parketnummer: 03/700665-10
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 juni 2011
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 mei 2011, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] met parketnummer 03/[xxxxxx-xx].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd [naam slachtoffer] te doden, dan wel dat hij heeft geprobeerd die [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij samen met een ander die [naam slachtoffer] en [getuige 1] heeft mishandeld.
Feit 2: met een auto gevaar dan wel hinder op de weg heeft veroorzaakt. Anderen moesten opzij springen om niet door verdachte te worden aangereden.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaring van [naam slachtoffer], het bij [naam slachtoffer] geconstateerde letsel en de verklaring van verdachte leidt de officier van justitie af dat verdachte met kracht met geschoeide voet heeft getrapt tegen het hoofd van de op de grond liggende [naam slachtoffer]. De intentie en emotie van verdachte waren gericht op kapotmaken, doodtrappen van die [naam slachtoffer]. Ter onderbouwing van de stelling dat het trappen tegen het hoofd een poging tot doodslag oplevert, verwijst de officier van justitie naar verschillende uitspraken van gerechtshoven en rechtbanken.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen en verwijst daarvoor naar de aangifte van [getuige 1], de verklaringen van de getuigen [getuige 5] en [getuige 4] en de verklaring van verdachte.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging vraagt zich af of verdachte met geschoeide voet tegen het hoofd van [naam slachtoffer] heeft getrapt. Maar zelfs als het trappen met geschoeide voet kan worden bewezen verklaard, is van een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling geen sprake. Immers, op het moment dat verdachte trapte, bevond hij zich in een liggende positie, verstrengeld met [naam slachtoffer]. In deze positie kan niet zoveel kracht worden gegenereerd dat trappen de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft. De verdediging vindt hiervoor steun in het daadwerkelijk geconstateerde letsel bij [naam slachtoffer], dat beperkt is gebleven tot een bult op het achterhoofd.
De verklaring van verdachte bij de politie, inhoudende dat hij ten tijde van de mishandeling [naam slachtoffer] wilde uitschakelen en het gevoel had dat ‘die sadistische klootzak dood moest’, moet niet worden opgevat als de ware intentie van verdachte op dat moment. Verdachte heeft, zichzelf niet kennend als een persoon die normaal iets dergelijks zou doen, achteraf getracht voor zichzelf een verklaring te geven, waarom hij gehandeld heeft zoals hij gehandeld heeft. Hij is daarbij, dus achteraf, tot inzichten gekomen over hetgeen hem ten tijde van zijn handelen kennelijk gedreven moet hebben.
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van feit 1 primair en feit 1 subsidiair, de poging tot doodslag respectievelijk de poging tot zware mishandeling van [naam slachtoffer].
Het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van mishandeling van [naam slachtoffer] en [getuige 1] acht de verdediging wel bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte kwam aanrijden, de vier voetgangers zag, heeft geclaxonneerd, is gestopt en met piepende banden is opgetrokken op het moment dat de voetgangers, onder wie [getuige 4] en [getuige 5], voorbij waren. Verdachte heeft dit vanaf het eerste moment verklaard. Gelet op zijn uitgebreide en bekennende verklaringen over de mishandeling is het niet logisch dat hij ten aanzien van dit feit zou liegen.
De verklaringen van [getuige 4] en [getuige 5], inhoudende dat beiden moesten wegspringen om niet te worden geraakt, respectievelijk dat [getuige 4] vermoedelijk zou zijn geraakt als ze niet was weggesprongen, zijn ingekleurd door wat er daarna is gebeurd. [naam slachtoffer] heeft niets gezien, [getuige 1] heeft alleen een claxon gehoord.
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van feit 2.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 4 december 2010 vonden bij het [H.plein] te Heerlen enige incidenten plaats waarbij verdachte, diens broer [naam medeverdachte], [naam slachtoffer] en [getuige 1] waren betrokken.
Verdachte reed die dag omstreeks 17:15 uur het parkeerterrein bij het [H.plein] op op het moment dat [naam slachtoffer] en [getuige 1], samen met hun beider vrouwen, [getuige 4] en [getuige 5], aldaar liepen. Het rijgedrag van verdachte irriteerde [naam slachtoffer] en [getuige 1] zodanig dat ze naar verdachte toeliepen toen deze zijn auto had geparkeerd. [naam slachtoffer] en [getuige 1] duwden verdachte in de openstaande kofferbak van zijn auto. Volgens verdachte werd hij daarbij geslagen, wat ook is waargenomen door getuige [getuige 2].
