parketnummer: 03/703318-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 september 2011
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
verblijfplaats bij de rechtbank bekend.
Raadsman is mr. R.J.H. Corten, advocaat te Sittard.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 12 en 13 september 2011, waarbij de officieren van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging, zoals ter terechtzitting gewijzigd, is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: samen met een ander of anderen een of meerdere van haar pasgeboren kinderen, met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd;
Subsidiair: zich eenmaal of meermalen samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan kindermoord dan wel kinderdoodslag.
3 De voorvragen
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging van verdachte voor wat betreft het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de tenlastelegging in een primair/subsidiaire vorm is opgesteld, in die zin dat primair moord ten laste is gelegd en subsidiair kindermoord dan wel kinderdoodslag. Volgens de raadsman is artikel 291 van het Wetboek van Strafrecht een specialis van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. Dit houdt in dat het openbaar ministerie gehouden is, in een door de bepaling in artikel 291 bestreken geval, waarvan hier sprake is, de tenlastelegging toe te snijden op artikel 291 in plaats van artikel 289.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. In artikel 291 van het Wetboek van Strafrecht wordt een specifiek vereiste gesteld, namelijk handelen onder de vrees voor ontdekking van de bevalling. Artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht kent dat specifieke vereiste niet. Of deze specifieke omstandigheid zich hier voordoet kan pas na onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld. Verdachte heeft tijdens de verhoren bij de politie immers geen verklaring hieromtrent afgelegd. Ook uit de rest van het dossier is niets omtrent haar beweegredenen en handelingen naar voren gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het openbaar ministerie ten tijde van het opstellen van de tenlastelegging onvoldoende handvaten had om te kunnen bepalen of er in deze zaak sprake was van moord/doodslag dan wel van kindermoord/kinderdoodslag onder invloed van vrees voor ontdekking van de bevalling. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging, ook met betrekking tot het primair ten laste gelegde.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ten aanzien van het eerst geboren kind schuldig heeft gemaakt aan kinderdoodslag en ten aanzien van het tweede en derde geboren kind aan kindermoord. Primair komen de officieren van justitie tot deze conclusie op basis van de feiten in het dossier, zonder gebruik te maken van de inhoud van enig deskundigenrapport. Zij verwijzen daarbij naar de zogenoemde Beverwijkse babyzaak.
Indien de rechtbank deze visie niet zou volgen, komen de officieren van justitie subsidiair tot de conclusie dat met gebruikmaking van het deskundigenrapport van [naam deskundige 1] en zijn verklaring ter zitting tot eenzelfde bewezenverklaring gekomen kan worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair geconcludeerd tot integrale vrijspraak. Hij is van mening dat niet tot een bewezenverklaring van het primaire of subsidiaire feit kan worden gekomen, omdat niet is vastgesteld dat de kinderen buiten het moederlijk lichaam hebben geleefd. De raadsman verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank van 24 juni 2008.
Ook met gebruikmaking van de deskundigenrapporten kan volgens de raadsman niet tot een bewezenverklaring gekomen worden, nu de deskundigen het niet met elkaar eens zijn. De deskundige van het NFI heeft gerapporteerd dat niet is vast te stellen dat de drie baby’s buiten het lichaam van de moeder hebben geleefd. Deskundige [naam deskundige 2] komt tot dezelfde conclusies. Deskundige [naam deskundige 1] is daarentegen tot de conclusie gekomen dat de door hem onderzochte baby (de laatst geboren baby) wel buiten het lichaam van de moeder heeft geleefd. Het verschil van mening tussen de deskundigen leidt tot twijfel, welke twijfel in het voordeel van verdachte dient te leiden tot vrijspraak.
