ECLI:NL:RBMAA:2011:BT7124
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.W. Oosterman
- A.J. Hazen
- M.E. Kramer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf wegens niet-lopen van proeftijd tijdens detentie
In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 5 oktober 2011 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf. De veroordeelde, die op 1 juli 2011 met verlof was gegaan vanuit de Forensisch Psychiatrische Afdeling Verslaafden (FPAV) Mondriaan te Heerlen, is niet op tijd teruggekeerd. De officier van justitie vorderde de tenuitvoerlegging van de straf, maar de raadsman van de veroordeelde betoogde dat de proeftijd niet liep op het moment van de overtreding, omdat de veroordeelde op dat moment gedetineerd was op grond van artikel 43 van de Penitentiaire Beginselenwet.
De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens de zitting van 21 september 2011, waar zowel de veroordeelde als zijn raadsman aanwezig waren. Ook is er een getuige gehoord, een reclasseringswerker van de Reclassering Nederland. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder het advies tenuitvoerlegging en het uittreksel uit het justitieel documentatieregister.
De rechtbank oordeelde dat de proeftijd niet loopt gedurende de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, zoals bepaald in artikel 14b lid 4 van het Wetboek van Strafrecht. Aangezien de veroordeelde tot 22 augustus 2011 gedetineerd was, kon hij de bijzondere voorwaarden niet overtreden. De rechtbank heeft daarom de vordering van de officier van justitie afgewezen, met de conclusie dat de veroordeelde niet in overtreding was op het moment van het niet terugkeren van verlof.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken. De rechtbank benadrukte dat de bijzondere voorwaarden alleen van toepassing zijn wanneer de proeftijd loopt, wat in dit geval niet het geval was.