ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ7129
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M.A.F. Coenegracht
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verklaring voor recht van kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst
In deze zaak vorderde de eiser, [eisende partij], een verklaring voor recht dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door de gedaagde partij, [gedaagde partij], kennelijk onredelijk was. De eiser was sinds 1980 in dienst bij de gedaagde partij en werd in 2007 volledig arbeidsongeschikt. Na een re-integratietraject werd zijn arbeidsovereenkomst per 31 december 2009 opgezegd, waarbij de gedaagde partij een vergoeding van € 56.960,79 bruto toekende. De eiser betwistte de opzegging en vorderde een schadevergoeding op basis van artikel 7:681 lid 1 BW, vermeerderd met wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering van de eiser afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat het belang van de eiser bij de gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar was, omdat de door de gedaagde partij verstrekte vergoeding nagenoeg gelijk was aan het door de eiser gevorderde bedrag. De kantonrechter merkte op dat de eiser onvoldoende had onderbouwd waarom de schadevergoeding op basis van de kantonrechtersformule moest worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde partij al had voldaan aan de vordering van de eiser en dat er geen sprake was van een kennelijk onredelijke opzegging.
De beslissing van de rechtbank was dat de vordering van de eiser integraal werd afgewezen en dat hij in de proceskosten werd veroordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.M.A.F. Coenegracht, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.