ECLI:NL:RBMAA:2011:BT2376

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700205-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens gebrek aan bewijs van wetenschap en opzet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 augustus 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs. De verdachte verbleef tijdelijk in een woning waar poeders en een pers werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte op de hoogte was van de poeders, niet kon worden vastgesteld dat hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze poeders versnijdingsmiddelen waren voor het plegen van feiten genoemd in de Opiumwet. De verdachte verklaarde dat hij de poeders niet had gezien en dat hij dacht dat de pers in de auto een krik was. De officier van justitie stelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet wist dat de goederen bestemd waren voor de productie van harddrugs. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte wist dat de poeders en de pers bestemd waren voor illegale activiteiten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. De rechtbank gelastte tevens de teruggave van in beslag genomen goederen aan de rechthebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700205-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 augustus 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte]
Raadsvrouw is mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Sittard.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 augustus 2011. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de raadsvrouw hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren dan wel binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft zich gebaseerd op het aantreffen van de materialen en stoffen in de woning waar verdachte tijdelijk verbleef en de auto waarin verdachte zat en de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Daarnaast heeft verdachte een leugenachtige verklaring afgelegd.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte enkel wetenschap had van een pers welke in de auto lag. Mocht de rechtbank ervan uitgaan dat verdachte ook wetenschap had van de aanwezigheid van de in de woning aangetroffen goederen, dan kan niet bewezen worden dat deze goederen zich in zijn machtssfeer bevonden. Verdachte kon ook niet weten dat de goederen bestemd waren voor de productie van harddrugs.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van harddrugs. Hij zou daartoe versnijdingsmiddelen en materialen (persen) voorhanden hebben gehad.
De rechtbank komt tot de navolgende overwegingen.
Op zaterdag 16 april 2011 werden door een opvallende politiepatrouille in Wijlre, ter hoogte van [V.weg], twee personen gezien welke door hun onverzorgd uiterlijk de aandacht van de patrouille trokken. Verder werd gezien dat deze mannen het pand aan de [V.weg] (een te huur staand restaurant) binnen gingen en werd in de nabijheid van het pand een [MERK AUTO] gezien die op naam was gesteld van een persoon die, zo bleek uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie, mogelijk betrokken was bij zaken rond verdovende middelen. Het pand werd onder observatie genomen en gezien werd dat een andere auto achter de eerdergenoemde [MERK AUTO] stopte en dat de bestuurder met een doos het pand aan de [V.weg] binnenging. Omdat er geen verdenking bestond, werd de observatie afgebroken.
Op 18 april 2011 werd de [MERK AUTO] weer gezien in de nabijheid van het pand aan de [V.weg] en gezien werd dat uit het pand een man kwam die in de [MERK AUTO] stapte. De man parkeerde de [MERK AUTO] voor het pand, ging terug naar binnen en kwam kort daarna weer naar buiten. Ditmaal met een andere man. Beiden droegen iets en plaatsten dit in de [MERK AUTO]. De [MERK AUTO] werd vervolgens aan een controle onderworpen en daarbij bleek [naam medeverdachte] de bestuurder te zijn en verdachte de bijrijder. In de kofferruimte van de [MERK AUTO] trof de politie een hydraulische krik aan en een pers met daarop resten wit poeder. Op basis van de foto’s in het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat die pers niet gemonteerd was, en dat het onderdelen waren die samen een pers uitmaakten.
Tijdens de daarop volgende doorzoeking in het perceel aan de [V.weg] te Wijlre trof de politie in de boven het restaurant gesitueerde woning in een ruimte naast de woonkamer hoeveelheden wit en bruin poeder aan. Onderzoek wees uit dat de poeders versnijdingsmiddelen waren voor amfetamine, cocaïne, dan wel heroïne. Ook werd er in de ruimte waar de CV-ketel hangt een doos aangetroffen met daarin onderdelen van een pers.
Over de persen relateerde verbalisant [D] dat het hem ambtshalve bekend is dat soortgelijke persen gebruikt worden om hoeveelheden verdovende middelen te comprimeren tot geringe afmetingen en dat hem geen andere toepassingen bekend zijn.
Verdachte heeft verklaard dat hij sinds iets minder dan een week in de woning verbleef. Tijdens zijn verblijf heeft hij onder andere gebruik gemaakt van de computer die in de woonkamer stond. Dat er in de direct naast de computer gesitueerde ruimte poeders lagen, heeft hij naar eigen zeggen niet gezien. De ruimte zou afgeschermd zijn geweest met een gordijn. Hij wist ook niets van de pers die in de andere ruimte is aangetroffen en van de pers die hij samen met [naam medeverdachte] in de kofferruimte van de [MERK AUTO] heeft gelegd, dacht hij dat het een krik was.
