ECLI:NL:RBMAA:2011:BR3909

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
26 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/703033-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoer en bezit van heroïne en cocaïne met voorbereidingshandelingen voor drugshandel

In deze strafzaak tegen de verdachte, die op 28 april 2011 in Maastricht werd aangehouden, heeft de rechtbank vastgesteld dat hij in het bezit was van een tas met ongeveer 1596 gram heroïne. De verdachte werd door de politie aangetroffen met een sleutel die toegang gaf tot een woning waar een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen en andere drugsgerelateerde voorwerpen waren opgeslagen. Ondanks dat de verdachte zich op zijn zwijgrecht beriep, werd zijn betrokkenheid bij de drugshandel bewezen geacht door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het bezit van de sleutel, in combinatie met de aangetroffen heroïne, voldoende bewijs vormde voor de aanwezigheid van de verdachte in de woning en zijn betrokkenheid bij de drugshandel. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman, die stelde dat de verdachte niet in de woning aanwezig was geweest en dat de verdovende middelen niet in het zicht lagen. De rechtbank achtte het bezit van de sleutels en de omstandigheden waaronder de drugs werden aangetroffen, voldoende om de verdachte als heer en meester van de woning te beschouwen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werden de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder de tas en de drugs, verbeurd verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving, vooral in het licht van de drugsoverlast in Zuid-Limburg.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703033-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juli 2011
in de strafzaak tegen
[Naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 juli 2011, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: ongeveer 1596 gram heroïne heeft vervoerd, dan wel aanwezig heeft gehad;
Feit 2: al dan niet samen met een ander of anderen in een pand gelegen aan het [adres pand], ongeveer 1413 gram heroïne en ongeveer 39 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
Feit 3: voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de handel in heroïne door (ongeveer) 4835 gram versnijdingsmiddel en/of een drukpers en/of een grote hoeveelheid (drugs)verpakkingsmiddel en/of een of meer weegschalen voorhanden te hebben.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. In tegenstelling tot de verdediging is hij van mening dat er op het moment van onderzoek aan de kleding van verdachte sprake was van ernstige bezwaren ten aanzien van verdachte. Nu er geen sprake is van enig vormverzuim is het bewijs rechtmatig verkregen. Voorts heeft hij betoogd dat, nu verdachte geen verklaring wenst te geven over de bij hem aangetroffen sleutelbos, noch over het in zijn telefoon aangetroffen telefoonnummer van de huurder van het pand aan het [adres pand], voldoende wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in voornoemd pand aangetroffen verdovende middelen en andere goederen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Hij heeft bepleit dat de verbalisanten, terwijl er geen sprake was van ernstige bezwaren in de zin van artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet, ten aanzien van verdachte het dwangmiddel fouillering hebben toegepast waarna de verdovende middelen bij verdachte zijn aangetroffen. Om die reden heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdovende middelen op onrechtmatige wijze in beslag zijn genomen, met als gevolg dat deze vondst van het bewijs dient te worden uitgesloten. Nu al het verder verkregen bewijs tegen verdachte voortvloeit uit de toepassing van het onrechtmatige onderzoek aan de kleding van [naam verdachte], dienen ook deze bewijsmiddelen als fruits of the poisonous tree buiten beschouwing te worden gelaten.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten nu niet kan worden bewezen dat verdachte de verdovende middelen en voor de verwerking daarvan en handel daarin bestemde goederen in het pand gelegen aan het [adres pand] aanwezig heeft gehad. In de eerste plaats niet omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte in de woning is geweest. De raadsman heeft daarbij het alternatieve scenario geschetst dat verdachte mogelijk alleen in de berging is geweest. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte wel in de woning is geweest, dan heeft de raadsman aangevoerd dat, nu de verdovende middelen niet in het zicht lagen, verdachte om die reden niet geacht kan worden die verdovende middelen aanwezig te hebben gehad.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Door de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] wordt, respectievelijk, op ambtsbelofte en ambtseed, het navolgende gerelateerd in een door hen opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29 april 2011.