Indien de rechtbank op basis van de rapportage van [naam deskundige 1] bewezen zou achten dat het laatst geboren kind zou hebben geleefd buiten het lichaam van de moeder, heeft de raadsman uiterst subsidiair betoogd dat dan slechts kinderdoodslag bewezen kan worden verklaard, nu nergens uit blijkt dat verdachte de beslissing het kind te doden al voor de geboorte heeft genomen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 28 juli 2010 is verdachte in kritieke toestand binnengebracht op de afdeling spoedeisende hulp van het Orbis Medisch Centrum te Sittard. Uit medisch onderzoek bleek dat verdachte een tumor in de baarmoeder had die waarschijnlijk de oorzaak was van haar slechte conditie. Daarop werd besloten verdachte te opereren. Tijdens de operatie werd in de baarmoeder een tumor gevonden die deed denken aan een sarcoom. De tumor en de baarmoeder werden verwijderd en opgestuurd voor nader onderzoek. De resultaten van dit onderzoek wezen uit dat het niet ging om een sarcoom, maar om placentaweefsel. De structuur van het placentaweefsel werd voorlopig beoordeeld als passend bij een vergevorderde zwangerschap van een in beginsel levensvatbaar kind. Door de patholoog die een second opinion uitvoerde, werd geconcludeerd dat het vermoedelijk ging om een zwangerschapsduur van 25 tot 35 weken en dat de bevalling waarschijnlijk een of twee weken voor de opname op 28 juli 2010 had plaatsgevonden. In de contacten met verdachte was niets naar voren gekomen omtrent een zwangerschap. Zij had aangegeven anticonceptie te gebruiken. Na confrontatie met de bevindingen volhardde zij in haar stelling dat zij niet zwanger was geweest en geen kind had gebaard. Wel gaf zij aan geen anticonceptie te gebruiken. Nu er medisch technisch gezien sprake leek van een vergevorderde zwangerschap en er geen spoor was van het pasgeboren kind, werd besloten melding te doen bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling. Op 13 augustus 2010 is door vertrouwensarts [naam vertrouwensarts] aangifte gedaan van verdwijning van een levend dan wel overleden kind.
Naar aanleiding van de aangifte werd op 29 augustus 2010 de woning van verdachte aan de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] doorzocht. In het tuinhuisje werd achter een kastje een grijze vuilniszak aangetroffen. Middels een CT-scan werd door de radioloog een skeletstructuur gezien die mogelijk zou passen bij een stoffelijk overschot van een kind. Op 31 augustus 2010 werd een onderzoek ingesteld in de tuin van genoemde woning. In een border werd op een diepte van ongeveer 60 centimeter een grijze vuilniszak aangetroffen. Ook werd een terracotta bloempot veilig gesteld. Middels een CT-scan werd door de radioloog vastgesteld dat zowel in de vuilniszak als in de bloempot stoffelijke overschotten van een mens aanwezig waren. Na het verwijderen van het verpakkingsmateriaal werden de stoffelijke overschotten aangetroffen van drie baby’s, één in de vuilniszak uit het tuinhuisje, één in de vuilniszak die in de border werd ontdekt en één in de bloempot.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) werd DNA-verwantschapsonderzoek verricht. Uit de resultaten kan worden afgeleid dat verdachte de moeder is van de drie baby’s. Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij deze drie baby’s heeft gebaard.
De overwegingen van de rechtbank
De officieren van justitie verwijten verdachte dat zij haar drie pasgeboren baby’s van het leven heeft beroofd. Een belangrijke vraag die de rechtbank in dat kader moet beantwoorden is of de baby’s levend ter wereld zijn gekomen. Een niet in leven zijnde baby kan men immers niet van het leven beroven.
De officieren van justitie hebben primair aangevoerd dat de rechtbank in deze zaak tot een bewezenverklaring van kindermoord en kinderdoodslag kan komen zonder dat per baby concreet is vastgesteld of deze levend ter wereld is gekomen. Op grond van de omstandigheden is het immers voldoende aannemelijk dat de baby’s hebben geleefd. De officieren van justitie hebben ter vergelijking verwezen naar de zogenoemde Beverwijkse babyzaak.
In die zaak had de verdachte verklaard dat zij in bad was bevallen van vier kinderen en dat zij de kinderen, nadat deze geboren waren, niet onmiddellijk uit het water haalde, maar hen minutenlang onder water hield door haar benen over hen heen te leggen. Verdachte had tevens verklaard dat zij dacht dat de kinderen, eenmaal boven water, waren overleden. Pathologische onderzoeken in die zaak wezen uit dat het in alle vier de gevallen ging om voldragen kinderen, wat volgens de rechtbank een wezenlijke aanwijzing was dat de kinderen een optimale kans hadden om levend ter wereld te komen. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van deze factoren in dit specifieke geval voldoende was om bewezen te achten dat verdachte door haar handelen de dood van haar vier kinderen had veroorzaakt.