Hierop belde verdachte zijn broer, medeverdachte [naam medeverdachte], met het verzoek om te komen en een honkbalknuppel mee te nemen.
Het onder feit 1 tenlastegelegde feit is gebaseerd op hetgeen vervolgens is gebeurd.
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair
Onder feit 1 primair is tenlastegelegd dat verdachte heeft geprobeerd [naam slachtoffer] van het leven te beroven. Onder feit 1 subsidiair is tenlastegelegd dat hij heeft geprobeerd aan [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De verfeitelijking van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en van de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling houdt in dat verdachte opzettelijk [naam slachtoffer], die op de grond lag, een of meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het achterhoofd heeft getrapt.
[naam slachtoffer] verklaarde bij de politie dat hij door een jongen met een honkbalknuppel op zijn been werd geslagen en dat daarna een andere jongen bovenop hem lag en hem op zijn gezicht sloeg en schopte en achter tegen zijn hoofd schopte. Uit de stukken begrijpt de rechtbank dat die andere jongen verdachte is en dat de jongen met de honkbalknuppel verdachtes broer [naam medeverdachte] is.
Verdachte verklaarde hierover bij de politie: ‘Die man lag op de grond met zijn gezicht in de buurt van mijn benen. Hij lag met zijn gezicht naar beneden op mijn been. Ik heb toen [met; toevoeging rechtbank] mijn andere been met kracht met redelijk veel geweld op zijn achterhoofd geschopt.’
Ter terechtzitting verklaarde verdachte hierover dat [naam slachtoffer] op de grond lag, dat hij, verdachte, bovenop hem sprong, dat [naam slachtoffer] vervolgens met zijn hoofd tussen verdachtes benen lag en dat hij, verdachte, bewust met kracht met zijn kuit het achterhoofd van [naam slachtoffer] heeft geraakt. [naam slachtoffer]’ hoofd is toen tegen verdachtes andere been gekomen.
Er zijn geen getuigen die hebben gezien dat verdachte [naam slachtoffer] heeft geschopt.
De rechtbank acht verdachtes verklaring allerminst ongeloofwaardig. Het bij [naam slachtoffer] geconstateerde letsel aan het achterhoofd, zijnde een bult, wijst evenmin in een andere richting. Het overige letsel aan verdachtes hoofd kan ook worden verklaard door andere handelingen dan het trappen met geschoeide voet tegen het achterhoofd. Dat verdachte geen letsel aan zijn kuit had, uit welke omstandigheid de officier van justitie de conclusie heeft getrokken dat hetgeen verdachte verklaarde niet waar kan zijn en hij dus wel met zijn geschoeide voet moet hebben getrapt, is volgens de rechtbank niet van betekenis. Het is een feit van algemene bekendheid dat een kuit veel zacht weefsel bevat en dus meer kracht kan verwerken voor het tot (zichtbaar) letsel komt. Bij een achterhoofd is dat niet het geval: daar ligt het bot dichter onder de huid, waardoor een beschadiging sneller optreedt.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte [naam slachtoffer] met geschoeide voet tegen het achterhoofd heeft getrapt. Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 1 primair en feit 1 subsidiair.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
Op 4 december 2010 deed [getuige 1] aangifte van onder meer mishandeling, gepleegd ter hoogte van het [H.plein] te Heerlen.
Na het in de inleiding genoemde handgemeen, waarbij verdachte in de kofferbak van zijn auto werd geduwd, hoorde aangever verdachte bellen. Hij hoorde hem zeggen: ‘Neem de knuppel mee.’ Even later hoorde hij verdachte zeggen: ‘Daar gaan ze.’ Aangever draaide zich om en zag dat een onbekende man met in zijn handen een zilvergrijze knuppel in zijn richting liep. Verdachte zei: ‘Je moet die hebben.’ Daarbij wees hij naar [naam slachtoffer]. De man met de knuppel liep naar [naam slachtoffer] toe. Verdachte liep in de richting van aangever. Aangever zag dat de man met de knuppel hard tegen [naam slachtoffer] sloeg. Verdachte sloeg aangever op zijn gezicht. Aangever sloeg terug en rende richting [naam slachtoffer]. Hij ging tussen de man met de knuppel en [naam slachtoffer] in staan.