[naam medeverdachte] heeft eerst bij zijn verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat het zicht op de ruimte waar de poeders lagen afgeschermd was met een gordijn. Dit gordijn had hij echter juist die ochtend weggehaald. Bij de doorzoeking is echter geen gordijn aangetroffen. Hetgeen ook geldt voor (sporen van) bevestigingsmiddelen zoals gordijnrails. Door de raadsvrouwe is, middels foto’s die in het pand genomen zijn, gewezen op twee spijkertjes in de deurpost, maar het komt de rechtbank gelet op de plaats van de spijkertjes (één in het midden van het bovenste gedeelte van het deurkozijn en één op de hoek van dat kozijn) voor dat daaraan geen gordijn gehangen kan hebben dat de ruimte volledig aan het oog onttrok.
Zo er dus al een gordijn gehangen heeft, dan zal verdachte, gezeten achter de computer, gezien hebben dat er in de ruimte direct naast de computer diverse poeders stonden.
Van de aanwezigheid van die poeders heeft hij wetenschap gehad en deze bevonden zich ook, gedurende zijn verblijf van enkele dagen in de woning, in zijn machtssfeer waardoor ook geconcludeerd moet worden dat hij deze voorhanden heeft gehad.
Dat verdachte wist van de aanwezigheid van een verdovende-middelenpers in de woning, acht de rechtbank onvoldoende vast zijn komen te staan. De pers is aangetroffen in een ruimte waarvan verdachte beweerd heeft daar niet geweest te zijn en er is onvoldoende bewijs voorhanden om dit te logenstraffen.
De pers die in de kofferbak van de auto werd aangetroffen, heeft verdachte wel voorhanden gehad. Hij heeft deze immers met zijn medeverdachte naar de auto gedragen. Gegeven echter de omstandigheid dat deze pers niet gemonteerd was (en het dus losse onderdelen waren) twijfelt de rechtbank eraan of verdachte weet moet hebben gehad wat hij nu eigenlijk voorhanden had en waartoe deze onderdelen, indien gemonteerd, gebruikt zouden kunnen worden. Het mag dan weliswaar ambtshalve bekend zijn aan de verbalisant, maar dat verdachte zulks ook moet hebben geweten kan daaruit niet afgeleid worden.
Een en ander maakt het dat verdachte niet veroordeeld kan worden voor het bij wijze van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet voorhanden hebben van persen.
Hetgeen dan resteert zijn de versnijdingsmiddelen.
Voor het voorhanden hebben daarvan kan verdachte alleen veroordeeld worden indien hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die versnijdingsmiddelen bestemd waren voor het plegen van feiten genoemd in de Opiumwet.
De rechtbank kan op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat zulks het geval is geweest. Niet is gebleken dat verdachte bekend was met (de handel in) verdovende middelen en evenmin dat hij wist dat de anderen in dit dossier zich met de productie van harddrugs bezighielden of bezig zouden kunnen houden.
Onder deze omstandigheden hoefde verdachte bij het zien van de witte en bruine poeders (versnijdingsmiddelen) ook niet te vermoeden dat deze goederen voor de productie van harddrugs werden gebruikt. De rechtbank laat daarbij nog meewegen dat andere goederen die doorgaans plegen te duiden op handelingen in het kader van de Opiumwet, zoals weegschalen, gripzakjes, mengmachines, (vervuilde) mengkommen, niet aangetroffen zijn.
Dat verdachte verklaard heeft de poeders in het geheel niet gezien te hebben, waar dat zeer waarschijnlijk wel het geval geweest moet zijn, doet de wenkbrauwen fronsen, maar is onvoldoende om te komen tot het aanmerken van de verklaring van verdachte als kennelijk leugenachtig en bedoeld om de waarheid te bemantelen en langs die weg voor het bewijs te bezigen.
De rechtbank is dan ook al met al van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
4 Het beslag
Van de in de beslissing genoemde inbeslaggenomen goederen is niet gebleken dat zij op enige wijze gebruikt zijn bij het plegen van strafbare feiten. Ook betreffen het geen goederen die van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd zou zijn met de wet of het algemeen belang. De inbeslaggenomen goederen dienen dan ook te worden teruggegeven aan de rechthebbenden.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
nr. 3: 1 Computer, [merknaam] (goednummer 1920250);
nr. 4: Papier, diverse bescheiden (goednummer 1920257)
nr. 5: 4 GSM’s, 2 x [merknaam] en 2 x [merknaam] (goednummer 1920259);
nr. 6: Randapparatuur, safety mark power adapter (goednummer 1920261);
nr. 8: 1 Koptelefoon, [merknaam], oortelefoon (goednummer 1920265);
nr. 9: Sleutelbos met tien sleutels (goednummer 1920266);
nr. 10: Navigator, [merknaam] (goednummer 1920273),
aan de rechthebbenden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. E.B.A. Ferwerda en
mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 augustus 2011.
Buiten staat
Mr. R.P.J. Quaedackers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 april 2011 te Wijlre, in de gemeente Gulpen-Wittem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne en/of MDA en/of MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of N-ethyl MDA (=MDEA), in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of MDA en/of MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of N-ethyl MDA (=MDEA), zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDA en/of MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of N-ethyl MDA (=MDEA) (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen een hydraulische pers en/of (onderdelen van) een verdovende middelen pers en/of een hoeveelheid versnijdingsmiddellen en/of een fles inhoudende aceton en/of een fles
inhoudende ether, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).