ECLI:NL:RBMAA:2011:BU3309

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700105/11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en diefstal met geweld in Maastricht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 19 oktober 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag en diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 februari 2011 in de gemeente Maastricht heeft geprobeerd om het leven van het slachtoffer, [naam slachtoffer], te beroven door deze meermalen met een ijzeren staaf op het hoofd te slaan. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard zich niets van de feiten te kunnen herinneren, wat hij toeschrijft aan een amnesie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het ontbreken van herinneringen niet betekent dat de verdachte geen opzet had. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de forensische bevindingen als bewijs gebruikt om de opzet van de verdachte vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte met zijn handelen de dood van het slachtoffer op het spel heeft gezet, en dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan diefstal door een geldbedrag van €900,- van het slachtoffer weg te nemen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €4.802,12 aan de benadeelde partij toegewezen, en de inbeslaggenomen metalen buis verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 03/700105-11
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortedatum en plaats verdachte],
wonende te [adres verdachte].
Raadsman is mr. W.G.M.M. van Montfort, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 oktober 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd [naam slachtoffer]opzettelijk van het leven te beroven, dan wel dat hij die [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk heeft toegebracht, dan wel dat hij heeft geprobeerd die [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2: een diefstal met geweld heeft gepleegd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier verwijst daartoe naar de aangifte door . [naam slachtoffer], de verklaringen van verdachte en de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de bij verdachte en in de woning van het slachtoffer aangetroffen sporen. De officier van justitie acht ook het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, eveneens gelet op de aangifte door voornoemde [naam slachtoffer], de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de bij verdachte en in de woning van het slachtoffer aangetroffen sporen en het in de woning van verdachte aangetroffen geld.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte meermalen met een ijzeren staaf op het hoofd van verdachte heeft geslagen. Het slachtoffer stelt immers in zijn aangifte dat er met een bierblik op zijn hoofd is geslagen. Daarbij zijn ook geen sporen van verdachte aangetroffen op de metalen buis die op de plaats delict is aangetroffen. In de visie van de verdediging kan het slaan met een bierblik op het hoofd niet leiden tot de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Indien met een ijzeren staaf zou zijn geslagen, zou het letsel bij het slachtoffer ook veel ernstiger zijn geweest.
Ten aanzien van beide tenlastegelegde feiten heeft de raadsman gesteld dat bij verdachte het opzet tot het plegen van de feiten heeft ontbroken, gelet op de omstandigheid dat verdachte door een amnesie zich niets meer herinnert van wat is gebeurd. Daardoor is niet of nauwelijks sprake geweest van doelgericht feitelijk handelen, zodat verdachte van de tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken, dan wel dat verdachte ontoerekeningsvatbaar dient te worden geacht.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
[naam slachtoffer] heeft verklaard dat op 27 februari 2011 [naam verdachte] bij hem langs is geweest in zijn woning gelegen aan de [adres slachtoffer]. [naam verdachte] gaf hem toen
€ 400,-- terug die hij eerder van [naam slachtoffer] geleend had. Zij zijn toen in de woonkamer gaan zitten en hebben bier gedronken uit halveliterblikken. Opeens, vanuit het niets, stond [naam verdachte] volgens [naam slachtoffer] op, pakte een vol blik bier en sloeg hem daarmee zeker wel vier keer op het hoofd. [naam slachtoffer] heeft zich toen op de grond laten vallen en gedaan alsof hij dood was. [naam verdachte] stopte toen met slaan.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 27 februari 2011 in de woning van [naam slachtoffer] is geweest om geleend geld terug te brengen. Hij heeft daar bier gedronken en is op enig moment naar het toilet gegaan. Hij kan zich niet meer herinneren wat er daarna is gebeurd totdat de politie later bij hem voor de deur stond. De in de woning van [naam slachtoffer] aangetroffen metalen buis met daarop bloed is van hem geweest, maar het is hem niet bekend hoe die buis in de woning van [naam slachtoffer] terecht is gekomen. Wel weet hij dat hij deze buis niet op een eerder moment mee heeft genomen naar het huis van [naam slachtoffer].
