ECLI:NL:RBMAA:2011:BT1775

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700320-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen en bezit van heroïne en cocaïne

Op 16 september 2011 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen en in bezit hebben van heroïne en cocaïne. De rechtbank oordeelde dat er voldoende verdenking was dat de verdachte drugs verkocht vanuit het pand waar hij werd aangetroffen. De rechtbank achtte de binnentreding van de politie rechtmatig, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat er vanuit het pand drugs werden verhandeld. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen van ongeveer 345 gram heroïne en 6,6 gram cocaïne op 28 juni 2011, en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 5.858 gram heroïne en 141 gram cocaïne op 29 juni 2011. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700320-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 september 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 september 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: 345 gram heroïne en 6,6 gram cocaïne heeft gedeald;
Feit 2: in het bezit was van 5.858 gram heroïne en 141 gram cocaïne.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
Een van de drugskopers heeft verdachte van een foto herkend en verdachte bekent dat hij drugs heeft verkocht en aanwezig heeft gehad. Met betrekking tot het bewijs zijn er geen problemen. Er is ook geen reden aanwezig om de rechtmatigheid van het verkregen bewijs in twijfel te trekken. Het onderzoek naar het pand van waaruit verkocht is, was rechtmatig. De rechter-commissaris heeft de verdovende middelen aangetroffen in een woning waarin verdachte op dat moment verbleef. Een van de kopers heeft een tekening gemaakt van het pand waar hij de drugs had gekocht en heeft daarna beschreven hoe hij met de politie is rondgereden om bij het pand te komen. Deze tekening en de beschrijving van de autorit komen overeen met het pand waarin verdachte en de drugs zich bevonden.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het eerste feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit twee heeft de raadsman vrijspraak bepleit, aangezien sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De inhoud van het verweer wordt hierna onder 3.3 besproken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Verdachte heeft bekend dat hij heroïne en cocaïne heeft verkocht aan [koper 1] en [koper 2]. Nu sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal verhoor verdachte [koper 1];
- het proces-verbaal verhoor verdachte [koper 2];
- het proces-verbaal fotoconfrontatie;
- het proces-verbaal kennisgeving van inbeslagneming;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen;
- het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut.
Feit 2
Inleiding
Op 28 juni 2011 werden bij [koper 1] en [koper 2] door de politie harddrugs aangetroffen. [koper 1] wees, met enig voorbehoud, het pand [A.laan] te Maastricht aan als het pand waar hij en [koper 2] de drugs hadden gekocht. Naar aanleiding hiervan trad de politie op 29 juni 2011 het desbetreffende pand binnen. Men trof verdachte aan. De rechter-commissaris heeft in dat pand vervolgens ongeveer 5.858 gram heroïne en ongeveer 141 gram cocaïne aangetroffen. Uit het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen en de rapporten van het Nederands Forensisch Instituut bleek het inderdaad om heroïne en cocaïne te handelen. Verdachte heeft bekend dat hij op 29 juni 2011 in het pand aan de [A.laan] te Maastricht ongeveer 5.858 gram heroïne en ongeveer 141 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Het verweer van de raadsman
De raadsman heeft als verweer gevoerd dat er onvoldoende verdenking was om binnen te treden, waardoor het binnentreden onrechtmatig was. Als gevolg daarvan dient volgens de raadsman hetgeen men daar heeft aangetroffen, alsmede al hetgeen op grond van dat aantreffen als bewijs is vergaard, van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Toen [koper 1] door de politie werd verhoord wegens het bezit van heroïne en cocaïne, beschreef hij hoe hij en zijn medeverdachte bij het pand waar de drugs werden verkocht waren gekomen en maakte hij een tekening van het pand. Op deze tekening heeft hij met een rondje aangegeven dat het desbetreffende appartement in het complex rechts van de derde trap van links op de bovenste etage was gelegen. Verdachte heeft ter terechtzitting op een fotoprint van het appartementencomplex aangegeven dat zijn appartement op de bovenste verdieping rechts van het derde trappenhuis van links is gesitueerd.
Naar aanleiding van [koper 1]’s aanbod daartoe, is een verbalisant met hem gaan rondrijden vanaf de omgeving waar [koper 1] op de dag van de aanhouding zijn auto had geparkeerd naar de omgeving waar hij de drugs zou hebben gekocht. Hierop wees [koper 1] een appartement aan dat was gelegen aan de rechterzijde op de tweede verdieping van een complex op de [A.laan] te Maastricht. [koper 1] gaf daarbij aan niet voor 100% zeker te zijn. Voorts heeft [koper 1] op een print van Google maps het pand [A.laan] te Maastricht aangewezen als zijnde het appartement waar hij de drugs heeft gekocht. Het pand [A.laan] was bij een van de verbalisanten bekend, gelet op een eerder op dit adres ingesteld onderzoek. Het viel deze verbalisant tijdens het verhoor van [koper 1] op dat de situatie die [koper 1] beschreef, overeenkwam met de situatie op voornoemd adres. Tijdens observaties van [koper 1] en [koper 2] op de dag van de aanhouding, was gezien dat de kopers uit een [merk auto] met kenteken [xx-xx-xx] waren gestapt. Toen verbalisanten met [koper 1] gingen kijken waar hij de drugs had gekocht, stond bovengenoemde [merk auto] ter hoogte van het pand [A.laan] te Maastricht geparkeerd.