In de onderhavige zaak vertonen de omstandigheden zodanig veel overeenkomsten met de Beverwijkse zaak, aldus de officieren van justitie, dat ook moet worden aangenomen dat verdachte haar kinderen heeft gedood.
Deze rechtbank is een andere opvatting toegedaan. Het handelen van verdachte in de Beverwijkse zaak gaf de kinderen inderdaad geen kans op overleven, als zij levend zouden zijn geboren. Maar ook onder de hiervoor geschetste omstandigheden is dat een omstandigheid die wel eerst moet worden vastgesteld. Dat geldt uiteraard ook voor de onderhavige zaak.
In dit geval was bij de geboorte steeds alleen verdachte aanwezig. Zij heeft verklaard dat zij drie maal is bevallen, dat zij niet naar de baby’s heeft gekeken, dat ze niets heeft gehoord en dat ze de baby’s niet heeft voelen bewegen. Bewijs voor in leven zijn van één of meer baby’s valt niet af te leiden uit haar woorden. Ook de verklaringen van personen uit haar omgeving bevatten geen aanwijzingen dat de baby’s levend ter wereld zijn gekomen.
Natuurlijk kan men zich de vraag stellen hoe groot de kans is dat een volwassen vrouw, die eerder al twee kinderen ter wereld heeft gebracht, nu drie keer achter elkaar een doodgeboren kind baart. Ook de rechtbank heeft in raadkamer bij die vraag stilgestaan. Echter, zowel de deskundige [naam deskundige 3] als de deskundige [naam deskundige 2] hebben ter zitting verklaard dat zoiets zeker niet onmogelijk is.
De rechtbank heeft in dat verband ambtshalve nog nagedacht over de vraag of een nader onderzoek door een nieuw te benoemen deskundige naar de statistische kans dat een gezonde vrouw die reeds twee gezonde kinderen heeft gebaard vervolgens drie doodgeboren kinderen baart mogelijk meer inzicht in de schuldvraag zou kunnen verschaffen. Maar zo’n onderzoek kan, ongeacht de uitkomst, niet van doorslaggevende betekenis zijn, gelet op het feit dat uit de rapportages en de verklaringen ter terechtzitting van [naam deskundige 3] en [naam deskundige 2] volgt dat niet valt uit te sluiten dat de baby’s door een buiten verdachte liggende oorzaak zijn overleden.
De rechtbank is dan ook, anders dan de officieren van justitie, van oordeel dat zij om tot een bewezenverklaring van kindermoord of kinderdoodslag te kunnen komen, per baby zal moeten vaststellen dat deze levend ter wereld is gekomen. Dat brengt de rechtbank bij de in deze zaak uitgebrachte rapporten van de deskundigen.
De deskundigenrapporten
Hieronder zal de rechtbank de verschillende deskundigenrapporten die in dit verband zijn uitgebracht, bespreken. Zij zal daarbij het langst stilstaan bij de rapporten met betrekking tot de laatst geboren baby, omdat hierover door alle drie de deskundigen is gerapporteerd en deze rapporten de meeste inzichten hebben opgeleverd.
Alvorens dat te doen moet de rechtbank echter eerst stilstaan bij de kanttekeningen die zijn gemaakt bij de deskundigheid van de deskundige [naam deskundige 1]. Die deskundigheid beoordeelt de rechtbank in volle onafhankelijkheid en zij is daarbij bijvoorbeeld niet gebonden aan een advies van het College van Procureurs Generaal met betrekking tot deze deskundige. [naam deskundige 1] is in Nederland opgeleid als basisarts. Daarna heeft hij zich in het buitenland gespecialiseerd op het gebied van de “Rechtsmedizin”. Hij mag zichzelf daarom forensisch patholoog noemen (een in Nederland niet bestaand specialisme). In het buitenland heeft hij een groot aantal lijkschouwingen verricht, met name ook in strafzaken. Het rapport dat hij in de onderhavige zaak heeft uitgebracht geeft een heldere weergave van zijn bevindingen. Zijn presentatie ter terechtzitting getuigt eveneens van een gedegen kennis van de materie. Ook zijn collega deskundigen hebben aangegeven dat zij de technische kwaliteiten van zijn werk van hoog niveau achten. Het vorenstaande betekent dat voor de rechtbank het werk van de deskundige [naam deskundige 1] op gelijk niveau staat als dat van zijn collega deskundigen en dus ook volwaardig bij de beoordeling van deze zaak zal worden betrokken.
