RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Zaaknummer 383895 CV EXPL 10-3015
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VITI B.V.,
gevestigd te [plaats],
verder ook te noemen: Viti,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: een onbekend/ongenoemd gelaten natuurlijke persoon ten kantore van ‘LAVG Gerechtsdeurwaarders’ te Breda
de naamloze vennootschap RSM WEHRENS, MENNEN & DE VRIES ACCOUNTANTS N.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te [adres],
verder ook te noemen: WMV,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht.
in conventie
Viti heeft WMV bij dagvaarding van 17 juni 2010 in rechte betrokken ter zake van een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding, waarin verwezen is naar één meebetekende productie (er zijn echter nog twee extra fotokopieën aan het exploot gehecht). WMV heeft - na gevraagd en verkregen uitstel - schriftelijk geantwoord onder verwijzing naar drie producties, I tot en met III (waarvan de derde samengesteld is uit diverse stukken).
Viti heeft vervolgens voor repliek geconcludeerd en heeft daarbij vier (deels meervoudige) producties ingebracht onder nummers 2 tot en met 5. WMV heeft gedupliceerd, waarbij zij aanvullend enige onder twee nummers (IV en V) bijeengebrachte stukken ingebracht heeft; de vierde productie (een set gefotokopieerde foto’s) is overigens pas na de desbetreffende rolzitting ingezonden en betreft, net als de vijfde productie, tevens de reconventie.
Hierna is uitspraak bepaald.
WMV heeft tegelijk met het antwoord in conventie en onder verwijzing naar haar stellingen en producties in conventie, een tegenvordering ingesteld.
Viti heeft zeer summier schriftelijk geantwoord onder verwijzing naar de conventie, waarna WMV bijna even summier gerepliceerd heeft.
Hierop heeft Viti (haar anonieme ‘gemachtigde’) het nodig geoordeeld de dupliek in reconventie aan te grijpen door allereerst zeer uitvoerig haar stellingen in conventie te herhalen en/of aan te vullen. Daarnaast heeft zij op twee volle pagina’s ‘verweer in conventie’ geleverd, wat kennelijk gelezen moet worden als reconventionele dupliek. Indien en voor zover Viti hiermee de grenzen van de haar in reconventie geboden tweede ronde overschreden heeft en zichzelf een extra uitlating in conventie gegund heeft, zullen haar betogen als in strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten (moeten) worden.
Hierna is uitspraak bepaald.
MOTIVERING
a. het geschil in conventie en in reconventie
Viti vordert de veroordeling van WMV - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 457,51, vermeerderd met de wettelijke rente over een daarvan deel uitmakend bedrag van € 349,99 vanaf 28 april 2010 tot de datum van volledige voldoening.
Zij baseert bij exploot haar uit drie posten samengestelde vordering op het verrichten van ‘diensten’ in opdracht van WMV die omschreven zouden zijn in een aan het exploot gehechte factuur en op de verder niet beschreven overeenkomst zouden niet nader geduide ‘Algemene Voorwaarden’ van toepassing zijn. Die voorwaarden hebben in haar visie op 27 oktober 2008 verzuim doen intreden en verplichten WMV de wettelijke rente vanaf die datum te vergoeden (subsidiair ‘op grond van art. 6:11 BW’). Tot 28 april 2010 bepaalt Viti de rente over de gefactureerde en onbetaald gelaten hoofdsom van € 349,99 op € 32,52. Zij voegt tot slot aan de vordering een post van € 75,00 toe, wederom op basis van ‘Algemene Voorwaarden’ en subsidiair op basis van de wet (op het tweede lid van het deze keer correct aangehaalde wetsartikel, artikel 6:96 BW), wegens ‘buiten gerechtelijke’ kosten. Die kosten zouden een gevolg zijn van ‘werkzaamheden onder meer sommaties op 19-02-2010’. Viti(’s ‘gemachtigde’) vermeldde nog uitdrukkelijk als opvatting dat ‘art. 111 lid 3 Rv niet van toepassing is’ omdat ‘gedaagde tot op heden geen inhoudelijk verweer gevoerd’ had.