Uit het rapport van T.M.D.L. Pelzer, forensisch geneeskundige GGD Zuid Limburg, betreffende de letselbeschrijving van [naam slachtoffer], blijken de volgende letsels. Uitgebreid letsel aan de hoofdhuid, met name rond het achterhoofd. De huid is op diverse plaatsen met in totaal circa 40 hechtingen gehecht. Uit beeldvormende diagnostiek blijkt dat het neusbeen gebroken is en dat er een fractuur van de schedel aanwezig is. Verder zijn er fracturen aan het topkootje (vingertop) wijsvinger en middelste kootje ringvinger rechts en fracturen aan topkootje wijsvinger, basiskootje (waar vinger uit hand ontspringt) middelvinger en gewrichtsfractuur in topkootje ringvinger.
Op 27 februari 2011 hebben verbalisanten van het Bureau Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld in de woning van [naam slachtoffer]. In de woonkamer zagen zij dat de vloer voor de driezitsbank besmeurd was met bloed. Verder zagen zij in de woonkamer op een groot aantal plaatsen bloedspatten. Naast de toegangsdeur tot de woonkamer zagen zij een leeg bierblik liggen met bloedspatten. Dit blik had geen beschadigingen of deuken. Op de tafel van de balkonkamer zagen zij een metalen buis, met een lengte van 170 mm en een doorsnede van 40 mm, besmeurd met bloed liggen. Er werd een monster genomen van het bloed op deze buis. Ten aanzien van het aangetroffen bloedsporenbeeld concluderen de verbalisanten het volgende.
- Gelet op de verschijningsvorm van de bloedspatten op de driezitsbank, op de muur boven de bank, op de deur rechts naast de bank en op de voorwerpen op de tafel, kan gesteld worden dat deze bloedspatten deels veroorzaakt zijn door meerdere krachtinwerkingen van een object in vloeibaar bloed en deels veroorzaakt zijn door een bebloed voorwerp cq bebloed lichaamsdeel in beweging. Deze krachtinwerkingen hebben zeer waarschijnlijk voor de zitbank en deels laag bij de vloer plaatsgevonden.
- Gelet op de aangetroffen bloedspatten op het plafond, kast en muur, kan gesteld worden dat deze bloedspatten zijn afgeworpen van een bebloed voorwerp cq bebloed lichaamsdeel in beweging. Het bewegend voorwerp cq lichaamsdeel heeft zich bevonden voor de driezitsbank. Deze bloedspatten zijn zeer waarschijnlijk gekomen vanuit de richting van de driezitsbank en zijn vervolgens terechtgekomen in tegenovergestelde richting op de kast en muur.
- Gelet op de aangetroffen meerdere denkbeeldige lijnen van achter elkaar gelegen bloedspatten op de muren en plafond, kan gesteld worden dat er meerdere malen met een bebloed voorwerp cq lichaamsdeel is gezwaaid waardoor de bloedspatten zijn afgeworpen.
- Gelet op de bebloede aangetroffen metalen buis kan gesteld worden dat de krachtinwerkingen op bloed vermoedelijk met deze buis hebben plaatsgevonden. Deze buis kan tevens het voorwerp zijn waarmee de weggeslingerde bloedspatten op plafond, lamp, kast en muur zijn ontstaan.
- Gelet op de aangetroffen bloedspatten, met name op de voorzijde van de kleding van verdachte, kan gesteld worden dat deze bloedspatten waarschijnlijk zijn veroorzaakt op het moment dat verdachte geweld op het slachtoffer heeft toegepast en mogelijk hierbij gebruik heeft gemaakt van de metalen buis. De bloedvlek op de linkerknie van de kleding van verdachte kan passen bij het op de linkerknie knielen in bloed.
