ECLI:NL:RBMAA:2011:BT7105

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
164585/HA RK 11-111
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in de rechtbank Maastricht en de beoordeling van vooringenomenheid

In deze zaak gaat het om een wrakingsverzoek dat is ingediend door verzoeker tegen de leden van de wrakingskamer van de rechtbank Maastricht. Het verzoek tot wraking is gedaan op 30 augustus 2011, waarbij verzoeker zijn twijfels over de onpartijdigheid van de rechters heeft geuit. Hij stelde dat de gewraakte rechters, mr. [[X]] en mr. [[Q]], in het verleden samen hebben gewerkt, wat volgens hem leidt tot een situatie van 'vriendjespolitiek'. Verzoeker vreesde dat deze samenwerking de objectiviteit van de wrakingskamer zou beïnvloeden. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek op 15 september 2011, werd door de gewraakte rechters betoogd dat de vrees voor vooringenomenheid niet was onderbouwd met feiten en dat het systeem van wrakingskamers, dat is vastgesteld door de wetgever, niet in strijd is met de onpartijdigheid van de rechters. De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van verzoeker en de gewraakte rechters zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoeker dat de rechters partijdig waren. De rechtbank benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook ongegrond verklaard en de beslissing is openbaar uitgesproken op 22 september 2011.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MAASTRICHT
Wrakingskamer
Nummer: 164333 / HA RK 11-106
Beslissing op het verzoek tot wraking van mr. J.L. Crutzen namens [VERZOEKER] (verder aangeduid als verzoeker).
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 30 augustus 2011 is door de eerste wrakingskamer van de rechtbank Maastricht een aanvang gemaakt met de behandeling van het verzoek tot wraking van mr. [[X]], rechter in de zaak van verzoeker met zaaknummer 16433/HA RK 11-06. Verzoeker heeft de wraking verzocht van mr.[[Q]], lid van de behandelende wrakingskamer, op de grond dat verzoeker hem uit eerdere uitspraken van de wrakingskamer van de rechtbank Maastricht is gebleken dat mr. [[X]] een of meerdere malen samen met mr. [[Q]] deel heeft uitgemaakt van dezelfde wrakingskamer en verzoeker derhalve geen vertrouwen heeft in de wrakingskamer zoals die voor deze zitting is samengesteld. Na de mededeling van [[V]] en mr. [[Z]], respectievelijk lid en voorzitter van de wrakingskamer, dat ook zij in het verleden ten minste één keer met mr. [[X]] deel hebben uitgemaakt van dezelfde wrakingskamer, heeft verzoeker om wraking van de gehele wrakingskamer verzocht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij twijfelt aan de onpartijdigheid van de wrakingskamer zoals die is samengesteld voor de zitting van 30 augustus 2011 en hij vreest voor “vriendjespolitiek”.
1.2 Mr. [[Z]], mr. [[V]] en mr. [[Q]] hebben niet berust in de wraking.
1.3. De tweede wrakingskamer van de rechtbank Maastricht heeft het wrakingsverzoek op de terechtzitting van 15 september 2011 te Roermond behandeld mede aan de hand van het proces-verbaal van de zitting van 30 augustus 2011 en de schriftelijke reacties van mrs. [[Q]] en [[V]] op het wrakingsverzoek. Bij deze behandeling zijn verzoeker, zijn advocaat mr. Crutzen en de voorzitter van de eerste wrakingskamer mr. [[Z]] verschenen en gehoord. Na deze mondelinge behandeling is de zitting gesloten en medegedeeld dat over een week uitspraak wordt gedaan.
