ECLI:NL:RBMAA:2011:BT2376
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan bewijs van wetenschap en opzet
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 augustus 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. De verdachte verbleef tijdelijk in een woning waar poeders en een pers werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte op de hoogte was van de poeders, niet kon worden vastgesteld dat hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze poeders versnijdingsmiddelen waren voor het plegen van feiten genoemd in de Opiumwet. De verdachte verklaarde dat hij de poeders niet had gezien en dat hij dacht dat de pers in de auto een krik was. De officier van justitie stelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet wist dat de goederen bestemd waren voor de productie van harddrugs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte wist dat de poeders en de pers bestemd waren voor illegale activiteiten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. De rechtbank gelastte tevens de teruggave van in beslag genomen goederen aan de rechthebbenden.