In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2011 wordt gerelateerd dat uit het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut betreffende de aangeleverde sporen het volgende kan worden geconcludeerd. Het aangetroffen bloed op de kleding en de schoenen van verdachte is afkomstig van het slachtoffer [naam slachtoffer]. Gezien de plaats en de vorm van de bemonsterde bloedsporen kan gesteld worden dat dit bloed ten tijde van het toegepaste geweld tegen het slachtoffer op de kleding en de schoenen terecht is gekomen. Het aangetroffen bloed op de metalen buis is afkomstig van het slachtoffer [naam slachtoffer]. Hiermee wordt de conclusie bevestigd dat de krachtinwerking op bloed met deze buis heeft plaatsgevonden.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte met een metalen buis meermalen op het hoofd van [naam slachtoffer] heeft geslagen.
Weliswaar heeft [naam slachtoffer] verklaard dat hij vier keer met een bierblikje op het hoofd is geslagen, maar de rechtbank gaat ervan uit dat hij zich op dit punt vergist. De rechtbank verwijst daarvoor naar de in de woning van [naam slachtoffer] aangetroffen sporen en de conclusies die de politie daaruit getrokken heeft, het feit dat geen beschadigd bierblik is aangetroffen, maar wel een metalen buis met daarop bloedsporen van [naam slachtoffer], welke buis van verdachte is geweest. De rechtbank houdt het er daarbij voor dat het verdachte de metalen buis heeft meegenomen naar de woning van [naam slachtoffer].
De rechtbank verwerpt het verweer dat het verdachte ontbroken zou hebben aan opzet.
Daarvan zou alleen sprake kunnen zijn indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Het daadwerkelijk bestaan hebben van een dergelijke toestand is niet aannemelijk geworden. Integendeel. Uit de aangifte van [naam slachtoffer] volgt dat verdachte met het slaan van [naam slachtoffer] is gestopt toen deze zich op de grond liet vallen en zich voor dood hield, waarna verdachte, zo zal blijken bij feit 2, geld van [naam slachtoffer] heeft gepakt en de kasten van [naam slachtoffer] is gaan doorzoeken. Oordelend aan de hand van de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen, moet het er daarom voor worden gehouden dat verdachte juist het opzet had om [naam slachtoffer] te doden. Verdachte stopt immers met zijn tegen [naam slachtoffer] gericht geweld, op het moment dat [naam slachtoffer] zich voor dood houdt, verdachte daarbij in de waan latend dat hij geslaagd is in zijn opzet.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen. Dat verdachte stelt zich van dit alles niets te kunnen herinneren, kan hieraan niet afdoen. Het ontbreken van een herinnering aan bepaalde handelingen, wil niet zeggen dat verdachte deze handelingen dus onopzettelijk heeft verricht; de beweerde amnesie kan ook na het opzettelijk gepleegd hebben van de handelingen zijn ontstaan.
Ten aanzien van feit 2:
[naam slachtoffer]heeft verklaard dat, nadat verdachte was opgehouden met slaan, hij heeft gezien dat verdachte de € 400,-- heeft gepakt die hij had meegebracht en dat verdachte nog in verschillende kasten heeft gekeken en daar vermoedelijk iets heeft weggenomen. Aanvullend heeft [naam slachtoffer] nog verklaard dat naast de € 400,-- nog een bedrag van € 500,-- uit een kast is weggenomen. Het bedrag van € 400,-- bestond uit vijf briefjes van € 20,-- en zes van € 50,--. Het bedrag van € 500,-- bestond uit allemaal briefjes van € 50,--. Bij een onderzoek in de woning van verdachte op 1 maart 2011 is in een keukenkastje een geldbedrag aangetroffen van in totaal € 900,--, in de coupures zoals door [naam slachtoffer] aangegeven. Desgevraagd heeft verdachte over het bij hem aangetroffen geld verklaard dat het niet van hem was.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening € 900,-- heeft weggenomen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het geweld tegen [naam slachtoffer] heeft gepleegd met het oogmerk om deze diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken. Met het bestaan hebben van een dergelijk plan laat zich immers moeilijk rijmen het feit dat verdachte eerst de van het slachtoffer geleende € 400,-- heeft terugbetaald en daarbij nog een doosje sigaren en wat blikjes drank aan hem heeft gegeven als dank.
