ECLI:NL:RBMAA:2011:BR3446

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
25 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 1116
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.N.F. Sleddens
  • E.W. Seylhouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening paspoortaanvraag voor in het buitenland geboren kind

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Maastricht op 25 juli 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een paspoortaanvraag voor een in India geboren kind. De verzoeker, woonachtig in Geleen, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken, die de paspoortaanvraag op grond van artikel 34 van de Paspoortwet niet in behandeling had genomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de rechtbank bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, aangezien de verzoeker binnen het rechtsgebied van de rechtbank woont.

Tijdens de zitting op 20 juli 2011 is de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, verschenen. De minister van Buitenlandse Zaken werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft ook een deskundige van de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De verzoeker stelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat de procedure al lange tijd duurde. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat deze spoedeisendheid voornamelijk voor rekening van de verzoeker kwam, aangezien hij een onjuiste geboorteakte had overgelegd, wat leidde tot een onderzoek door de minister.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen dringende redenen waren om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Hij merkte op dat de echtgenote van de verzoeker en het kind nog enige tijd in India konden verblijven en dat er geen financiële problemen waren als gevolg van hun verblijf daar. Bovendien zou toewijzing van de voorlopige voorziening een moeilijk omkeerbare situatie creëren, mocht later blijken dat het kind geen recht had op een Nederlands paspoort. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de materie complex en principieel was, en niet geschikt voor een voorlopige voorzieningprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 / 1116
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juli 2011 in de zaak tussen
[verzoeker], te Geleen, verzoeker
(gemachtigde: mr.drs. A.M.B.J. Derks-Höppener),
en
de minister van Buitenlandse Zaken, cluster DCM/SO/BC, verweerder
(gemachtigden: dr. D.E. Comijs en mr. I.S. IJserinkhuijsen).
Procesverloop
Bij het bestreden besluit van 11 april 2011 heeft verweerder de paspoortaanvraag van verzoeker ten behoeve van zijn in India geboren en verblijvende dochter [naam] op grond van artikel 34 van de Paspoortwet niet in behandeling genomen.
Tegen dat besluit is door verzoeker bezwaar gemaakt.
Op 6 juli 2011 is bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek ingekomen tot het treffen van een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voormeld verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van deze recht¬bank op 20 juli 2011, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen zijn gemachtigden.
Voorts is als deskundige ter zitting verschenen mr. H.M. de Vries van de Raad voor de Kinderbescherming.
Overwegingen
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt vast, dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, nu door verzoeker bezwaar is gemaakt tegen verweerders besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening is gevraagd en de rechtbank Maastricht bevoegd kan worden geacht om van de (mogelijke) hoofdzaak kennis te nemen.
In dit verband overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Awb is, indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een ander bestuursorgaan, de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft bevoegd. Indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft bevoegd.
Vast staat dat verzoeker woont binnen het rechtsgebied van deze rechtbank (in Geleen). Uit de door verweerder ter zitting overgelegde jurisprudentie kan de voorzieningenrechter niet afleiden dat niet deze rechtbank, maar de rechtbank te Den Haag bevoegd zou zijn. De voorzieningenrechter kan uit de door verzoeker overgelegde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem van 10 januari 2011 (LJN: BP0426) ook niet afleiden dat deze, zoals door verweerder ter zitting gesteld, zou zijn gedaan door de rechtbank Den Haag, zitting houdende te Haarlem. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat deze rechtbank, op grond van de hoofdregel van artikel 8:7 van de Awb bevoegd is.
Ter zitting heeft verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening gewijzigd in die zin dat thans de voorzieningenrechter wordt verzocht verweerder op te dragen een nooddocument te verstrekken ten behoeve van [naam dochter]. Verzoeker beroept zich hierbij met name op voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter te Haarlem, waarbij een dergelijk verzoek is toegewezen.
Ingevolge artikel 9 van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander recht op een nationaal paspoort.
Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit (en/of de Sri Lankaanse nationaliteit), zijn echtgenote de Sri Lankaanse nationaliteit en de (draag)moeder van [naam dochter] de Indiase nationaliteit. [naam dochter] komt slechts in aanmerking voor een Nederlands reisdocument (paspoort), indien zij de Nederlandse nationaliteit bezit.
Alvorens de voorzieningenrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van voormeld verzoek dient de voorzieningenrechter te boordelen of er in dit geval sprake is van de vereiste onverwijlde spoed. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Niet in geschil is dat de echtgenote van verzoeker en [naam dochter] sedert haar geboorte op 8 juni 2010 tot op heden in India verblijven. Verzoeker stelt dat de spoedeisendheid met name is gelegen in de lange duur van onderhavige procedure. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit hoofdzakelijk voor rekening en risico van verzoeker dient te komen. Verzoeker heeft immers bij zijn aanvraag om een Nederlands paspoort voor [naam dochter] een onjuiste geboorteakte overgelegd, hetgeen een onderzoek door verweerder naar de juistheid van de geboorteakte alsmede een DNA-onderzoek naar de biologische afstamming van [naam dochter] noodzakelijk maakte.
Het is de voorzieningenrechter voorts niet gebleken dat [naam dochter] en de echtgenote van verzoeker niet nog enige tijd in India zouden kunnen verblijven in afwachting van de beslissing op bezwaar. Ter zitting is door verweerder onweersproken gesteld dat de verblijfsvergunning/visum van de echtgenote van verzoekster tegen een geringe vergoeding kan worden verlengd.
Het is de voorzieningenrechter evenmin gebleken dat de echtgenote van verzoeker of verzoeker zelf in financiële problemen zijn geraakt als gevolg van het verblijf van zijn echtgenote en [naam dochter] in India.
In tegenstelling tot de beschreven situatie in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem is de voorzieningenrechter (voorshands) van oordeel dat verzoeker en zijn echtgenote met het oog op de vervulling van hun kinderwens onvoldoende zorgvuldig te werk zijn gegaan. Verzoeker heeft immers een onjuiste verklaring van het ziekenhuis en een onjuiste geboorteakte geaccepteerd. Ook is er in onderhavige zaak, in tegenstelling tot die in Haarlem, geen uitspraak van een Indiase rechter met betrekking tot het juridisch vaderschap.
Tenslotte acht de voorzieningenrechter het van belang dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat door toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening een moeilijk omkeerbare situatie zal ontstaan, indien in bezwaar of beroep mocht blijken dat [naam dochter] geen recht heeft op een Nederlands paspoort. Gelet op de complexe en principiële materie, die zich feitelijk niet leent voor een voorlopige voorzieningprocedure, acht de voorzieningenrechter dit een onwenselijke uitkomst.
Op grond van voorgaande overwegingen moet het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen in verband met het ontbreken van de vereiste onverwijlde spoed.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens in tegenwoordigheid van mr. E.W. Seylhouwer
als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2011.
w.g. E. Seylhouwer w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 25 juli 2011
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.