek, omdat verdachte, in tegenstelling tot wat hij hierover heeft verklaard, toen nog niet kon weten waar [medeverdachte 1] mee bezig was. Tijdens de overval voeren verdachte en [medeverdachte 1] maar liefst tien ‘echte’ gesprekken met elkaar. Dat betekent dat ze gemiddeld elke vijf minuten een gesprek met elkaar voeren. Gedurende de eerste tien minuten van de overval probeert verdachte [medeverdachte 1] maar liefst vijf keer te bereiken. De officier van justitie acht de verklaringen die verdachte en [medeverdachte 1] (als getuige) over deze telefonische contacten hebben afgelegd ter zitting van 24 januari 2011, volstrekt ongeloofwaardig. De officier van justitie heeft tot slot nog gewezen op de inhoud van een aantal telefoontaps. Uit een gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] vanuit het huis van bewaring (tapgesprek pagina 356 van het dossier) blijkt dat [medeverdachte 1] verdachte bijna smeekt om op een bepaald tijdstip naar “de toren” te komen, omdat [medeverdachte 1] hem wat moet zeggen. Dit telefoongesprek vindt plaats vlak na het verhoor van [medeverdachte 1], waarbij de recherche hem heeft geconfronteerd met het feit dat ook [verdachte] wordt verdacht van betrokkenheid bij het onderhavige delict. Ook voert verdachte gesprekken met de medeverdachte [medeverdachte 2] (tapgesprek pagina 351 van het dossier), met de vader van [medeverdachte 1] (tapgesprek pagina 354 van het dossier) en met zijn vriendin [NAAM VRIENDIN VERDACHTE] (tapgesprek pagina 348 van het dossier). Uit deze tapgesprekken blijkt dat verdachte precies weet wat er aan de hand is.
De officier heeft gevorderd de verdachte terzake het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 jaar en tevens de gevangenneming van verdachte te bevelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht de tenlastegelegde feiten niet bewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft uiteindelijk toegegeven dat hij tijdens de overval telefonisch contact heeft gehad met de medeverdachte [medeverdachte 1]. De reden dat hij dit eerder heeft ontkend had ermee te maken dat hij zijn vriend [medeverdachte 1] niet wilde verraden. Verdachte heeft aan [medeverdachte 1] gevraagd waar hij mee bezig was toen hij begreep wat [medeverdachte 1] aan het doen was. Verdachte heeft toen tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij moest maken dat hij daar wegkwam. Dit wordt ook bevestigd door de verklaring die [medeverdachte 1] als getuige heeft afgelegd in de zaak van verdachte ter zitting van 24 januari 2011. [slachtoffer] heeft delen van de gesprekken opgevangen die gevoerd werden in een mengelmoes van de Nederlandse en Marokkaanse taal en zij heeft niet gehoord wat er aan de andere kant van de lijn werd gezegd. Het staat volgens de raadsman niet vast dat de woorden die [medeverdachte 1] volgens [slachtoffer] tegen verdachte zegt (“nou, ze zegt dat hier niets is” ) de eerste woorden van dat telefoongesprek zijn. Ze leveren dus ook geen bewijs op van verdachtes betrokkenheid bij de overval. Daarnaast heeft de raadsman nog een aantal zaken naar voren gebracht met betrekking tot de auto die eventueel bij de overval zou zijn gebruikt, het vest dat de mededader van [medeverdachte 1] tijdens de overval droeg, het door [medeverdachte 1] vanuit het huis van bewaring met verdachte gevoerde “torengesprek” en de kwestie van “het rondjes rijden” door verdachte. De raadsman heeft gesteld dat al deze zaken evenmin kunnen bijdragen aan het bewijs. Volgens de verklaring van [getuige 1] (pagina 744 van het dossier) zou er een auto bij de overval zijn gebruikt, waarvan later bleek dat deze auto op naam stond van verdachte. Verder steunbewijs dat er een auto bij de overval is gebruikt ontbreekt in het dossier. Over het tapgesprek met [medeverdachte 2] (pagina 351 van het dossier) inhoudende dat de recherche bij [medeverdachte 2] aan de deur is komen informeren over een auto, heeft de raadsman gesteld dat het niet vreemd is dat verdachte toen heeft gezegd “ja, maar waarom is hij dan niet bij mij gekomen”, omdat de auto immers op naam van verdachte stond.
De raadsman heeft met betrekking tot het vest dat één van de daders droeg, gewezen op het tapgesprek tussen verdachte en [naam vriendin verdachte] (pagina 351/352 van het dossier). Bij beluistering van dat gesprek blijkt dat [naam vriendin verdachte] niet tegen verdachte heeft gezegd “anders had je gehangen”, maar “anders had die gehangen”. Dit heeft dus geen betrekking op verdachte. Bovendien staat vast dat verdachte niet in de woning is geweest, dus kan hij ook niet degene zijn die het vest droeg. Over het “torengesprek” (pagina 356 van het dossier) heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte niet wist waarom hij naar de toren moest komen. Met betrekking tot het feit dat verdachte tijdens de overval in de nabijheid van de plaats delict zou zijn geweest en daar met zijn auto rondjes zou hebben gereden, heeft de raadsman gesteld dat het heel wel kan zijn dat verdachte zich op locaties bevond die overeenstemmen met de mastgegevens, maar dat dit nog niet wil zeggen dat verdachte dus “rondjes aan het rijden was” rondom de woning van [slachtoffer].
De raadsman heeft geconcludeerd tot vrijspraak omdat uit het voorgaande niet blijkt van strafrechtelijk verwijtbare betrokkenheid van verdachte in de zin zoals aan verdachte is ten laste gelegd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 3 augustus 2009 wordt de woning van aangeefster [slachtoffer] te Sittard overvallen door twee mannen met een nylonkous over hun hoofd en worden de in de woning aanwezige [slachtoffer] en twee kleine kinderen van hun vrijheid beroofd. De daders zijn op zoek naar een kluis die in de woning aanwezig zou zijn. Wanneer [slachtoffer] zegt dat er geen kluis in de woning aanwezig is, wordt zij gedwongen om een geldbedrag van € 800,00 dat in een lade ligt af te geven en tevens wordt een horloge weggenomen. [slachtoffer] wordt gedwongen om met één van de daders door het huis te lopen op zoek naar de kluis. De andere dader blijft achter in de woonkamer bij de twee kleine kinderen en heeft een mes in zijn handen. De polsen van [slachtoffer] worden aan elkaar vastgebonden. Tijdens de overval wordt één van de daders, zijnde de medeverdachte [medeverdachte 1], een aantal malen gebeld door – naar later is gebleken – verdachte. [slachtoffer] heeft over de inhoud van deze gesprekken verklaard dat de desbetreffende overvaller heeft gezegd “Nou, ze zegt dat hier niets is” en “Wat moet ik nou doen?”. Ook heeft zij verklaard dat deze gesprekken deels in de Nederlandse en deels in de Marokkaanse taal werden gevoerd.
De woning van [slachtoffer] bleek rondom te zijn voorzien van in werking zijnde videobewakingscamera’s. De beelden hiervan werden op 1 december 2009 getoond in het televisieprogramma Opsporing Verzocht. Naar aanleiding van deze beelden kwam op 4 december 2009 bij de Stichting Meld Misdaad Anoniem een melding binnen dat één van de daders die op de beelden te zien is, [medeverdachte 1] betreft. Ook bij de Criminele Inlichtingen Eenheid kwam informatie binnen dat [medeverdachte 1] één van de daders is. Na onderzoek werd [medeverdachte 1] op 20 juli 2010 aangehouden en na aanvankelijk zijn betrokkenheid te hebben ontkend, heeft [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 24 januari 2011 als getuige een verklaring afgelegd. Hij heeft kort gezegd verklaard dat hij samen met een ander deze overval heeft gepleegd, maar dat die ander niet verdachte was.
Na uitgebreid onderzoek werden ook verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] aangehouden. Beiden ontkennen bij de feiten betrokken te zijn.