Ook hier acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het verdachte bij dit alles aan opzet ontbroken heeft. Zoals overwogen bij feit 1 dient, wil daarvan gesproken kunnen worden, het bij verdachte ontbroken te hebben aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen. Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen dient hier echter geconcludeerd te worden dat verdachte heeft gezocht naar geld en na het vinden daarvan, dit geld ook heeft meegenomen.
De diefstal oordeelt de rechtbank daarmee wettig en overtuigend bewezen. En ook hier kan een beweerde amnesie aan dit oordeel niet afdoen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 primair
op 27 februari 2011 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer]van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] met een ijzeren staaf meermalen op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 27 februari 2011 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 900 euro toebehorende aan [naam slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
1 primair
Poging tot doodslag;
2
Diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte, gelet op zijn amnesie, ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft, onder andere ten overstaan van de psycholoog die hem heeft onderzocht, opgemerkt zich niets van de feiten te kunnen herinneren. Of deze amnesie ten tijde van het plegen van de feiten heeft bestaan of eerst opgekomen is na het gepleegd hebben van de feiten, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Ook kan niet worden vastgesteld of de beweerde amnesie heeft geleid tot het plegen van de feiten.
Gegeven de overige bevindingen van de psycholoog inhoudend dat bij verdachte verder geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, oordeelt de rechtbank dat het bestaan hebben van een situatie als bedoeld in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht niet aannemelijk is geworden.
Verdachte is derhalve strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren,
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij de bijzondere voorwaarde van toezicht door de reclassering met daarbij een meldingsgebod en een behandelverplichting.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag waarvan het slachtoffer, gelet op diens slachtofferverklaring, tot op de dag van vandaag de gevolgen nog ondervindt. Daarnaast heeft verdachte nog geld bij dit slachtoffer gestolen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit dermate ernstige stafbare feiten dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime omvang op zijn plaats is. In dat licht bezien is de eis van de officier van justitie dan ook een voorstelbare reactie. De rechtbank zal echter een lagere straf opleggen dan geëist, omdat zij meer rekening wil houden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en diens leeftijd. De rechtbank houdt voorts rekening met het volgende. Verdachte en [naam slachtoffer] kenden elkaar vrij goed. Verdachte kwam wel vaker bij [naam slachtoffer] op bezoek en [naam slachtoffer] had al vaker geld geleend aan verdachte. [naam slachtoffer] heeft, zo concludeert de rechtbank uit zijn verklaring en uit zijn slachtofferverklaring, nooit rekening gehouden met de mogelijkheid dat verdachte tot de thans bewezen geachte daden zou overgaan. Hij is in zijn eigen huis overvallen door iemand die hij meende goed te kennen en met wie hij het altijd goed voorgehad heeft. Verdachte zegt zichzelf evenmin te herkennen in hetgeen hij heeft gedaan en ook verdachtes ex-partner, die als getuige is gehoord, herkent verdachte daarin niet. De psycholoog die verdachte heeft onderzocht, heeft geen stoornissen bij verdachte kunnen vaststellen die het gebeurde kunnen verklaren. Zij heeft wel, bij wijze van hypothetische verklaring, geopperd dat sprake zou kunnen zijn van dissociatie of bewustzijnsvernauwing als gevolg van oplopende druk van buitenaf en verdrongen of geloochende gevoelens van boosheid of tekortgedaan voelen. Zij heeft geadviseerd om in verband daarmee een verplicht reclasseringscontact aan verdachte op te leggen, zodat verscherpt toezicht op hem kan worden gehouden. Daarnaast acht zij ambulante behandeling bij een forensische polikliniek aangewezen, alles ter voorkoming van recidive.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk een passende sanctie is.