“Op 28 april 2011 omstreeks 19.55 uur waren wij, verbalisanten, belast met een projectdienst in het kader van de overlast van handel in verdovende middelen in het district Maastricht. (…) Wij bevonden ons in de wijk Randwijck. Het is ons, verbalisanten, aan de hand van meerdere overlastmeldingen [de rechtbank begrijpt: ambtshalve bekend] dat er op de [naam straat] en directe omgeving veelvuldig gehandeld wordt in verdovende middelen. Het is ons eveneens bekend dat er in heel Maastricht door personen van Noord-Afrikaanse [de rechtbank begrijpt: afkomst] afkomstig uit steden in de Randstad, verdovende middelen verkocht worden aan met name Belgische en Franse drugstoeristen.
Wij bevonden ons op dat moment op het [naam straat] te Maastricht. Wij reden langs de achterzijde van het aldaar gelegen appartementencomplex. Wij zagen op dat moment een manspersoon met Noord-Afrikaans uiterlijk het complex aan de achterzijde verlaten. Wij zagen dat deze een zwarte tas in zijn handen droeg. Wij zagen vervolgens dat de man vanaf de parkeerplaats bij het complex weg liep in de richting van de [naam straat]. Vervolgens liep de man rechtsaf de [naam straat] op. Het is ons ambtshalve bekend dat appartementen in het complex aan het [naam straat] in het verleden gebruikt werden als stash- en/of handelsplaats voor verdovende middelen.
Aan de hand van vorenstaande besloten wij voornoemd persoon aan een controle te onderwerpen. (…) Op dat moment heb ik, [naam verbalisant 1], ons dienstvoertuig ter hoogte van de man tot stilstand gebracht. Wij, verbalisanten, stapten vervolgens uit het voertuig en spraken de man aan. (…) Wij zagen op het moment van aanspreken dat de persoon de ons ambtshalve bekende [Naam verdachte] betrof. Het is ons ambtshalve bekend dat [naam verdachte] in het verleden meerdere malen is aangehouden als verdachte van bezit en/of handel in verdovende middelen. Wij besloten [naam verdachte] vervolgens in het kader van artikel 9 lid 2 van de Opiumwet aan zijn kleding te onderzoeken. Wij hebben [naam verdachte] vervolgens gevorderd alle in zijn bezit zijnde verdovende middelen aan ons uit te leveren. Wij zagen dat het gelaat van [naam verdachte] wit vertrok op het moment dat wij hem dit vorderden.
Wij, verbalisanten, vroegen [naam verdachte] wat hij in de zwarte papieren tas meevoerde welke hij in zijn rechter hand droeg. Wij hoorden [naam verdachte] antwoorden dat er kleding in de tas zat. Wij vroegen [naam verdachte] of wij in de tas mochten kijken. [naam verdachte] antwoordde dat hij niet wilde dat wij in zijn tas keken. Wij bevonden ons op dat moment direct naast [naam verdachte]. Wij konden hierdoor van bovenaf in de papieren tas kijken en zagen dat er geen kleding in de tas zat. Wij zagen [dat] in de papieren tas een blauwkleurige plastic zak lag. Deze zak was strak opgerold. Hierdoor zagen wij dat er een rechthoekig voorwerp in de plastic zak zat. Het is ons ambtshalve bekend dat verdovende middelen vaak in rechthoekige vorm geperst en verpakt worden. Hierdoor rees bij ons, verbalisanten, het ernstige vermoeden dat er wellicht verdovende middelen in de blauwe plastic zak vervoerd werden.
Ik heb [naam verdachte] vervolgens medegedeeld dat ik de zwarte papieren tas met daarin de blauwe plastic zak in beslag nam. Ik heb [naam verdachte] vervolgens gevorderd mij de tas te overhandigen. Hieraan werd door [naam verdachte] niet voldaan. Ik, [naam verbalisant 1], heb de zwarte tas vervolgens uit de hand van [naam verdachte] genomen. Wij verbalisanten hebben vervolgens een onderzoek ingesteld naar de inhoud van de blauwe plastic zak. Wij zagen vervolgens dat er in de blauwe plastic tas een zestal rechthoekige blokken lagen welke omwikkeld waren met plastic folie. Het is ons ambtshalve bekend dat verdovende middelen in geperste vorm vaak voor vervoer verpakt worden in plastic folie.”
Hierna volgt de inbeslagname van de blokken en de aanhouding van verdachte.