[naam slachtoffer] verklaarde bij de politie eveneens over het incident op 4 december 2010 op het [H.plein] te Heerlen, waarbij verdachte in de kofferbak van zijn auto werd geduwd. Na dit incident zag hij een jongen met een honkbalknuppel op zich afkomen. Deze sloeg hem met die knuppel op zijn been. Het volgende dat [naam slachtoffer] zich herinnerde was onder meer dat de verdachte bovenop hem lag en achter tegen zijn hoofd schopte.
Bij [naam slachtoffer] werd een fractuur vastgesteld van het bovenste gedeelte van het rechter scheenbeen. Verder had hij onder meer een haematoom (bloeduitstorting) bij het linker ooglid en een bult op het achterhoofd.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij, na in de kofferbak van zijn auto te zijn geduwd en daarbij meermalen te zijn geslagen, zijn broer belde. Hij vroeg hem te komen en de honkbalknuppel mee te nemen. Zijn broer kwam. Verdachte vertelde hem door wie hij was geslagen. Verdachte en zijn broer liepen naar de twee mannen. Verdachte werd tegengehouden door de man met de grijze haren, zijnde de latere aangever [getuige 1]. Er ontstond een gevecht waarbij verdachte de man sloeg. Omdat hij lomp sloeg, vielen ze allebei op de grond. Vervolgens richtte verdachte zijn aandacht op de man met de zwarte haren, zijnde de latere aangever [naam slachtoffer]. Hij lag op de grond. Verdachte sprong bovenop hem. De man lag met zijn achterhoofd tussen verdachtes benen. Met kracht heeft verdachte bewust met zijn kuit het achterhoofd van de man geraakt. Het hoofd van de man kwam hierbij tegen verdachtes andere been.
Verdachtes broer, medeverdachte [naam medeverdachte], verklaarde bij de politie dat hij in de middag van 4 december 2010 werd gebeld door verdachte. Die vertelde hem dat men doende was hem in elkaar te slaan. Verdachte vroeg of hij wilde komen. [naam medeverdachte] reed er meteen naar toe. Hij nam een knuppel mee.
Daar aangekomen kwam verdachte met bebloed gezicht naar hem toe en zei: ‘Dat zijn ze.’ Toen [naam medeverdachte] uit de auto kwam, zijn verdachte en hij op de mensen afgelopen. Daarbij had hij de knuppel in zijn hand. [naam medeverdachte] sloeg met de knuppel de man op zijn been.
Verder heeft [naam medeverdachte] nog geworsteld met de man met de grijze haren. Ook verdachte heeft met die man gevochten.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte samen met zijn broer [naam medeverdachte] de confrontatie heeft gezocht met [naam slachtoffer] en [getuige 1], waarbij verdachte [getuige 1] heeft geslagen en tegen de grond heeft gewerkt en vervolgens [naam slachtoffer] heeft getrapt en waarbij [naam medeverdachte] [naam slachtoffer] met een knuppel op het been heeft geslagen.
[naam slachtoffer] heeft hierdoor letsel opgelopen. [naam slachtoffer] verklaarde bij de politie niet dat hij pijn heeft gehad. De rechtbank beschouwt het echter als een feit van algemene bekendheid dat het slaan en schoppen, zoals zal worden bewezenverklaard, pijn veroorzaakt. Hetzelfde geldt voor het door verdachte slaan en tegen de grond aanwerken van [getuige 1]. De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat bij beide slachtoffers pijn werd veroorzaakt.
Ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 is – kort gezegd – tenlastegelegd dat verdachte zodanig heeft gereden dat een of meer voetgangsters opzij moesten springen om niet door verdachtes auto te worden aangereden.
Getuige [getuige 4] verklaarde hierover bij de politie dat een auto met flinke vaart het parkeerterrein kwam opgereden en dat zij en [getuige 5] aan de kant moesten springen, omdat ze anders onder de auto hadden gelegen.
Getuige [getuige 5] verklaarde bij de politie dat ze schrok van een auto die al toeterend kwam aangereden. Zij en [getuige 4] sprongen aan de kant. Ze sprak het vermoeden uit dat [getuige 4] zou zijn aangereden, als ze niet opzij was gesprongen.
Aangever [getuige 1] verklaarde bij de politie dat de auto met een dusdanig hoge snelheid het [H.plein] kwam opgereden dat [getuige 4] en [getuige 5] opzij moesten springen om een aanrijding te voorkomen.
Gelet op deze verklaringen is er voldoende wettig bewijs voorhanden dat [getuige 4] en/of [getuige 5] opzij moest(en) springen om niet te worden aangereden. Niettemin ontbreekt het de rechtbank aan de overtuiging dat het daadwerkelijk is gegaan, zoals zij hebben verklaard. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft vanaf het begin verklaard dat hij kwam aanrijden, is gestopt, heeft geclaxonneerd en vervolgens, toen de voetgangers voorbij waren, hard is weggereden. Nu verdachte heel open heeft verklaard over zijn aandeel in de mishandeling die hierop is gevolgd, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte over dit verkeersfeit niet open en eerlijk zou verklaren.
Daarnaast verklaarde getuige [getuige 4] bij de politie dat ze na het voorval met de auto een poosje met [getuige 5] heeft staan kletsen en “gekken”. De rechtbank vindt dit geen logische reactie voor iemand die zojuist bijna aangereden zou zijn door een wegpiraat. Kennelijk waren ze toch niet erg onder de indruk van het voorval.
De rechtbank kan zich dan ook voorstellen dat de herinnering van [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 1] aan het rijgedrag van verdachte is ingekleurd door de mishandeling die erop is gevolgd. Zo bezien twijfelt de rechtbank dan ook aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen hieromtrent.
Gelet hierop acht de rechtbank feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij verdachte daarvan vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 meer subsidiair
op 4 december 2010 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [naam slachtoffer], heeft geslagen en geschopt en/of getrapt en een persoon, genaamd [getuige 1], heeft geslagen en tegen de grond heeft gewerkt, waardoor deze [naam slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden en waardoor deze [getuige 1] pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, op grond van hetgeen hij bewezen acht, aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarde vordert hij reclasseringstoezicht, waaronder een agressieregulatietherapie.
Anders dan de reclassering meent de officier van justitie dat verdachte een agressieprobleem heeft en dat er sprake is van recidivegevaar. Dit leidt hij af uit het feit dat verdachte in een conflict is geraakt en daarbij alleen maar bozer is geworden en niet in staat is geweest om de knop om te zetten. De officier van justitie ziet verdachte als de agressor.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de reclassering van mening dat een taakstraf gepast is. Voorts acht zij strafvermindering op haar plaats, nu de gang naar de rechter voor verdachte, die geen strafblad heeft, zwaar is. In het geval de rechtbank een gevangenisstraf passend acht, pleit de verdediging ervoor een groot gedeelte hiervan voorwaardelijk op te leggen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De aanleiding van de uiteindelijke gewelduitbarsting is gelegen in het rijgedrag van verdachte. Zelf geeft hij toe dat hij daarin fout is geweest door ongeduldig te claxonneren en hard weg te rijden. Maar wat er ook zij van verdachtes rijgedrag, het feit dat hij vervolgens door de latere slachtoffers [naam slachtoffer] en [getuige 1] in de kofferbak van zijn auto wordt geduwd en daarbij hoogstwaarschijnlijk door een van die mannen is geslagen – hetgeen is verklaard door verdachte zelf en werd bevestigd door getuige [getuige 2] – is laakbaar gedrag van de twee mannen en erg vernederend voor verdachte. De rechtbank acht het dan ook begrijpelijk dat verdachte hiertegen heeft willen optreden. De wijze waarop hij dat echter deed is buiten alle proporties. Door zijn broer te bellen en hem te vragen of hij wilde komen met een honkbalknuppel en vervolgens samen met zijn broer de gewelddadige confrontatie aan te gaan met [naam slachtoffer] en [getuige 1], heeft verdachte het recht in eigen hand willen nemen. Op wraak belust zijn verdachte en zijn broer tekeer gegaan, waarbij verdachte [getuige 1] heeft geslagen en vervolgens [naam slachtoffer] tegen zijn hoofd heeft getrapt en waarbij verdachtes broer met een honkbalknuppel [naam slachtoffer] heeft geslagen, met een scheenbeenfractuur als gevolg.
De rechtbank is gewoon bij het bepalen van de strafmaat aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het LOVS. Ook voor mishandeling bestaan oriëntatiepunten. Gelet op de aanleiding van het geweld, het feit dat verdachte zijn broer bij het geweld heeft betrokken en de wijze waarop de mishandeling heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank deze oriëntatiepunten echter niet passend, mede in aanmerking genomen dat verdachtes broer op instigatie van verdachte een honkbalknuppel heeft meegenomen en daarmee [naam slachtoffer] heeft geslagen. De rechtbank houdt verdachte hiervoor medeverantwoordelijk.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van drie maanden passend. Zij zal deze voorwaardelijk opleggen, opdat verdachte in de toekomst ervan wordt weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen van 120 uur, met aftrek van voorarrest.
Het opleggen van een bijzondere voorwaarde acht de rechtbank niet nodig. Zij meent dat de op te leggen straffen en de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd verdachte ervan zullen weerhouden in de toekomst weer in de fout te gaan.
6 De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.609,- terzake van feit 1, bestaande uit materiële schade ter hoogte van € 859,- en immateriële schade ter hoogte van € 1.750,-. Voorts vordert de benadeelde partij de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vordert de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Hij acht de opgevoerde posten redelijk.
De verdediging onthoudt zich van commentaar omtrent de vordering van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij overweegt de rechtbank het volgende.
Als materiële schade vordert de benadeelde partij:
- € 232,- voor vier kaarten voor een musicalvoorstelling;
- € 126,- voor een spijkerbroek;
- € 149,- voor een bril;
- € 170,- voor eigen risico van de zorgverzekeraar;
- € 182,- voor daggeldvergoeding ziekenhuis.
Met uitzondering van de toegangskaarten voor de musical acht de rechtbank de opgegeven posten rechtstreekse schade voor de benadeelde partij, veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit. Voorts acht ze de hoogte ervan redelijk en billijk. De rechtbank zal deze schade dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de kaarten van de musicalvoorstelling stelt de benadeelde partij dat hij door de mishandeling niet naar de schouwburg is kunnen gaan. Nu die voorstelling plaatshad op 4 december 2010, is er naar het oordeel van de rechtbank een rechtstreeks verband tussen de mishandeling en het niet kunnen bijwonen van de musical. Er is dan ook sprake van rechtstreekse schade door het bewezenverklaarde feit. De omvang van de schade die verdachte heeft geleden is echter niet de prijs van vier toegangskaarten, maar die van één kaart. De rechtbank zal dan ook een bedrag van € 58,- toewijzen.
Als immateriële schade vordert de benadeelde partij een bedrag van € 1.750,-. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft opgelopen. De rechtbank schat de hoogte daarvan naar redelijkheid en billijkheid op € 1.000,-. Hierbij houdt ze rekening met een mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Het was immers de benadeelde partij die als eerste fysiek geweld gebruikte door de verdachte in een kofferbak te duwen.
De rechtbank zal tevens de gevorderde rente toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal het toe te wijzen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, nu verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd.
7 Het beslag
De rechtbank zal de inbeslaggenomen honkbalknuppel verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien het, volgens diens eigen opgave, mede aan verdachte toebehoort, en met behulp ervan het bewezenverklaarde is begaan. Immers, de medeplegingshandeling van medeverdachte [naam medeverdachte] bestaat uit het slaan met de knuppel.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 33, 33a, 36f, 47, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte voor feit 1 meer subsidiair tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat deze voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte voor feit 1 meer subsidiair voorts tot een werkstraf voor de duur van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen honkbalknuppel (voorwerpnummer 1867971);
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 meer subsidiair tot betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] van € 1.685,-, waarvan € 685,- ter zake van materiële schade en € 1.000,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] voor het overige deel af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte ten aanzien van feit 1 meer subsidiair de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer], € 1.685,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 26 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2010;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 juni 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 04 december 2010 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [naam slachtoffer], welke op de grond lag, een of meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het achterhoofd heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 04 december 2010 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [naam slachtoffer], welke op de grond lag, een of meermalen met kracht met geschoeide voet tegen het achterhoofd heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 04 december 2010 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [naam slachtoffer], een of meermalen heeft geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of een persoon, genaamd [getuige 1], een of meermalen heeft geslagen en/of geschopt en/of tegen de grond heeft gewerkt, waardoor deze [naam slachtoffer] en/of [getuige 1] letsel hebben/heeft bekomen en/of pijn hebben/heeft ondervonden;
Feit 2
hij op of omstreeks 04 december 2010, in de gemeente Heerlen, als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmee rijdende op de weg, het [H.plein] en/of op een aan dat plein gelegen parkeerplaats, met zodanige snelheid en/of zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze heeft gereden en/althans zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of zo onoordeelkundig heeft geremd, dat een of meer zich op dat plein, althans die parkeerplaats, bevindende voetgangster(s) opzij moest(en) springen om niet te worden aangereden door dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.