RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 11 / 50
de heffingsambtenaar van Parkstad Limburg, verweerder.
Datum bestreden besluit: 6 januari 2011
Kenmerk: ---
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen een haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen het besluit van 6 januari 2011 is namens eiseres bij brief van 11 januari 2011 beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingesteld. Als gemachtigde heeft zich gesteld mrs. drs. C.M.J.E.P. Meerts, werkzaam bij Meerts, Belastingadvies en Rechtsbijstand B.V. te Beegden.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2011, alwaar partijen niet zijn verschenen.
Aan eiseres is op 18 juni 2010 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Zij heeft (eerst) naar aanleiding van het haar op 18 november 2010 toegezonden duplicaat naheffingsaanslag een bezwaarschrift tegen deze aanslag doen indienen. Dit bezwaarschrift is bij het thans bestreden besluit wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat verweerder niet is ingegaan op haar stelling dat zij niet over de oorspronkelijke naheffingsaanslag beschikt en eerst door de toezending van het duplicaat kennis heeft gekregen van de haar opgelegde aanslag.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze grief. Verweerder heeft in het bestreden besluit volstaan met de vaststelling dat de naheffingsaanslag op 18 juni 2010 aan het voertuig is bevestigd. Ook in het verweerschrift heeft verweerder volstaan met de stelling dat door de parkeercontroleur, na te hebben vastgesteld dat geen geldig parkeerkaartje zichtbaar in het voertuig aanwezig was, een naheffingsaanslag is opgelegd. Beide stellingen kunnen evenwel niet worden aangemerkt als een (afdoende) weerlegging van de (impliciete) stelling van eiseres dat zij de naheffingsaanslag niet op het voertuig heeft aangetroffen en eerst (maanden) later van deze aanslag op de hoogte is geraakt. Verweerder had echter op deze stelling van eiseres dienen in te gaan, nu dit een relevante omstandigheid betreft voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar. Nu verweerder dit heeft nagelaten ontbeert het bestreden besluit derhalve op dit punt een deugdelijke motivering, hetgeen in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is reeds hierom gegrond te achten. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd en verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen waarin hij alsnog op de stelling van eiseres dient in te gaan. In dat kader merkt de rechtbank nog op dat uit het arrest van het Hof Arnhem van 19 september 2003 (LJN AL8006) volgt dat op verweerder de bewijslast rust aan te tonen dat eiseres de naheffingsaanslag op 18 juni 2010 heeft ontvangen. Indien verweerder niet aan deze bewijslast kan voldoen, vangt, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad 14 juli 2000 (LJN AA6508), de termijn voor het instellen van bezwaar eerst aan op de dag na dagtekening van het duplicaat van het aanslagbiljet waarin naast het daarin reeds vermelde kenteken van het voertuig ook de naam en het adres van de belastingschuldige zijn vermeld, aan de hand waarvan kan worden geconstateerd of het duplicaat op de juiste wijze is verzonden.
De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met dit beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) en de hierbij behorende bijlage zoals deze sedert 1 oktober 2009 luidt, vastgesteld op het in rubriek 3 te noemen bedrag, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandeling van de gemachtigde van eiseres één punt is toegekend (voor het indienen van het beroepschrift) en het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten in dit verband is niet gebleken.
Beslist wordt derhalve als aangegeven in rubriek 3.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op € 437,- (wegens kosten van rechtsbijstand), door verweerder te vergoeden aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het voor deze procedure betaalde griffierecht (€ 41,-) volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Wenders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2011.
w.g. S. Wenders w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- bij het beroepschrift moet een afschrift van deze uitspraak worden overgelegd;
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.