ECLI:NL:RBMAA:2011:BR0192

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
153503 / HA ZA 10-893
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad gemeente bij weigering bouwvergunning en bestemmingsplan

In deze zaak vorderde de eiseres, een besloten vennootschap, een verklaring voor recht dat de gemeente Brunssum onrechtmatig had gehandeld door de bouwvergunning en binnenplanse vrijstelling te weigeren. De procedure begon met een aanvraag voor een bouwvergunning in 2004, die uiteindelijk werd geweigerd. Eiseres stelde dat de gemeente niet tijdig had beslist en dat het bestemmingsplan 'Rumpen' onrechtmatig was vastgesteld, omdat het geen rekening hield met het bestaande detailhandelsgebruik. De rechtbank oordeelde dat de gemeente aansprakelijk was voor de schade die eiseres had geleden door de vertraging in de besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door de bouwvergunning te weigeren en het bestemmingsplan vast te stellen zonder rekening te houden met de bestaande situatie. De rechtbank hield de verdere beslissing aan en stelde partijen in de gelegenheid om zich uit te laten over de omvang van de schade. De zaak werd opnieuw op de rol gezet voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 153503 / HA ZA 10-893
Vonnis van 8 juni 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats]
eiseres,
advocaat mr. D.H. Nas te Nijmegen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BRUNSSUM,
zetelend te Brunssum,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.M.G. Vogels te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 oktober 2010,
- het procesverbaal van comparitie van 14 december 2010.
1.2
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.
2. De feiten
Bouwvergunning
2.1
In 2000 en/of 2001 is er overleg gevoerd tussen de gemeente en de toenmalige eigenaar van het perceel aan de Rumpenerstraat 116 e.o. te Brunssum, de heer [naam], en/of de opvolgende eigenaar van dat perceel, [eiseres], over een bouwplan dat, kort gezegd betrekking had op het gedeeltelijk vernieuwen en oprichten van winkels en woonappartementen op dat perceel.
Het college van B&W van de gemeente heeft gemeld in principe medewerking te verlenen aan het bouwplan, waaronder werd verstaan het verlenen van een bouwvergunning en, voor zover het bouwplan niet in overeenstemming was met de toentertijd geldende bestemmingsplannen, het verstrekken van de zogenaamde binnenplanse vrijstelling.
2.2
Op 20 januari 2004 heeft [eiseres] in verband met de gewenste realisatie van het bouwplan een aanvraag tot het verlenen van een bouwvergunning ingediend. Op 13 januari 2005 is bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen, waarna bij besluit van 15 februari 2005 de aanvraag werd geweigerd.
2.3
Het door [eiseres] reeds ingediende bezwaar tegen de ‘fictieve weigering’ werd geacht mede gericht te zijn tegen de beschikking van 15 februari 2005. Bij beslissing op bezwaar van 19 juli 2005 is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.4
[eiseres] heeft beroep bij de rechtbank ingesteld tegen de beschikking van 19 juli 2005. De rechtbank heeft op 6 juli 2006 uitspraak gedaan. Het beroep is gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, alsook werd het college van B&W van de gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tegen de uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
2.5
Bij brief van 6 december 2006 deelt de gemeente aan (de advocaat van) [eiseres] mee dat is besloten alsnog medewerking te verlenen aan de bouwaanvraag. Bij besluit van 29 mei 2007 is het bezwaar tegen de oorspronkelijke afwijzing alsnog gegrond verklaard en is de gevraagde bouwvergunning verleend.
2.6
Een zogenoemde bouwvergunning 2e fase is niet aangevraagd door [eiseres], met als gevolg dat de bij besluit van 29 mei 2007 verleende bouwvergunning van rechtswege is vervallen.
Bestemmingsplan
2.7
Nadat bij besluiten van 22 januari 2002, 11 februari 2003 en 3 februari 2004 de gemeenteraad van de gemeente had verklaard dat voor het gebied ‘Rumpen’ een bestemmingsplan werd voorbereid, is op 23 december 2004 en 10 of 12 februari 2005 het voorontwerpbestemmingsplan respectievelijk het ontwerpbestemmingsplan ‘Rumpen’ ter inzage gelegd. Dit plan moet de bestaande bestemmingsplannen ‘Centrum’ en ‘Centrum 1e herziening’ vervangen. Het perceel Rumpenerstraat 116 bevindt zich in het door dit ontwerp bestreken gebied.
2.8
Het ontwerp voorzag, anders de geldende bestemmingsplannen, niet in een detailhandelsbestemming en bood niet de mogelijkheid tot het realiseren van een vierde bouwlaag. [eiseres] wenste in haar (te verbouwen) pand zowel een detailhandelsbestemming te behouden alsook, in het kader van de bouw van appartementen, een vierde bouwlaag te realiseren.
2.9
[eiseres] heeft op 8 maart 2005 zienswijzen ingediend waarin zij aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan conform haar wensen bepleitte. Het ontwerp is niettemin op 28 juni 2005 zonder wijzigingen vastgesteld door de gemeenteraad. Vervolgens heeft Gedeputeerde Staten, verder: ‘GS’, op 14 februari 2006 goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan, ondanks de door [eiseres] ingebrachte bedenkingen.
2.1
Inmiddels was het winkelpand aan de Rumpenerstraat begin juni 2005 in gebruik genomen als supermarkt door supermarktorganisatie Euromaxx. Deze organisatie is door de moedermaatschappij van [eiseres] in het leven geroepen om de schade als gevolg van het ‘wegbestemmen’ van het detailhandelsgebruik en het weigeren van de bouwvergunning te beperken.
2.11
Tegen het besluit van GS heeft [eiseres] beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, verder: ‘de Afdeling’. Bij uitspraak van 14 maart 2007 heeft de Afdeling het beroep gegrond verklaard en het besluit van GS vernietigd voor zover het betrekking had op de door [eiseres] bestreden onderdelen. De Afdeling overwoog onder meer het volgende:
“Vaststelling van de feiten
(…)
2.5.2 “Ingevolge artikel 12, lid A, van de planvoorschriften (…) mogen de bestaande functies conform de weergave in bijlage 3 worden gehandhaafd. In bijlage 3 van de voorschriften is voor de percelen Rumpenerstraat 116 en 120 de afwijkende functie “meubelzaak” opgenomen.
(…)
Het oordeel van de Afdeling
(…)
2.7 Ter zitting is de Afdeling verder gebleken dat het uitgangspunt van verweerder (lees: GS, toevoeging rechtbank) dat er op de percelen Rumpenerstraat 116 en 120 een meubelzaak is gevestigd, berust op een feitelijk onjuiste grondslag. Van de zijde van het gemeentebestuur is ter zitting erkend dat ten tijde van de vaststelling van het plan op deze percelen geen meubelzaak was gevestigd, maar dat deze percelen toen reeds voor andere detailhandelsactiviteiten worden gebruikt. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid”.
2.12
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling heeft GS bij besluit van 7 augustus 2007 alsnog de goedkeuring onthouden aan enkele onderdelen van het bestemmingsplan Rumpen voor zover betrekking hebbend op de percelen Rumpenerstraat 116-126. In de eerste plaats betrof dit de bepaling die – kort gezegd – het handhaven van een supermarkt aldaar verhinderde. Gelet op de aanwezigheid van een supermarkt (Euromaxx) in het pand van [eiseres] ten tijde van de aanvankelijke goedkeuring en gegeven het feit dat er geen reden was te veronderstellen dat dit gebruik van tijdelijke aard is, kon het artikel geen stand houden, aldus GS.
Daarnaast is goedkeuring onthouden aan de bepaling die aan het realiseren van de vierde bouwlaag in de weg stond. Gegeven de uitspraak van de rechtbank in de procedure over de bouwvergunning en het daarna genomen besluit van de gemeente om de vergunning alsnog toe te kennen, was het desbetreffende artikel niet uitvoerbaar, aldus GS.
2.13
Op 24 februari 2010 is het bestemmingsplan ‘Centrum’ door de gemeenteraad van de gemeente vastgesteld, welk bestemmingsplan in de plaats komt van onder andere het bestemmingsplan ‘Rumpen’. In dit plan is aan de percelen Rumpenerstraat 116-118 de bestemming ‘supermarkt’ gegeven waarbij een maximaal aantal bouwlagen van vier geldt.
Verder
2.14
[eiseres] heeft de percelen aan de Rumpenerstraat 116 e.o. op 24 november 2008 verkocht aan Lidl Nederland Gmbh. Levering vond plaats op 25 november 2008.
3. Het geschil
3.1
Samengevat vordert [eiseres]:
a) een verklaring voor recht dat de gemeente jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door
- niet tijdig positief te beslissen op de door [eiseres] ingediende bouwaanvraag en verzoek om vrijstelling en
- door het in bestemmingsplan ‘Rumpen’ het legaal gebruik niet positief te bestemmen,
en dat de gemeente uit dien hoofde jegens [eiseres] schadeplichtig is,
b) veroordeling van de gemeente tot betaling van een in de dagvaarding nader gespecificeerd bedrag ter vergoeding van door [eiseres] geleden schade te vermeerderen met wettelijke rente, althans tot betaling van een door de rechtbank vast te stellen bedrag aan schadevergoeding, althans verwijzing naar de schadestaatprocedure.
3.2
Ter onderbouwing van haar vordering verwijst [eiseres] naar de hiervoor onder 2 weergegeven feiten en voert verder het volgende aan.
De gemeente heeft onrechtmatig gehandeld door de bouwvergunning en binnenplanse vrijstelling te weigeren. De onrechtmatigheid en de toerekening aan de gemeente is komen vast te staan met de onherroepelijk geworden uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2006 en de besluitvorming daarna. Ook het vaststellen van het bestemmingsplan ‘Rumpen’ levert toerekenbaar onrechtmatig handelen van de gemeente jegens [eiseres] op, hetgeen volgt uit de uitspraak van de Afdeling en het daarop gevolgde besluit van GS.
Er bestaat een causaal verband tussen de door [eiseres] geleden schade en het onrechtmatig handelen van de gemeente. De hoogte van de schade is in de dagvaardng geduid en gespecificeerd.
3.3
De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De bouwvergunning
4.1
Met de uitspraak van de rechtbank van 6 juli 2006 en de daarop gevolgde beslissing tot het alsnog toekennen van de bouwvergunning staat de onrechtmatigheid van de beslissing van 15 februari 2005, inhoudende de weigering van de vergunning, vast alsook de toerekenbaarheid van de onrechtmatige daad aan de gemeente.
4.2
[eiseres] baseert haar vordering en de onderbouwing van haar schade echter mede op de vertraging in de besluitvorming. De gemeente had niet alleen toewijzend moeten beschikken maar ook veel eerder dan op 15 februari 2005, aldus [eiseres]. De rechtbank merkt op dat, anders dan de gemeente stelt, dit standpunt deel uitmaakt van de stellingen in de dagvaarding. Ook is het opgenomen in de preprocessueel gevoerde correspondentie. De onrechtmatigheid gelegen in de duur van de beslistermijn is echter niet gegeven met de beslissing van de rechtbank van 6 juli 2006 en de daarop gevolgde beslissing op bezwaar. Dit is (logischerwijs) geen onderwerp van de bestuursrechtelijke procedure geweest.
[eiseres] heeft gesteld dat, ook rekening houdend met de binnenplanse vrijstelling, de beslissing op de bouwaanvraag uiterlijk 1 juli 2004 had moeten worden gegeven. Daartegenover heeft de gemeente gesteld dat [eiseres] tot december 2004 niets van zich heeft laten horen, waarmee zij echter miskent dat het haar verantwoordelijkheid is tijdig te beslissen. Verder stelt de gemeente dat voor de beantwoording van deze kwestie een analyse noodzakelijk is over het verloop van de aanvraagprocedure. In de omstandigheid dat de gemeente zelf geen concrete informatie aanlevert voor het uitvoeren van een dergelijke analyse – waar dat, gelet op het bekende standpunt van [eiseres], wel op haar weg had gelegen – wordt dit standpunt gepasseerd. Een en ander leidt ertoe dat het ervoor wordt gehouden dat een beslissing inderdaad uiterlijk 1 juli 2004 gegeven had moeten zijn. Ondanks dat niet iedere overschrijding van de beslistermijn een onrechtmatige daad oplevert, is de mate van overschrijding in dit geval – 8 ½ maand op een normale termijn van 6 maanden - van dien aard dat daartoe in dit geval wel kan worden geconcludeerd.