Met het opleggen van de voorwaardelijke vrijheidsstraf, wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht, anderzijds wordt met deze straf het voorkomen van nieuwe strafbare feiten beoogd. De rechtbank zal bij deze voor¬waardelijke straf als geadviseerd door de psycholoog als bijzondere voorwaarde stellen dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook als die inhouden een meldingsgebod en een ambulante forensische behandeling. De rechtbank zal daarbij de proeftijd stellen op drie jaren, daar nog onbekend is hoe de ambulante forensische behandeling moet gaan plaatsvinden en hoe lang deze behandeling zal gaan duren.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijzen nu zij daarvoor geen termen aanwezig acht en overigens ook niet is gebleken dat verdachte de aan de schorsing verbonden voorwaarden heeft overtreden.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam slachtoffer], [adres slachtoffer], vordert een schadevergoeding van € 4.802,12 terzake materieel en immaterieel geleden schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. De verdediging heeft bedoelde vordering ook niet betwist. Verdachte is dan ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Nu verdachte ter zake van het hiervoor onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [naam slachtoffer], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
7 Het beslag
De rechtbank zal de inbeslaggenomen metalen buis verbeurd verklaren, nu deze aan verdachte toebehoort en met behulp hiervan het onder 1 primair bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal verder de teruggave aan het slachtoffer [naam slachtoffer] gelasten van het inbeslaggenomen geld, nu dit geld aan hem toebehoort en voortduring van het beslag niet meer noodzakelijk is.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van drie jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook als die inhouden een meldingsgebod en een ambulante forensische behandeling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- wijst af de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp te weten:
14 1.00 STK Plaatmateriaal - 1901921, roestvrijstaal, diam. 6 cm, dikte 2 cm
- gelast de teruggave aan J.H.M.A. [naam en adres slachtoffer], van:
12 Geld Nederlands - 1900261, 5 bb E20,--
13 Geld Nederlands - 1900263, 16x E50,-- biljetten;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij J.H.M.A. [naam en adres slachtoffer], , van € 4.802,12, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 februari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [naam slachtoffer]tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer]€ 4.802,12 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 58 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Goessen, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 19 oktober 2011.
Buiten staat
Mr. P.H.M. Kuster is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijzigingen van de tenlastelegging ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 februari 2011 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer]van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] met een (ijzeren) staaf en/of een (vol) blikje bier, in elk geval met een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal (telkens) op het hoofd, in elk geval tegen diens lichaam heeft geslagen, en/of (nog) meermaals, althans een maal met die staaf / dat blikje / dat voorwerp (met kracht) heeft geslagen in de richting van het hoofd van die [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2011 in de gemeente Maastricht aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten uitgebreid letsel aan hoofdhuid, dat met ca. 40 hechtingen is gehecht, en met afsterving van een deel van de huid, en een schedelfractuur en een breuk van het neusbeen en diverse fracturen aan de wijsvingers en aan de ringvingers en aan een middelvinger, in elk geval aan meerdere vingers, waardoor die [naam slachtoffer] een hele tijd op hulp en zorg door anderen aangewezen was), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal (telkens) met een (ijzeren) staaf en/of met een (vol) blikje bier, in elk geval met een hard voorwerp, op het hoofd en/of op de handen en/of vingers, in elk geval tegen diens lichaam, te slaan;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2011 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd. [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (ijzeren) staaf en/of met een (vol) blikje bier, in elk geval met een hard voorwerp, op het hoofd en/of op de handen en/of vingers, in elk geval tegen diens lichaam, van die [naam slachtoffer] heeft geslagen, en/of (nog) meermaals, althans een maal met die staaf / dat blikje / dat voorwerp (met kracht) heeft geslagen in de richting van het hoofd van die [naam slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 februari 2011 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ongeveer 900 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [naam slachtoffer] met een (ijzeren) staaf en/of met een (vol) blikje bier, in elk geval met een hard voorwerp, meermalen, althans eenmaal (telkens) op het hoofd en/of op de handen en/of vingers, in elk geval tegen het lichaam, heeft geslagen terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel (te weten uitgebreid letsel aan hoofdhuid, dat met ca. 40 hechtingen is gehecht, en met afsterving van een deel van de huid, en een schedelfractuur en een breuk van het neusbeen en diverse fracturen aan de wijsvingers en aan de ringvingers en aan een middelvinger, in elk geval aan meerdere vingers, waardoor die [naam slachtoffer] een hele tijd op hulp en zorg door anderen aangewezen was) voor die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad