parketnummer: 03/830103-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 juli 2011
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgevens verdachte].
Raadsman is mr. M.M.F. Starmans, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een auto een op een trottoir lopende voetganger heeft aangereden en dat die voetganger daardoor is overleden dan wel door zijn rijgedrag een gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De Hoge Raad heeft bepaald (LJN: AO5822) dat de vraag of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 afhangt van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dit brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft voor de verkeerssituatie te snel gereden. Hij kende het voertuig waarin hij reed amper, had geen ervaring met een auto met automatische transmissie en had nauwelijks rijervaring. Verdachte heeft verklaard dat er een rood lampje op het dashboard brandde en dat hij meende dat de wielen pas recht stonden als het stuur iets scheef stond. Ook zat er een vouw in de mat bij het gaspedaal. Uit de rijproeven blijkt dat bij nat wegdek, de auto al bij een snelheid van 30 kilometer per uur uitbreekt en dat verdachte door te remmen snel tot stilstand had kunnen komen. Verdachte verloor de controle over de auto waarin hij reed en heeft een stuurcorrectie uitgevoerd, maar heeft toen niet het gas losgelaten of geremd. Doordat verdachte de controle over de auto is verloren, heeft hij een voetganger aangereden die hierdoor is overleden. Het ongeval is te wijten aan de schuld van verdachte. Hij is aanmerkelijk onvoorzichtig geweest.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Er is geen sprake van roekeloos of zeer danwel aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag. De raadsman heeft hierbij behalve naar het door de officier van justitie al aangehaalde arrest ook verwezen naar andere uitspraken van de Hoge Raad (te weten naar LJN: BC7860 en BD0544). In casu blijkt uit de rijproeven op nat wegdek, dat indien er bij het uitkomen van de bocht gas wordt gegeven, de auto uitbreekt bij een snelheid van 30 kilometer per uur. Verdachte heeft geprobeerd dit uitbreken te corrigeren. De auto bevond zich in een goede rijtechnische staat. Dat het corrigeren van de auto toen die uitbrak niet is gelukt, kan verdachte niet verweten worden. Er is ook geen sprake van het verwijt van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien er geen sprake was van evident gevaarzettend gedrag. Verdachte heeft tijdens de rijlessen geleerd dat er bij het uitkomen van een bocht gas dient te worden gegeven en heeft dienovereenkomstig gehandeld.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt over de feitelijke gang van zaken als volgt.
Op 12 september 2010 reed verdachte in de personenauto (hierna: auto) van zijn vader over de [adres] te Heerlen. Deze auto heeft een automatische versnellingsbak. Verdachte had nagenoeg geen ervaring met een auto met automatische transmissie en had nauwelijks rijervaring. Hij had pas twee weken zijn rijbewijs.
Het wegdek was toen verdachte daar reed nat. Verdachte kwam uit de richting van de [adres] en sloeg rechtsaf de [adres] in. Bij het uitrijden van deze bocht heeft verdachte gas bij gegeven en verloor hij de macht over het stuur. Over het trottoir op de [adres], dat gezien vanuit de rijrichting van verdachte aan de linker kant lag, liep [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Verdachte heeft deze voetganger pas op het allerlaatste moment opgemerkt. Doordat verdachte de macht over het stuur verloor en tengevolge van de wijze waarop hij hierop als bestuurder gereageerd heeft, is hij tegen het slachtoffer aangereden. Het slachtoffer kwam hierdoor ten val en werd door de auto van verdachte overreden en meegesleurd. Verdachte is met de auto tot stilstand gekomen tegen het gebouw van het IVN te Heerlen.
Door de aanrijding met de door verdachte bestuurder auto, is het slachtoffer komen te overlijden.
Verdachte ontkent dat hij te hard voor de situatie ter plaatse heeft gereden.
De eerste vraag die dan ook beantwoord moet worden is of verdachte de bocht naar rechts met een te hoge snelheid heeft genomen. Bij de beantwoording van deze vraag zal de rechtbank onderscheid maken tussen de snelheid waarmee hij de bocht is ingereden en de snelheid waarmee hij de bocht is uitgereden.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting aangegeven dat hij voor zijn gevoel niet te hard reed. Verdachte kon niet méér over de snelheid die hij gereden heeft verklaren, aangezien hij niet op de snelheidsmeter van de auto heeft gekeken.
Een getuige van het ongeval heeft verklaard dat ze zag en hoorde dat de auto met hoge snelheid kwam aanrijden en dat op het moment dat de bestuurder van de auto de bocht nam, de banden piepten en slipten.