Uit deze, in het proces-verbaal beschreven gang van zaken wordt niet geheel duidelijk of het besluit om verdachte aan zijn kleding te onderzoeken ook daadwerkelijk uitgevoerd is. De verbalisanten relateren daaromtrent en omtrent het eventueel aantreffen van zaken niets in het proces-verbaal, terwijl bij de op een later moment plaatsgehad hebbende insluitingsfouillering wel het nodige bij verdachte wordt aangetroffen.
Er toch van uitgaande dat er wél een onderzoek aan de kleding heeft plaats gevonden, moet beoordeeld worden of dat onderzoek aan de kleding op dat moment rechtmatig geschiedde.
Uit artikel 9, tweede lid, van de Opiumwet volgt dat een dergelijk onderzoek eerst dan toegestaan is wanneer tegen een persoon die verdacht wordt van overtreding van de Opiumwet ernstige bezwaren bestaan.
Of in het onderhavige geval de opsporingsambtenaar een dergelijk graad van verdenking op dat moment mochten koesteren, behoort, blijkens vaste jurisprudentie, door de zittingsrechter slechts marginaal te worden getoetst.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hetgeen in de onderhavige zaak ten grondslag heeft gelegen aan het besluit om verdachte te onderzoeken aan diens kleding die marginale toets niet doorstaan. Het enkele lopen van een ambtshalve met overtredingen van de Opiumwet bekende man met Noord-Afrikaans uiterlijk in de buurt van een gebouwencomplex dat bekend heeft gestaan als stash- of handelsplaats van verdovende middelen is daartoe onvoldoende.
De rechtbank acht daarom het (verondersteld plaatsgehad hebbende) onderzoek aan de kleding onrechtmatig. Deze normschending in het vooronderzoek is een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en is onherstelbaar.
Met deze constatering kan in het onderhavige geval echter worden volstaan. Immers uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat bij dit onderzoek zaken inbeslaggenomen zijn.
De inbeslagname is pas gevolgd na diverse vorderingen tot uitlevering. Van deze vorderingen is niet gesteld, noch is zulks gebleken, dat deze onrechtmatig zijn geschied.
De verdovende middelen zijn derhalve niet op onrechtmatige wijze inbeslaggenomen en kunnen dienen als bewijs in de onderhavige zaak.
De zes, in de tas van verdachte aangetroffen blokken zijn gewogen. Ze bleken in totaal (ongeveer) 1596 gram te wegen en na onderzoek door het NFI bleken alle blokken heroïne te bevatten.
Voornoemde bevindingen, in samenhang met de bevindingen van de verbalisanten dat verdachte op 28 april 2011 in Maastricht liep met de tas met daarin (naar later bleek) de blokken heroïne, vormen voor de rechtbank het wettige en overtuigende bewijs dat verdachte op 28 april 2011 (ongeveer) 1596 gram heroïne heeft vervoerd.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Tijdens de insluitingsfouillering werden in de kleding van [naam verdachte] onder meer een geldbedrag van € 376,80, een mobiele telefoon en een sleutelbos aangetroffen.
Uit onderzoek is komen vast te staan dat de bij verdachte aangetroffen sleutels behoorden bij het aan het [adres appartement]. Hierdoor rees het vermoeden dat het appartement [adres appartement] gebruikt werd voor handelingen in strijd met de Opiumwet.
Op 29 april 2011 vond vervolgens een doorzoeking plaats in het appartement [adres pand]. Bij deze doorzoeking werd een partij op verdovende middelen gelijkende stoffen aangetroffen en inbeslaggenomen. Na onderzoek door het NFI bleek het te gaan om (ongeveer) 1423 gram heroïne en (ongeveer) 39 gram cocaïne.
Tevens werden tijdens voornoemde doorzoeking 4835 gram versnijdingsmiddel, een drukpers, een grote hoeveelheid (drugs)verpakkingsmateriaal en weegschalen aangetroffen.
Voorts is uit onderzoek gebleken dat verdachte beschikte over het telefoonnummer van de huurder van het appartement [adres pand]. Niet gebleken is dat, behalve de huurder, nog een ander over de sleutels van de woning beschikte. Verdachte heeft zich goeddeels op zijn zwijgrecht beroepen, maar heeft wel verklaard dat hij de huurder, van wie hij het telefoonnummer in zijn telefoon onder ‘Contacten’ had opgeslagen, niet kent.