2. De gronden van het wrakingsverzoek
2.1. Daarvoor wordt verwezen naar het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 augustus j.l. zoals nader aangegeven in rechtsoverweging 1.1. Om deze redenen is verzoeker de mening toegedaan dat het wrakingsverzoek van mr. [[X]] niet objectief wordt beoordeeld. Verzoeker heeft door zijn vrees voor “vriendjespolitiek” niet de zekerheid van een objectieve behandeling en beoordeling. Daarenboven heeft de advocaat van verzoeker ter zitting van 15 september 20011 nog opgemerkt dat verzoeker pas ter zitting op 30 augustus 2011 het proces-verbaal van de zitting van 25 augustus 2011 is overhandigd en dat hem niet de gelegenheid werd geboden dat stuk eerst te lezen, waardoor verzoeker een niet-professionele indruk van de eerste wrakingskamer kreeg.
Bij zijn vrees voor onvoldoende objectiviteit speelt mee dat verzoeker meerdere procedures voert bij de rechtbank Maastricht waaruit hij onvoldoende vertrouwen in de rechtsgang ontleent.
3. Het standpunt van leden van de eerste wrakingskamer van de rechtbank Maastricht
3.1. De gewraakte rechters geven – zakelijk weergegeven - aan dat de door verzoeker gestelde vrees van vooringenomenheid niet met feiten en omstandigheden is onderbouwd. Verzoekers betoog dat reeds het feit dat rechters deel uitmaken van dezelfde kamer wijst op vooringenomenheid en in de weg staat aan beoordeling van een wrakingsverzoek als het verzoek dat op 30 augustus 2011 werd behandeld, wijzen de gewraakte rechters af. Daarbij wijzen zij ook op de wettelijke systematiek en de door de wetgever gemaakte keuze van beoordeling van wrakingsverzoeken door een kamer samengesteld uit andere leden van dezelfde rechtbank.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1. Verzoeker heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 15 september 2011 aangevoerd dat hij ter zitting van 30 augustus j.l. niet in de gelegenheid zou zijn gesteld het proces-verbaal het proces-verbaal van de zitting van
25 augustus 2011 te lezen en dat meerdere procedures van verzoeker bij de rechtbank aanhangig zijn. Voor zover deze stellingen al als wrakingsgrond(en) moeten worden aangemerkt, zal de tweede wrakingskamer deze buiten de beoordeling laten reeds om de reden dat deze bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van 15 september 2011 voor het eerst zijn aangevoerd en ook voor het overige niet onderbouwd zijn.
4.2.In een wrakingsprocedure dient beslist te worden of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3.De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of er sprake is van een bij verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt waarbij ook schijn van partijdigheid van belang is.
4.4. Van subjectieve partijdigheid als grond voor wraking is geen sprake. Niet gesteld of gebleken is immers van persoonlijke overtuigingen en/of zodanig gedrag van de rechters dat door verzoeker daaruit reeds de conclusie moet worden getrokken dat deze wrakingsrechters partijdig zijn.
4.5. Aan de orde is vervolgens de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de wrakingsrechters aan onpartijdigheid ontbreekt. Bij die beoordeling wordt in aanmerking genomen dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Slechts indien de wijze waarop de wrakingsrechters de zaak hebben behandeld zo onbegrijpelijk is dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, kan er aanleiding bestaan om bij hen een vooringenomenheid te vermoeden. Daarvan getuigt het enkele feit dat de gewraakte rechters ook wel in professioneel verband met mr. [[X]] samenwerken niet, te meer niet nu het systeem van (samenstelling van) een wrakingskamer uit het eigen gerecht voortvloeit uit de op democratische wijze vastgestelde wetgeving. Onder deze omstandigheden kan er objectief gezien geen sprake zijn van de schijn van vooringenomenheid van de wrakingsrechters. Het wrakingsverzoek dient dan ook als ongegrond afgewezen te worden.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. verklaart ongegrond het verzoek tot wraking van de eerste wrakingskamer van de rechtbank Maastricht in de samenstelling van mr. [[Z]], mr. [[V]] [[V]] en mr.[[Q]].
Deze beslissing is gegeven door mr. J.M.P. Drijkoningen (voorzitter), mr. F. Oelmeijer en mr. J.J.M. Wassenberg, bijgestaan door J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2011.