Gelet op de verklaring van verdachte en de verklaring van de getuige, welke verklaringen elkaar tegenspreken, en gezien het feit dat het sporenbeeld geen uitsluitsel kan bieden over de snelheid waarmee verdachte voorafgaand aan het ongeval heeft gereden , kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld met welke snelheid verdachte de bocht inreed. Wel laten de door de verbalisanten gehouden rijproeven zien dat indien er bij nat wegdek bij het door- en uitrijden van de bocht gas wordt gegeven, de auto bij een naderingssnelheid van 30 kilometer per uur aan de achterzijde uitbreekt naar links , hetgeen in deze zaak ook daadwerkelijk is gebeurd. Deze rijproeven laten echter ook zien dat zonder gas te geven pas bij een (hogere) naderingssnelheid van 50 kilometer per uur het voertuig uitbreekt. De rechtbank kan op grond van deze vaststellingen niet concluderen dat verdachte met een hoge laat staan met een te hoge snelheid de bocht is ingereden. Derhalve kan ook niet worden bewezen verklaard dat verdachte met een te hoge snelheid de bocht inreed, zoals ten laste is gelegd.
Gezien het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij bij het uitrijden van de bocht gas heeft bijgegeven en gevoeld heeft dat de auto daarop uitbrak, welke verklaring wordt bevestigd door de op het wegdek aangetroffen bandensporen en de hiervoor genoemde rijproef, moet naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat niet de snelheid maar – gegeven de snelheid – de verrichte handeling, namelijk het geven van gas bij het uitrijden van de bocht, het begin van de keten is geweest die tot het ongeval heeft geleid. Aldus kan evenmin worden bewezen verklaard dat verdachte met een te hoge snelheid de bocht uitreed, zoals ten laste gelegd.
Schuld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994
Vooropgesteld dient te worden dat het bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aankomt op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft zoals gezegd aangegeven dat hij niet te snel de bocht inreed en dacht dat hij, bij het uitrijden van de bocht, zoals hij had geleerd, gas kon bijgeven. Dit is een inschattingsfout gebleken die onder omstandigheden tot een verkeersgevaarlijke situatie kan leiden, namelijk het glijden van de auto in een andere dan de stuurrichting.
Nadat verdachte bij het uitrijden van de bocht gas had bijgegeven, is de auto ook gaan glijden. Verdachte heeft daarop geprobeerd een stuurcorrectie te geven. De auto heeft zich vervolgens in de richting van het links van verdachte gelegen trottoir begeven. Op dat trottoir liep een voetganger die op dat moment nog niet door hem was opgemerkt. Verdachte heeft daarmee een tweede inschattingsfout gemaakt. Door alleen een stuurcorrectie te maken en niet af te remmen of het gas los te laten toen de auto uitbrak, is hij op dit trottoir terecht gekomen en heeft hij de voetganger aangereden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door bij nat wegdek met een voor hem onbekende auto gas te geven bij het uitrijden van de bocht en door vervolgens niet af te remmen of het gas los te laten toen de auto uitbrak en enkel een stuurcorrectie te maken, waardoor hij de macht over de auto verloor, aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Tengevolge van dit onvoorzichtig handelen is de voetganger, [naam slachtoffer], komen te overlijden.
De navolgende bijkomende omstandigheden spelen ten slotte eveneens een rol bij het beoordelen van de schuld van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat er een rood waarschuwingslampje brandde en dat hij het idee had dat de wielen pas recht stonden als het stuur scheef stond. Ook heeft verdachte een vouw in de voetmat bij het gaspedaal opgemerkt. Verdachte heeft nagelaten om navraag te doen naar wat een en ander betekende voordat hij in de auto ging rijden en had in elk geval extra voorzichtig in de auto moeten rijden, zeker gezien hij nauwelijks rijervaring had en niet bekend was met de auto waarin hij reed. Hoewel de auto ondanks deze onvolkomenheden rijtechnisch in een voldoende staat van onderhoud verkeerde, had verdachte als bestuurder hiervan een eigen verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hij op een verantwoorde en beheerste wijze kon omgaan met deze technische onvolkomenheden.