In reactie op het inhoudelijke deel van het verweer van WMV, gericht op verrekening, heeft (wederom) “LAVG Gerechtsdeurwaarders” alsnog de opgedragen werkzaamheden en de uitvoering daarvan willen beschrijven en willen betogen dat en waarom op Viti jegens WMV geen enkele aansprakelijkheid wegens toebrengen van schade (door een personeelslid van Viti) rust, terwijl van verrekening ook overigens geen sprake kan zijn (artikel 6:136 BW).
Ook was het kennelijk de bedoeling van Viti via ‘LAVG Gerechtsdeurwaarders’ tot uitdrukking te brengen dat en waarom zij zich in genen dele gehouden achtte de door WMV in reconventie gevorderde schadevergoeding te betalen.
Primair stelt WMV zich op het standpunt dat Viti de verkeerde rechtspersoon aanspreekt, omdat er tussen beide in deze zaak procederende partijen geen overeenkomst gesloten is. WMV heeft verder een aantal formele verweren opgeworpen en daar in conventie een inhoudelijk verrekeningsverweer aan verbonden dat direct ziet op een tegenvordering die zij pretendeert te hebben wegens schade die aangericht is door een personeelslid van Viti aan een in lease verstrekte personenauto van een van de werknemers van WMV. WMV was als lessee van de auto, maar ook als werkgeefster van de feitelijke gebruiker gehouden om de toegebrachte (kras- of lak)schade te vergoeden en wel tot een bedrag van € 349,99 en heeft Viti deswege aansprakelijk gesteld (kosten herstel motorkap, verantwoord in een factuur van 5 augustus 2008). De tegenvordering zoals deze zowel in het verrekeningsverweer als in reconventie centraal staat, is gebaseerd op wanprestatie althans onrechtmatige daad van Viti. Die tegenvordering is bij Viti steeds bekend geweest, zodat zij in strijd met de waarheid bij exploot gesteld heeft niet bekend te zijn (geweest) met een inhoudelijk verweer van WMV.
b. de beoordeling in conventie en in reconventie
WMV heeft volstrekt gelijk als zij in haar verweer vooropstelt dat de beoogde gemachtigde van Viti zich in deze procedure (hardnekkig) verkeerd presenteert door eerstens bij exploot niet bekend te maken welke natuurlijke persoon (of personen) ten kantore van ‘de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders’ (afkorting ‘LAVG’, zonder vermelding van enige vorm van rechtspersoonlijkheid) deze rol op zich nam (of namen). In weerwil van het daartegen gerichte formele verweer heeft LAVG daarin bij twee nadere conclusies simpelweg volhard. De rolrechter had, zeker in voorgezet debat, de conclusies van Viti in deze onvolmaakte gedaante kunnen weigeren omdat niet naar behoren vastgesteld kon worden wie voor de inhoud van het stuk verantwoordelijkheid draagt, nu zelfs op de plaats waar de ondertekening staat, geen naam vermeld is. In de marge van het exploot (niet van de andere processtukken) aangebrachte contactgegevens - die overigens geen deel uitmaken van de inhoud van dit procesdocument zelf - heffen dit gebrek vanzelfsprekend niet op, omdat ook daaruit geen naam van de gemachtigde afgeleid kan worden. Nu zowel het aangebrachte exploot als de beide nadere processtukken echter op de diverse rolzittingen geaccepteerd zijn, zal ook de kantonrechter die thans vonnis wijst, bij wijze van fictie aannemen dat het hier om authentieke procesdocumenten gaat die aan Viti toegerekend mogen worden. Het voorgaande betekent echter wel dat - hoe ook de afloop van deze zaak zal zijn en hoe ook over de proceskosten geoordeeld zal worden - in ieder geval aan de zijde van Viti geen salaris voor een immers niet bestaande gemachtigde toegewezen zal kunnen worden.
Ook verder heeft WMV gelijk als zij zich beklaagt over schending van de artikelen 21 en 111 Rv door Viti waar deze het niet nodig oordeelt in het dagvaardingsexploot een volledig en waarheidsgetrouw beeld te schetsen van de feiten en van wederzijds betrokken stellingen die voor de grondslag van de vordering(en), de inhoud van de verweren (inclusief de gronden daarvan), en de rechterlijke beoordeling relevant geacht kunnen worden, aangevuld met een opgave van bewijsmiddelen en getuigen. Een evident bekend te achten verweer bijvoorbeeld gaat Viti uit de weg met de gotspe in het exploot dat WMV ‘tot op heden’ geen ‘inhoudelijk verweer’ gevoerd ‘heeft’ en de daaraan verbonden conclusie dat om die reden ‘art. 111 lid 3 niet van toepassing is’. Nog daargelaten dat de verplichting tot substantiëren en aandragen van bewijs(middelen) in dat artikelonderdeel op meer ziet dan een weergave van tot dan toe bekend (te achten) verweer en de gronden daarvoor, is de aldus welbewust genegeerde, doch in correspondentie voorafgaand aan de procedure ondubbelzinnig aan de orde gestelde tegenvordering wegens aansprakelijkheid van Viti voor het veroorzaken van schade vanzelfsprekend relevant. De betwisting van zulke aansprakelijkheid vormt voor het weglaten van zulke informatie geen legitiem excuus. Viti, althans degene die haar in rechte bijstond, had immers kunnen en moeten weten dat een en ander een pretentie van een tegenvordering impliceerde en in de conventie in een verrekeningsverweer kon uitmonden.
Er is nog een belangrijk, maar thans inhoudelijk punt waarin het door WMV betrokken standpunt het uiteindelijk wint van dat van Viti en dat beslissend is voor zowel de conventie als de reconventie: de pertinente betwisting van WMV dat Viti de juiste (rechts)persoon in rechte aanspreekt. Hoewel Viti - anders dan WMV in haar dupliek in conventie nogal apodictisch beweert - niet met zoveel woorden de redenering van WMV onderschrijft dat ‘WMV niet de contractspartij van Viti is’, stelt Viti daar te weinig tegenover om het tegendeel voor juist te houden. Viti legt geen schriftelijke overeenkomst over en laat er zich ook niet over uit hoe, wanneer, met wie en onder welke bijzondere omstandigheden een afspraak (of wellicht meer afspraken) voor een eenmalige dan juist voor een min of meer continue prestatie gemaakt is (zijn). De overeenkomst van opdracht waarvan zij bij exploot uitgaat, wordt wel gekoppeld aan ‘Algemene Voorwaarden’, maar die voorwaarden zijn overgelegd noch beschreven en ook de verdere afspraken (of de relevante delen daarvan) zijn ongenoemd gebleven, zodat ook de kantonrechter het moet doen met het enige feitelijke fundament waarnaar Viti verwijst en waarvoor zij ook een kopie van een document in het geding brengt: ‘de factuur’ (in dit geval van 13 oktober 2008). Deze factuur van € 349,99 is afgedrukt op papier dat voorzien is van het logo “LandGoed Hoveniers”, vermeldt als ‘onderwerp’ slechts ‘werkzaamheden periode mei’, maar omschrijft die werkzaamheden niet, verwijst weliswaar naar een andere rekening maar laat het verband met die rekening, de opdrachtgever en de werkzaamheden verborgen en is geadresseerd aan de in deze procedure niet optredende onderneming “RSM Wehrens, Mennen en de Vries Accountants en belastingadviseurs” (een later verzonden herinnering, ongenummerd gehecht aan de enige productie bij exploot, is op dezelfde wijze geadresseerd, zij het dat daar het voegwoord tussen ‘Accountants’ en ‘belastingadviseurs’ vervangen is door ‘&’). Uit een eveneens aan productie 1 van Viti gehecht, maar net als vele andere stukken niet (laat staan gedetailleerd) uitgelegd, uittreksel handelsregister is slechts af te leiden dat op het door Viti aangehouden adres in [plaats] een onderneming ingeschreven staat onder de naam “RSM Wehrens, Mennen & de Vries Accountants N.V.”, dat wil zeggen de onderneming die in rechte gedagvaard is en die pertinent betwist met Viti gecontracteerd te hebben. Dat het hier om dezelfde onderneming gaat als de onderneming aan welke de factuur gezonden is, is gesteld noch gebleken. Dat er op hetzelfde adres ook slechts één onderneming (rechtspersoon) geregistreerd staat, is door Viti niet gesteld en is bovendien al daarom onwaarschijnlijk en zelfs onjuist, dat uit hetzelfde uittreksel blijkt dat enig aandeelhouder van WMV “RSM Wehrens, Mennen & de Vries Holding N.V.” aan de [adres] is. Verder blijkt uit door WMV ingebrachte stukken dat er ook een onderneming “RSM Wehrens, Mennen & de Vries Services N.V.” bestaat, op wier naam bijvoorbeeld de correspondentie gevoerd is over de schadekwestie met de verzekeraar van Viti en met Viti zelf, althans met “Landgoed Hoveniers V.o.F.”. Ook is onder die naam gecorrespondeerd met “AddFinance”, een incassobureau dat op enig moment in 2009 de “Accountants&Belastingsadviseurs” onder de naam RSM begon aan te schrijven, nu namens “VitiConsult”. Het is al met al zelfs aan de zijde van Viti niet duidelijk wie gecontracteerd heeft en als opdrachtnemer van een nader te bepalen opdrachtgever aangemerkt moet worden. Zelfs is nagelaten te stellen dat Viti B.V. bijvoorbeeld in de rechten van (een vennootschap onder firma) “Landgoed Hoveniers”, “Viti Consult” of iets dergelijks getreden is of dat er sprake is van een alternatieve (handels)naam.