Op 30 augustus 2010 werd door patholoog [naam deskundige 3], verbonden aan het NFI, sectie verricht op het lichaam van de laatst geboren baby. Het lichaampje was verpakt in twaalf vuilniszakken, enkele handdoeken en een zwart T-shirt. Bij sectie bleek dat het ging om een sterk postmortaal veranderde, naar later uit radiologisch onderzoek bleek iets te vroeg geboren, vrouwelijke baby zonder aangeboren misvormingen of aangeboren orgaanafwijkingen. Er was een navelstreng aanwezig met een ware knoop. Als gevolg van de postmortale veranderingen was het niet mogelijk om aan te geven of het meisje levend was geboren en of het zelfstandig buiten het moederlijk lichaam had geleefd. Er waren geen letsels, aangeboren afwijkingen of toxicologische invloeden waarmee het overlijden zou kunnen worden verklaard. De bij sectie gevonden knoop in de navelstreng kan, indien deze bij leven is ontstaan, voor het overlijden van betekenis zijn geweest. In welke mate is op grond van de sectiebevindingen niet aan te geven. [naam deskundige 3] concludeerde op basis van de resultaten van haar onderzoek dat er bij dit waarschijnlijk iets te vroeg geboren pasgeboren meisje geen anatomische doodsoorzaak was aan te geven en dat er niet was aan te geven of het meisje zelfstandig heeft geleefd.
Op 21 december 2010 werd door [naam deskundige 1], forensisch medisch specialist, een hersectie verricht. Hij vond bij zijn hersectie macroscopische (d.w.z. met het blote oog waarneembare) aanwijzingen voor bloeduitstortingen (in het sectieverslag omschreven als donkere verkleuringen) aan de bovenlippen, de beide halszijden, ter hoogte van het linkerschoudergewricht, aan de linker elleboog, aan het achterhoofd en aan de enkels/voeten. [naam deskundige 1] concludeerde dat deze bloeduitstortingen, naast een bevestiging van het feit dat de baby heeft geleefd, een sterke aanwijzing in de richting van de aard van het overlijden en de doodsoorzaak geven. De bloeduitstortingen aan de bovenlip, aan de nek en de aanhechtingsbloedingen verlenen aanzienlijke steun aan de hypothese van (uitwendig) verstikken als doodsoorzaak. Ook de verdachte puntvormige bloedingen aan het achterhoofd geven steun aan de hypothese dat er geweld tegen de hals heeft plaatsgevonden. Het meest waarschijnlijk zijn deze bloeduitstortingen ontstaan ten gevolge van wurgen met één of beide handen of ten gevolge van smoren, waarbij de hand de ademhaling door mond/neus heeft belemmerd of een combinatie daarvan.
Artspatholoog [naam deskundige 2] heeft de rapportage van zowel [naam deskundige 3] als [naam deskundige 1], op verzoek van het openbaar ministerie, herbeoordeeld. Hij heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapportage d.d. 8 juni 2011. In deze rapportage komt [naam deskundige 2] tot de conclusie dat zowel de secties die zijn verricht door [naam deskundige 3] als de sectie die is verricht door [naam deskundige 1], voor zover mogelijk gelet op de staat van ontbinding waarin de lichaampjes zich bevonden, (voor het overgrote deel) zijn uitgevoerd volgens de richtlijnen en van uitstekend niveau zijn.
Wat betreft de conclusies die uit de sectiebevindingen getrokken worden is [naam deskundige 2] het volledig eens met de conclusies die [naam deskundige 3] heeft getrokken. Anders is dat met de conclusies die [naam deskundige 1] heeft getrokken. Hij acht deze ongefundeerd en uit wetenschappelijk oogpunt (zowel uit forensich pathologisch als klinisch pathologisch oogpunt) onmogelijk te trekken. De aanwezigheid van donkere verkleuringen op diverse plaatsen aan het lichaam kan wijzen op gelokaliseerd bloed. Zekere aanwijzingen hiervoor waren echter niet aantoonbaar. Indien sprake zou zijn van gelokaliseerd bloed kan geen uitspraak worden gedaan of dit voor, tijdens of na de bevalling is opgetreden, dan wel tijdens het verpakken en verstoppen van de dode baby. Er kan geen uitspraak worden gedaan over de wijze van ontstaan van deze vlekken. Dit kan spontaan tijdens de bevalling, door handelingen tijdens de bevalling, dan wel door handelingen na de bevalling zijn opgetreden. De bevindingen zijn beslist onvoldoende om smoring of wurging of een andere geweldinwerking te benoemen. [naam deskundige 2] stelt dat de enige conclusie die getrokken kan worden na het bestuderen van alle onderzoeksresultaten is dat er geen doodsoorzaak kan worden aangetoond en dat er geen aanwijzingen zijn die erop wijzen dat het kind ten tijde van de geboorte in leven was.