De raadsman heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat verdachte de in het pand aangetroffen verdovende middelen niet aanwezig had, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte in het pand aanwezig is geweest. Hij heeft daarbij, bij wijze van hypothese aangevoerd dat het wellicht mogelijk is dat verdachte enkel in de berging van het complex is geweest om aldaar op verzoek van een derde iets op te halen. In subsidiaire zin heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte, mocht hij wel in de woning zijn geweest, de in het pand aangetroffen verdovende middelen niet aanwezig heeft gehad, omdat de verdovende middelen niet in het zicht lagen (in dit kader heeft de raadsman verwezen naar een niet gepubliceerd arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch).
Vast staat dat verdachte door verbalisanten is aangetroffen nadat hij het appartementencomplex, gelegen aan het [adres pand], aan de achterzijde had verlaten. Verdachte droeg op dat moment een tas met ruim anderhalve kilo heroïne bij zich en in zijn telefoon stond de naam van de huurder van de woning. Bovendien droeg verdachte de sleutels bij zich die toegang gaven tot de woning in het appartementencomplex, waar later een grote hoeveelheid verdovende middelen, versnijdingsmiddel en andere drugsgerelateerde voorwerpen zijn aangetroffen. Buiten de huurder is niet gebleken dat nog anderen over een set sleutels van deze woning beschikten.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het bezit van de sleutels van de woning door verdachte, in samenhang met de overige zojuist genoemde feiten en omstandigheden, een zodanig sterke aanwijzing dat verdachte beschouwd kan worden als heer en meester ten aanzien van deze woning, waartoe hij ongehinderd toegang had, en hij bijgevolg de later in deze woning aangetroffen verdovende middelen in zijn machtssfeer heeft gehad, dat verwacht mocht worden dat verdachte hieromtrent tekst en uitleg zou geven. Door dit niet te doen heeft verdachte geen redelijke verklaring voor het bezit van deze sleutels gegeven. De rechtbank acht het feit dat verdachte zich, onder deze omstandigheden, beroept op zijn zwijgrecht mede redengevend voor het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Bijgevolg zal de rechtbank het verweer van de raadsman, dat zonder verdere feitelijke onderbouwing slechts een hoogst speculatief karakter draagt, verwerpen op de grond dat de door hem geopperde gang van zaken niet aannemelijk is geworden. Daarbij tekent de rechtbank aan, dat de door de raadsman getrokken parallel met een arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, niet opgaat nu het in die zaak klaarblijkelijk ging om een toevallige bezoeker van een pand, waarin zich drugs bleek te bevinden, die bovendien niet beschikte over de sleutels van dat pand.
Voornoemde bevindingen vormen voor de rechtbank het wettige en overtuigende bewijs dat verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 april 2011 in de gemeente Maastricht opzettelijk heeft vervoerd (ongeveer) 1596 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 28 tot en met 29 april 2011 in de gemeente Maastricht in een woning, gelegen aan het [adres pand] opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1413 gram van een materiaal bevattende heroïne en (ongeveer) 39 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 28 tot en met 29 april 2011 in de gemeente Maastricht om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (ongeveer) 4835 gram, althans een (grote) hoeveelheid, zogenaamd versnijdingsmiddel en een drukpers en een grote hoeveelheid (drugs)verpakkingsmateriaal en weegschalen (in een woning, althans een pand gelegen aan het [adres pand]), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die goederen bestemd waren tot het plegen van die feiten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 3:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd, indien de rechtbank, ondanks de door hem bepleite vrijspraak, tot een bewezenverklaring komt, verdachte maximaal een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft 1596 gram heroïne vervoerd en in een pand gelegen aan het [adres pand] 1413 gram heroïne en 39 gram cocaïne aanwezig gehad. Voorts heeft verdachte voorbereidingshandelingen verricht voor de handel in harddrugs, door in voornoemd pand 4835 gram versnijdingsmiddel, verpakkingsmateriaal, een drukpers en weegschalen voorhanden te hebben.
Het is een feit van algemene bekendheid dat met name harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving in ernstige mate schade wordt berokkend. In Zuid-Limburg wordt de samenleving daarenboven geconfronteerd met drugstoerisme, de daaruit voortkomende grensoverschrijdende criminaliteit en de aanwezigheid van overlastgevende drugspanden. Aan deze problematiek heeft verdachte een bijdrage geleverd en dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de door het landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de hoven en de rechtbanken (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor straftoemeting.