Dit alles samen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er voldoende verdenking was dat heroïne en cocaïne werden verkocht vanuit het pand [A.laan] te Maastricht. Het binnentreden was daarom rechtmatig. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Gelet op het aantreffen van bovengenoemde hoeveelheden heroïne en cocaïne in het pand waar verdachte zich bevond en de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 28 juni 2011 in de gemeente Maastricht opzettelijk heeft verkocht 339,2 gram van een materiaal bevattende heroïne en 6,6 gram cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 29 juni 2011 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5.858 gram van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 141 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 3 jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om een geldboete van € 2.500,= op te leggen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het voorstel gedaan om een gevangenisstraf van 24 maanden op te leggen. De LOVS-oriëntatiepunten geven aan dat voor de uitvoer van 5 tot 6 kg harddrugs een gevangenisstraf van 38 tot 40 maanden staat. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof ’s-Hertogenbosch en uitspraken van de rechtbank Maastricht dient de straf voor het aanwezig hebben van de drugs gehalveerd te worden. Indien er een deel voorwaardelijk wordt gegeven in de door de officier voorgestelde stafmodaliteit, dan moet verdachte langer zitten dan zonder voorwaardelijk gedeelte. De raadsman verzoekt daarom de rechtbank af te zien van het opleggen van een voorwaardelijk deel. Tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling kan de reclassering alles regelen wat nodig is.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft 339,2 gram heroïne en 6,6 gram cocaïne verkocht. Daarnaast heeft hij ongeveer 5.858 gram heroïne en ongeveer 141 gram cocaïne aanwezig gehad. Verdachte heeft gedeald in harddrugs. De hoeveelheid verdovende middelen die bij hem is aangetroffen, had hij, naar hij ter terechtzitting heeft verklaard, slechts korte tijd voor iemand in bewaring. Toch is die grote hoeveelheid ook een aanwijzing dat verdachte betrokken was bij de – grootschalige – verkoop van verdovende middelen in georganiseerd verband. Verdovende middelen als heroïne en cocaïne zijn schadelijk voor de volksgezondheid. Het gebruik ervan gaat bovendien gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit. Verdachte heeft door het plegen van de bewezenverklaarde feiten bijgedragen aan de overlast die deze regio in het algemeen en Maastricht in het bijzonder van drugstoerisme ondervinden en de criminaliteit die daarmee gepaard gaat. Zijn drijfveer was slechts persoonlijk financieel gewin.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de door het landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de hoven en de rechtbanken (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor straftoemeting. In de onderhavige zaak gaat het – naast het eenmalig verkopen – om het aanwezig hebben van een hoeveelheid van bijna zes kilo harddrugs.
In de oriëntatiepunten met betrekking tot overtreding van artikel 2, onder A, van de Opiumwet worden drie categorieën daders onderscheiden, te weten ‘pakezels’, ‘standaard’ en ‘organisatie’. De rechtbank zal bij de strafmaat aansluiting zoeken bij de standaardcategorie, nu niet is gebleken dat verdachte onder druk van derden dan wel uit financiële noodzaak niet anders kon handelen. Uitgaande van de eerder vermelde hoeveelheid harddrugs geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 tot 38 maanden.
Nu verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de in- en uitvoer van harddrugs, maar aan het aanwezig hebben van harddrugs zal de rechtbank dit oriëntatiepunt halveren, overeenkomstig de gangbare jurisprudentie van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
Verdachte heeft daarnaast ook harddrugs verkocht. De rechtbank vindt, alles overziend, een gevangenisstraf van 24 maanden op zijn plaats.
De rechtbank heeft ook gelet op het strafblad en de persoon van verdachte, zoals die ook naar voren komt in het reclasseringsrapport. Dit is voor de rechtbank reden om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen om zodoende de naleving van de door de reclassering in haar rapport voorgestelde bijzondere voorwaarden voor de duur van de proeftijd te kunnen waarborgen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht zoals hierna wordt vermeld.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering ook indien dit inhoudt een meldingsgebod inhoudende dat verdachte zich dient te melden bij het Leger des Heils, te Maastricht zo frequent als men nodig acht of indien dit inhoudt deelname aan een gedragsinterventie zoals CoVa, ArVa en Leefstijltraining;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. M.E. Kramer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Koonen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 september 2011.
Buiten staat
mr. M.E. Kramer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 juni 2011 in de gemeente Maastricht opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 345 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (ongeveer) 6,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2011 in de gemeente Maastricht opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 5858 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (ongeveer) 141 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.