Verdachte heeft verder nog verklaard dat hij niet op de snelheidsmeter van de auto die hij bestuurde heeft gekeken en dat hij het slachtoffer pas zag nadat hij de controle over de auto was kwijtgeraakt. Naar het oordeel van de rechtbank is voor een veilige verkeersdeelname vereist dat men kijkt waar zich overige weggebruikers bevinden en dient men zich door te kijken op de snelheidsmeter te vergewissen van zijn snelheid, aangezien de snelheid de verkeersveiligheid eveneens beïnvloedt. Verdachte had dit zeker moeten doen, omdat hij in een voor hem onbekende auto reed en dus niet uit ervaring kon inschatten hoe snel hij reed. Als verdachte de voetganger eerder had opgemerkt zou hij mogelijk geen stuurcorrectie in de richting van deze voetganger hebben gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte aldus eveneens aanmerkelijk onoplettend gehandeld.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat hij hierdoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij een voetganger om het leven kwam. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor de onder primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 12 september 2010 in de gemeente Heerlen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmede rijdende over de weg, de [adres] en gekomen bij de kruising van die weg en de [adres], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, - bij nat wegdek - naar rechts af te slaan teneinde de [adres] in te rijden en vervolgens die bocht naar rechts, op een dusdanige manier uit te rijden, dat hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig op de linkerzijde van de rijbaan van die [adres] terecht is gekomen en vervolgens met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig op het - gezien de rijrichting van verdachte - links naast de rijbaan van die [adres] gelegen trottoir terecht is gekomen en vervolgens met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig tegen een zich op dat trottoir bevindende voetganger is aangereden, waardoor [naam slachtoffer], zijnde die voetganger, werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 180 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 2 jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de werkstraf te matigen en de ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur dat het rijbewijs van verdachte inmiddels ingevorderd is geweest.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft met een auto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden waardoor hij [naam slachtoffer], een 90 jarige, slechtziende en slechthorende man met een blinden-/ slechtziendenstok die op de stoep liep, heeft aangereden. Deze man is door de aanrijding om het leven gekomen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk overleg van strafvoorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) in ogenschouw genomen. In dit geval dient uitgegaan te worden van een aanmerkelijke verkeersfout, waarbij het slachtoffer is overleden. Het oriëntatiepunt is dan een gevangenisstraf van 2 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 jaar.
De rechtbank vindt in deze zaak geen omstandigheden die nopen tot een afwijking van deze oriëntatiepunten in een voor verdachte verzwarende zin.
Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn blanco strafblad en het gegeven dat verdachte na de aanrijding zijn medeleven heeft willen betuigen aan de nabestaanden (welk medeleven hen buiten zijn schuld om niet heeft bereikt) en verdachte door de impact van de aanrijding bovendien zelf lijdt aan klachten die passen bij een posttraumatische stresstoornis, ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval geen gevangenisstraf op te leggen en te volstaan met een werkstraf.
De rechtbank zal daarom het equivalent van 2 maanden gevangenisstraf in de vorm van een werkstraf opleggen, dat wil zeggen 120 uur. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van 1 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag.
Rijontzegging
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 1 jaar;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. M.E. Kramer en
mr. C.M.W. Nobis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Koonen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 september 2010 in de gemeente Heerlen
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmede rijdende over de weg, de [adres] en gekomen bij de kruising van die weg en de [adres],
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- bij nat wegdek -
naar rechts af te slaan teneinde de [adres] in te rijden en (vervolgens) die bocht naar rechts, met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid, op een dusdanige manier te nemen, althans in- of uit te rijden, dat hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig op de linkerzijde van de rijbaan van die [adres] terecht is gekomen en (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig op het
- gezien de rijrichting van verdachte - links naast de rijbaan van die [adres] gelegen trottoir terecht is gekomen en (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (tegen) een zich op dat trottoir bevindende voetganger is aangereden,
waardoor [naam slachtoffer], zijnde die voetganger, werd gedood;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 12 september 2010,
in de gemeente Heerlen,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmee rijdende op de weg, de [adres] en gekomen bij de kruising van die weg en de [adres],
- bij nat wegdek -
naar rechts is afgeslagen teneinde de [adres] in te rijden en (vervolgens) die bocht naar rechts, met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid, op een een dusdanige manier heeft genomen, althans is in- of uit gereden, dat hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig op de linkerzijde van de rijbaan van die [adres]
terecht is gekomen en (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig op het - gezien de rijrichting van verdachte - links naast de rijbaan van die [adres] gelegen trottoir terecht is gekomen en (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (tegen) een zich op dat trottoir bevindende voetganger is aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/830103-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 25 juli 2011 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgevens verdachte],
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen
14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. M.M.F. Starmans, advocaat te Heerlen.