In deze zaak zijn harddrugs in een tas en in een pand aangetroffen, waarvan de hoeveelheid, de verpakkingswijze en de omstandigheden waaronder zij gevonden zijn duiden op dealeractiviteiten. Gelet op deze omstandigheden en het gegeven dat de drugsgerelateerde criminaliteit in het arrondissement Maastricht een enorme omvang heeft en lokaal voor veel overlast zorgt, hanteert de rechtbank het oriëntatiepunt van het LOVS voor de in- en uitvoer van harddrugs als uitgangspunt. Bepalend voor de omvang van de gevangenisstraf, want daar gaat het bij dit oriëntatiepunt om, zijn de hoeveelheid harddrugs en de gedragingen van de dader.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat verdachte blijkens zijn strafblad reeds eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6 Het beslag
De rechtbank heeft bij haar beslissing omtrent de inbeslaggenomen goederen de beslaglijst van 11 juni 2011 als uitgangspunt genomen, nu dit de meest recente door de officier van justitie verstrekte lijst is.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven plastic tas dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit met behulp van dit voorwerp is begaan.
De rechtbank is van oordeel dat de hierna in de beslissing onder de nummers 1 tot en met 6, 12 tot en met 66 en 69 tot en met 72 genoemde inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrekken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezenverklaarde feiten hiermee zijn begaan en voorbereid. Het ongecontroleerde bezit van deze gezamenlijkheid van inbeslaggenomen voorwerpen is in strijd met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag van €376,80 dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu niet is komen vast te staan dat dit geldbedrag op enige wijze verband houdt met de bewezenverklaarde feiten. De sleutelbos, het huurcontract en de diverse documenten dienen te worden teruggeven aan de rechthebbende, te weten [naam rechthebbende].
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
2011049268 68 1.00 STK Tas
AH
1925617
- verklaart aan het verkeer onttrokken de volgende inbeslaggenomen, nog niet
teruggegeven voorwerpen:
2011049268 1 1.00 STK Heroïne Kl:bruin
-
1924224, 1 blok br. 272 gr.
2011049268 2 1.00 STK Heroïne
-
1924227, blok bruto 266 gr.
2011049268 3 1.00 STK Heroïne
-
1924228, blok bruto 262 gr.
2011049268 4 1.00 STK Heroïne
-
1924229, blok bruto 267 gr.
2011049268 5 1.00 STK Heroïne
-
1924230, blok bruto 263 gr.
2011049268 6 1.00 STK Heroïne
-
1924231, bruto 266 gr.
2011049268 12 221.00 GR Heroïne
-
1925354
2011049268 13 1.00 STK Heroïne
-
1925357, monster van 1925354, sin: AACA6295NL
2011049268 14 1213.00 GR Heroïne
-
1925359
2011049268 15 1.00 STK Heroïne
-
1925362, monster van 1925359, sin: AACA6294NL
2011049268 16 682.00 GR Heroïne
-
1925364
2011049268 17 1.00 STK Heroïne
-
1925366, monster van 1925364, sin: AACA6293NL
2011049268 18 714.00 GR Heroïne
-
1925325
2011049268 19 1.00 STK Heroïne
-
1925327, monster van 1925325, sin: AACA6297NL
2011049268 20 250.00 GR Heroïne
-
1925329
2011049268 21 1.00 STK Heroïne
-
1925330, monster van 1925329, sin: AACA6298NL
2011049268 22 86.00 GR Heroïne
-
1925332
2011049268 23 1.00 STK Heroïne
-
1925334, monster van 1925332, sin: AACA6296NL
2011049268 24 66.00 GR Heroïne
-
1925335
2011049268 25 1.00 STK Heroïne
-
1925336, monster van 1925335, sin: AACA6291NL
2011049268 26 611.00 GR Heroïne
-
1925410
2011049268 27 1.00 STK Heroïne
-
1925411, monster van 1925410, sin: AACA6287NL
2011049268 28 297.00 GR Heroïne
-
1925416
2011049268 29 1.00 STK Heroïne
-
1925417, monster van 1925416, sin: AACA6288NL
2011049268 30 8.00 GR Cocaïne Kl:wit
-
1925420, sin: AACA6286NL
2011049268 31 65.00 GR Hennep
-
1925421
2011049268 32 1007.00 GR Heroïne
-
1925350
2011049268 33 1.00 STK Heroïne
-
1925355, monster van 1925350, sin: AACA6289NL