Ter terechtzitting zijn alle drie de deskundigen gehoord en hebben zij op elkaars rapportages gereageerd.
[naam deskundige 1] heeft ter terechtzitting zijn onderzoeksresultaten uitgebreid gepresenteerd en daarbij een en ander toegelicht met behulp van beeldmateriaal. [naam deskundige 1] heeft gewezen op de donkere verkleuringen die hij heeft gezien tijdens de sectie bij het insnijden van de betreffende plekken en uitgelegd dat hij van mening is dat die donkere verkleuringen bloeduitstortingen zijn, omdat ze allemaal een scherprandig karakter hebben (anders dan de lijkvlekken) en op andere plekken zitten dan de lijkvlekken.
[naam deskundige 3] heeft ter terechtzitting het beeldmateriaal van [naam deskundige 1] bekeken en zij heeft verklaard dat zij het lichaampje van de baby op die plekken niet heeft ingesneden, maar dat zij uiteraard wel de buitenkant heeft gezien tijdens de door haar verrichte sectie op het lichaampje. [naam deskundige 3] heeft verklaard dat zij de donkere verkleuringen waarop [naam deskundige 1] doelt en die zij ter terechtzitting op foto’s heeft gezien, opvat als postmortale verkleuringen en niet als bloeduitstortingen. Zij heeft desgevraagd medegedeeld dat zij zich deskundig acht hierover een mening te geven, aangezien het beeldmateriaal betreft van een lichaampje waarop zij zelf sectie heeft verricht, zodat zij in staat is geweest zich zelf een goed oordeel te vormen over de staat van ontbinding. Bovendien heeft zij jarenlange ervaring met het verrichten van kindersecties.
[naam deskundige 2] heeft de betreffende donkere verkleuringen tijdens zijn herbeoordeling microscopisch onderzocht en ter terechtzitting verklaard dat er iets van bloed waarneembaar is. Hij kan enkel stellen dat die donkere verkleuringen mogelijk bloedcollecties zijn, maar niet dat het bloeduitstortingen zijn. Naar de oorzaak van de aanwezigheid van deze bloedcollecties kan alleen maar geraden worden. Met zekerheid is hierover niets te zeggen gelet op de staat van ontbinding van het lichaampje.
De deskundigen [naam deskundige 3] en [naam deskundige 2] hebben ter terechtzitting hun conclusies herhaald. Beiden blijven erbij dat niet (meer) is vast te stellen of de baby levend is geboren. Ook deskundige [naam deskundige 1] is bij zijn eerdere conclusies gebleven dat de donkere verkleuringen bloeduitstortingen zijn en dat de bloeduitstortingen erop duiden dat er hartactie was en dat de baby levend geboren is.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank in de rapporten van de deskundigen [naam deskundige 3] en [naam deskundige 2] geen bewijs aantreft voor het feit dat de laatst geboren baby levend ter wereld is gekomen. Dat bewijs zou wel gehaald kunnen worden uit het rapport van [naam deskundige 1]. Dat plaatst de rechtbank voor de vraag hoe overtuigend zijn conclusies zijn.
Naar de rechtbank heeft begrepen zijn die conclusies in de eerste plaats gebaseerd op de door hem waargenomen scherprandige donkere verkleuringen op de bovenlippen, in de hals en op het achterhoofd, die volgens hem bloeduitstortingen zijn. In combinatie met de door hem gepropageerde “criminalistische benadering” (de rechtbank begrijpt dat in die benadering onderzoeksbevindingen mede worden beoordeeld aan de hand van wat overigens over de zaak bekend is) verlenen deze meer steun aan de hypothese dat de baby is gewurgd en/of gesmoord dan dat de baby aan een natuurlijke dood is overleden. Is de rechtbank hierdoor overtuigd?