De in de voorgaande overweging vervatte opsomming maakt duidelijk dat en waarom van Viti tegenover de betwisting van WMV de nodige toelichting en motivering had mogen worden verwacht en verlangd op de positie van opdrachtgever en opdrachtnemer in de contractuele relatie die aanleiding gevormd heeft tot het verzenden van de factuur van 13 oktober 2008 en dat zonder specifieke, gemotiveerde stellingen over de totstandkoming van
de / een overeenkomst niet mag worden aangenomen dat Viti zich voor een vordering jegens WMV terecht baseert op een overeenkomst met juist WMV. Viti voldoet in de verste verte niet aan de op haar rustende gemotiveerde stelplicht door zodanige toelichting / specificatie / documentatie geheel achterwege te laten. Daarom kan haar vordering bij gebrek aan feitelijke grondslag al niet voor toewijzing in aanmerking komen, waarbij nog eens komt dat haar bij herhaling veel te globale en niet op relevante themata toegespitste bewijsaanbod zonder meer gepasseerd moet worden.
Het voorgaande impliceert voor de reconventie, voor zover de vordering van WMV al niet gelezen moet worden als een voorwaardelijke, namelijk voor het geval Viti terecht WMV in conventie tot betaling van een factuur aanspreekt, dat de tegenvordering voor zover deze gebaseerd is op wanprestatie van Viti afgewezen moet worden, omdat enige contractuele relatie tussen deze twee partijen niet is komen vast te staan. Als alternatieve grondslag voor haar vordering heeft WMV gekozen voor ‘onrechtmatige daad’, echter zonder deze buitencontractuele grondslag op afdoende wijze feitelijk uit te werken (geschonden norm, relativiteit, onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, causaliteit, schuld en eventuele risicoaanvaarding). Slechts de schadefactor is enigszins naar behoren gespecificeerd, gedocumenteerd en beargumenteerd, maar dat is onvoldoende om de vordering te dragen.
Ook hier is het de vraag, door WMV zelf opgeworpen maar niet beantwoord, wie de (verondersteld) schadetoebrengende partij is, maar vooral wie de gedupeerde is aan wie eventueel een vorderingsrecht toekomt: WMV of RSM Wehrens, Mennen & de Vries Services N.V. (of misschien zelfs de Holding onder die naam). Net als in de zaak in conventie komt daar nog eens bij dat WMV niet op toereikende wijze bewijs aanbiedt en er eigenlijk mee volstaat bewijs van schade aan te bieden via de (indirect) gedupeerde werknemer / autogebruiker [werknemer / autogebruiker].
Met passeren van het te globale bewijsaanbod wordt de tegenvordering dus ook afgewezen.
Beide partijen worden voor wat betreft het eigen (verloren) aandeel in deze procedure, respectievelijk in conventie en in reconventie, in de proceskosten verwezen.
Zoals eerder overwogen is, moet dit in reconventie erin resulteren dat de kosten aan de zijde van Viti op nihil gesteld worden.
De vordering wordt afgewezen.
Viti wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van WMV bepaald op een bedrag van € 120,00 aan salaris van de gemachtigde.
De vordering wordt afgewezen.
WMV wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Viti bepaald op nihil.
in conventie en in reconventie
Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.