2011049268 34 1006.00 GR Heroïne
-
1925356
2011049268 35 1.00 STK Heroïne
-
1925358, monster van 1925356, sin: AACA6290NL
2011049268 36 1006.00 GR Heroïne
-
1925360
2011049268 37 1007.00 GR Heroïne
-
1925361
2011049268 38 1006.00 GR Heroïne
-
1925363
2011049268 39 95.00 GR Heroïne
-
1925365
2011049268 40 1.00 STK Heroïne
-
1925367, monster van 1925365, sin: AACA6292NL
2011049268 42 32.00 GR Pil
ROTER
1925432, voedingssupplement
2011049268 43 8.00 STK Pil
-
1825433, voedingssupplement, langwerpig
2011049268 44 31.00 STK Poeder Kl:wit
-
1925435
2011049268 45 1.00 STK Poeder
-
1925436, monster van 1925435, sin: AACA6285NL
2011049268 46 1.00 STK diverse goederen
BOMANN
1925380, maler
2011049268 47 2.00 ROL verpakkingsmateriaal
-
1925382, plastic folie
2011049268 48 2.00 STK Weegschaal Kl:zwart
TANITA 1479s
1925386
2011049268 49 1.00 STK Weegschaal Kl:zwart
TANITA 1479s
1925387
2011049268 50 7.00 ROL verpakkingsmateriaal
-
1925412
2011049268 51 1.00 ROL verpakkingsmateriaal Kl:zilver
-
1925415, aluminiumfolie
2011049268 52 2.00 ROL verpakkingsmateriaal
-
1925418
2011049268 53 7.00 STK Handschoen
-
1925419
2011049268 54 1.00 STK Mes
-
1925422, schilmes
2011049268 55 1.00 STK Mes
DIOGENES
1925424, broodmes
2011049268 56 3.00 STK Mes
-
1925431
2011049268 57 2.00 STK Lepel
-
1925437
2011049268 58 2.00 STK Schaar
IKEA
1925438
2011049268 59 5.00 STK Schrijfgerei
-
1925442, 4x balpen en 1x marker
2011049268 60 1.00 STK diverse goederen
-
1925444, maler voor wiet
2011049268 61 1.00 STK Baco Kl:grijs
BAHCO 9072
1925445
2011049268 62 2.00 STK Lepel Kl:zilver
-
1925446, pollepels
2011049268 63 1.00 STK Keukenartikel
-
1925448, knoflookpers
2011049268 64 1.00 STK Keukenartikel Kl:xilver
-
1925451, zeef
2011049268 65 1.00 STK Mes
-
1925453, schilmesje
2011049268 66 2.00 ROL diverse goederen
-
1925455, plakband
2011049268 69 1.00 STK Heroïne
-
1925499, monster, sin: AACA6279NL
2011049268 70 1.00 STK Heroïne
-
1925503, monster, sin: AACA6280NL
2011049268 71 1.00 STK Heroïne
-
1925507, monster, sin: AACA6281NL
2011049268 72 1.00 STK Heroïne
-
1925509, monster, sin: AACA6283NL
20300255025/001 41 1.00 STK diverse goederen
drukpers
1925452, met diverse onderdelen
- gelast de teruggave van de volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
2011049268 10 1.00 STK Sleutelbos,
-
1924246, 4 sleutels,
2011049268 67 1.00 STK Document Kl:wit,
-
1925458, huurcontract en div. documenten,
1925617,
aan [naam en adres rechthebbende]
- gelast de teruggave van de volgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
2011049268 7 Geld Nederlands (376,80),
-
1924243, IBG 28-04-11, aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. M.B. Bax en
mr R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.T. Latour, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 juli 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 april 2011 in de gemeente Maastricht opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 1596 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 tot en met 29 april 2011 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (in een woning, althans een pand, gelegen aan het [adres pand]) opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1413 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (ongeveer) 39 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in of omstreeks de periode van 28 tot en met 29 april 2011 in de gemeente Maastricht om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (ongeveer) 4835 gram, althans een (grote) hoeveelheid, zogenaamd versnijdingsmiddel en/of een drukpers en/of een grote hoeveelheid (drugs)verpakkingsmateriaal en/of een of meer weegscha(a)l(en) (in een woning, althans een pand gelegen aan het [adres pand]), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).