4.3
Gelet op het vorenstaande is de gemeente derhalve aansprakelijk voor de schade die [eiseres] heeft geleden doordat er niet reeds medio 2004 positief is beschikt op de aanvraag bouwvergunning.
Het bestemmingsplan
4.4
[eiseres] stelt dat het besluit van de gemeente om het detailhandelsgebruik in het bestemmingsplan ‘Rumpen’ weg te bestemmen ook onrechtmatig jegens haar was, waartoe zij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2007 en het daarop gevolgde besluit van GS van 7 augustus 2007. De gemeente betwist dat deze uitspraken nopen tot het oordeel dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Zij voert aan dat het vaststellingsbesluit van 28 juni 2005 nooit is vernietigd en evenmin is herroepen.
4.5
De rechtbank volgt de gemeente in haar standpunt dat de uitspraken van de Afdeling en GS als zodanig niet zonder meer tot de conclusie leiden dat de gemeente onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld in het kader van de bestemmingsplanprocedure. De (motivering van deze) uitspraken laten immers ruimte voor de mogelijkheid dat een zorgvuldig gemotiveerd besluit met dezelfde strekking in stand zou zijn gebleven.
4.6
Uit de uitspraak van de Afdeling moet wel worden afgeleid dat de gemeente op het moment van het nemen van het vaststellingsbesluit wist van het wederom aangevangen detailhandelgebruik middels Euromaxx. De gemeente heeft ter comparitie weliswaar gesteld dat zijn daarvan toentertijd niet wist, maar heeft dat verder niet toegelicht. Gelet op de andersluidende stelling van [eiseres] en – met name – de hierboven geciteerde overweging 2.7. uit de uitspraak van de Afdeling, had dat wel op haar weg gelegen. Van bedoelde wetenschap bij de gemeente dient derhalve uit te worden gegaan. Nu de gemeente ter comparitie verder heeft erkend dat deze omstandigheid wel doorslaggevend zou moeten zijn, met dien verstande dat daarmee het met het gebruik strijdige onderdeel van het bestemmingsplan geen stand kon houden, heeft de gemeente onrechtmatig gehandeld door – tegen beter weten in – het bestemmingsplan aldus vast te stellen.
Causaal verband
4.7
[eiseres] heeft betoogd dat ten aanzien van het bewijs van het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de gemeente en de geleden schade de zogenoemde ‘omkeringsregel’ heeft te gelden. Daarmee wordt gedoeld op de in de jurisprudentie ontwikkelde regel die inhoudt dat in bijzondere gevallen op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden aangenomen dat het causaal verband (in de zin van conditio sine qua non-verband) tussen een onrechtmatige gedraging en het ontstaan van de schade aanwezig is, behoudens tegenbewijs van de aangesprokene. Één van de vereisten voor de toepassing van die regel is dat er een norm is geschonden die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen. Terecht heeft de gemeente – onder verwijzing naar HR 29 november 2002, NJ 2004, 305 – aangevoerd dat van schending van een dergelijke norm in deze zaak geen sprake is. Dit betekent dat niet op basis van de omkeringsregel voorhands uit mag worden gegaan van een causaal verband tussen de onrechtmatige handelingen en de gestelde schade.
Verder
4.8
Onder verwijzing naar hetgeen ter comparitie daarover is besproken zullen partijen nog in de gelegenheid worden gesteld zich nader uit te laten over de omvang van de door [eiseres] gestelde schade. Gelet op de verwevenheid met kwesties als causaal verband, eigen schuld en schadebeperkingsplicht ziet de rechtbank aanleiding om, alvorens te beslissen, partijen zich ook daarover verder te laten uitlaten.
4.9
De gemeente heeft verzocht om tussentijds hoger beroep van dit vonnis toe te staan. Vanwege de proceseconomie zal de rechtbank dat verzoek honoreren. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 20 juli 2011 voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 4.8, waarna de gemeente op de rol van zes weken daarna een antwoordconclusie kan nemen,
5.2. bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.?