Zoals al gezegd delen de andere deskundigen zijn mening dat de donkere verkleuringen bloeduitstortingen, en dus bewijs voor leven, moeten zijn niet.
Belangrijk in de afwegingen van de rechtbank is dat opgevallen is dat [naam deskundige 1] in zijn “criminalistische benadering” veel waarde hecht aan de plek waar sommige verkleuringen zijn gevonden. De donkere verkleuringen aan de hals, op het achterhoofd en bij de bovenlip zouden volgens hem kunnen duiden op druk die is uitgeoefend op de mond en neus om het kind te wurgen en/of smoren. Als dat sporen zijn van uitgeoefende druk, dan moet het dus om bloeduitstortingen gaan.
Echter, volstrekt gelijksoortige verkleuringen zijn door [naam deskundige 1] ook gevonden op de linkerschouder, linkerelleboog en de enkels van het lichaampje. Deze kan [naam deskundige 1] binnen zijn theorie niet of nauwelijks verklaren. De rechtbank vindt de verklaring die [naam deskundige 1] oppert voor de verkleuringen op de linkerschouder en linkerelleboog, namelijk dat deze bloeduitstortingen mogelijk door vingers dan wel het schuren van de huid op het bed zijn ontstaan als gevolg van het wurgen/smoren, in ieder geval niet overtuigend. De door hem waargenomen bloeduitstortingen bij de enkels passen in het geheel niet in zijn hypothese en worden door hem dan ook niet verklaard.
Mede in het licht van de verklaringen van de beide andere deskundigen die de donkere verkleuringen niet als bloeduitstortingen hebben betiteld, is de rechtbank van oordeel dat de conclusies van [naam deskundige 1] zowel ten aanzien van het wurgen/smoren als ten aanzien van het bij geboorte in leven zijn van de baby voor de rechtbank onvoldoende overtuigend zijn. Zijn conclusies zullen daarom niet worden overgenomen.
Dat betekent dat er geen bewijs voorhanden is dat de laatst geboren baby levend ter wereld is gekomen en dus dat niet wettig kan worden bewezen dat de laatst geboren baby door handelen of nalaten van verdachte van het leven is beroofd. Voor de beide andere baby’s geldt hetzelfde, aangezien het dossier geen enkel bewijs bevat dat zij levend ter wereld zijn gekomen.
De officieren van justitie hebben tijdens repliek gevorderd dat de rechtbank, indien zij als gevolg van de verschillende conclusies van de deskundigen zou twijfelen aan de vraag of de baby’s levend zijn geboren en vervolgens door verdachte zijn gedood, het onderzoek zal heropenen.
De rechtbank is echter van oordeel dat heropening van het onderzoek in deze zaak niet zinvol is. Zij overweegt daartoe dat het onderzoek zeer grondig en zorgvuldig is geweest. Maar liefst drie deskundigen hebben zich over de kwestie uitgelaten. Zij zijn niet tot een eenduidige conclusie gekomen en zij hebben duidelijk gemaakt dat zij ook niet meer van mening gaan veranderen. Meer onderzoek zal daar geen verandering in brengen.
Daarnaast heeft de rechtbank begrepen dat een aantal zeer wel mogelijke oorzaken voor natuurlijk overlijden enerzijds, of juist een niet natuurlijke dood anderzijds, nooit meer vastgesteld of uitgesloten zullen kunnen worden, omdat de daarvoor benodigde lichaamsdelen niet meer voorhanden zijn. Tenslotte verkeerde het betreffende babylijkje een jaar geleden al in verregaande staat van ontbinding, hetgeen onderzoek aan het lichaampje toen al bemoeilijkte. Die situatie zal nu alleen nog maar meer spelen.
Het vorenstaande heeft de rechtbank gebracht tot de conclusie van ander onderzoek af te zien.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de drie baby’s levend ter wereld zijn gekomen, is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig te bewijzen dat verdachte de pasgeboren baby’s heeft gedood. De rechtbank kan dan ook niet anders dan verdachte vrijspreken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 september 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 13 januari 2005 tot en met 27 juli 2010 in de gemeente Sittard-Geleen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade haar pasgeboren kind van het leven heeft beroofd,immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- de navelstreng van dat/die pasgeboren kind(eren) doorgesneden en/of doorgehakt en/of die navelstreng (vervolgens) niet afgebonden/dichtgeklemd (waardoor dat/die kind(eren) bleef/bleven bloeden) en/of
- dat/die pasgeboren kind(eren) vlak na de geboorte gesmoord, althans het ademen belet en/of de mond van dat/die pasgeboren kind(eren) dichtgedrukt, althans (verstikkend) geweld op de keel en/of hals en/of mond van dat/die pasgeboren kind(eren) uitgeoefend en/of
- (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in (een) doek(en) gewikkeld en/of
- (vervolgens) in (een) plastic tas(sen) gestopt en/of
- (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in die tas(sen) laten staan/liggen en/of
- dat/die pasgeboren kind(eren) na de geboorte aan zijn/haar lot overgelaten en/of de vereiste/nodige/noodzakelijke/gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg ontzegd en/of onthouden,
tengevolge waarvan dat/die pasgeboren kind(eren) is/zijn overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 13 januari 2005 tot en met 27 juli 2010 in de gemeente Sittard-Geleen (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (als moeder) ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling genomen besluit, haar pasgeboren kind bij of kort na de geboorte opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, bij of kort na de geboorte,
- de navelstreng van dat/die pasgeboren kind(eren) doorgesneden en/of doorgehakt en/of die navelstreng (vervolgens) niet afgebonden/dichtgeklemd (waardoor dat/die kind(eren) bleef/bleven bloeden) en/of
- dat/die pasgeboren kind(eren) vlak na de geboorte gesmoord, althans het ademen belet en/of de mond van dat/die pasgeboren kind(eren) dichtgedrukt, althans (verstikkend) geweld op de keel en/of hals en/of mond van dat/die pasgeboren kind(eren) uitgeoefend en/of
- dat/die pasgeboren kind(eren) in het toilet (geheel of gedeeltelijk onder water) laten liggen en/of
- (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in (een) doek(en) gewikkeld en/of
- (vervolgens) in (een) plastic tas(sen) gestopt en/of
- (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in die tas(sen) laten staan/liggen en/of
- dat/die pasgeboren kind(eren) na de geboorte aan zijn/haar lot overgelaten en/of de vereiste/nodige/noodzakelijke/gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg ontzegd en/of onthouden,
tengevolge waarvan dat/die pasgeboren kind(eren) is/zijn overleden;
zij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 13 januari 2005 tot en met 27 juli 2010, in de gemeente Sittard-Geleen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (als moeder) onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar bevalling, haar pasgeboren kind of kinderen, bij of kort na de geboorte opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, bij of kort na de geboorte:
- de navelstreng van dat/die pasgeboren kind(eren) doorgesneden en/of doorgehakt en/of die navelstreng (vervolgens) niet afgebonden/dichtgeklemd (waardoor dat/die pasgeboren kind(eren) bleef/bleven bloeden) en/of;
- dat/die pasgeboren kind(eren) vlak na de geboorte gesmoord, althans het ademen belet en/of de mond van dat/die pasgeboren kin(eren) dichtgedrukt, althans verstikkend geweld op de keel en/of hals en/of mond van dat/die pasgeboren kind(eren) uitgeoefend en/of;
- dat/die pasgeboren kind(eren) in het toilet (geheel of gedeeltelijk onder water) laten liggen en/of;
- (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in (een) doek(en) gewikkeld en/of;
- (vervolgens) in (een) plastic tas(sen) gestopt en/of;
- (vervolgens) dat/die pasgeboren kind(eren) in die tas(sen) laten staan/liggen en/of;
- dat/die pasgeboren kind(eren) na de geboorte aan zijn/haar lot overgelaten en/of de vereiste/nodige/noodzakelijke/gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg ontzegd en/of onthouden,
tengevolge waarvan dat/die pasgeboren kind(eren) is/zijn overleden.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/703318-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 27 september 2011 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
verblijfplaats bekend bij de rechtbank.
mr. R.A.J. van Leeuwen , voorzitter,
mr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. S.V. Pelsser , rechters,
mr. , officier van justitie,
mr. K. Mahovic , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de voorzitter en de griffier.
Raadsman mr. R.J.H. Corten, advocaat te Sittard.