ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ6886

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700656-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden verdovende middelen in Maastricht

Op 29 maart 2011 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 november 2010 in Maastricht werd aangetroffen met grote hoeveelheden verdovende middelen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 1266,5 gram heroïne, 70 gram cocaïne, 1023,5 gram hasjiesj en 8277 gram hennep. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, samen met anderen, deze middelen opzettelijk aanwezig had. Tijdens de zitting werden verschillende getuigen gehoord, waaronder getuigen die verklaarden dat er in de woning waar de verdachte zich bevond, vermoedelijk werd gedeald. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij betrokken was bij de verdovende middelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig. De rechtbank gelastte ook de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen verdovende middelen en bepaalde dat bepaalde voorwerpen bewaard moesten worden ten behoeve van de rechthebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700656-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 maart 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen opzettelijk ongeveer 1266,5 gram heroïne en ongeveer 70 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
Feit 2: samen met anderen opzettelijk ongeveer 1023,5 gram hasjiesj en ongeveer 8277 gram hennep aanwezig heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat in de woning op de begane grond van het pand aan de [T.weg x] te Maastricht, waar verdachte andere personen heeft ontmoet en waar hij vervolgens is beschoten, grote hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen. De officier van justitie is van mening dat verdachte deze verdovende middelen tezamen en in vereniging met anderen aanwezig heeft gehad. Zo heeft de politie in de kleding van verdachte sleutels aangetroffen waarmee de voordeur van voornoemd pand, alsmede de toegangsdeur van de woning op de begane grond konden worden geopend. Verder baseert zij zich op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, acht de officier van justitie volstrekt onaannemelijk.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Volgens de verdediging is verdachte slechts heel kort in de woning op de begane grond van het pand [T.weg x] te Maastricht aanwezig geweest, welke aanwezigheid niets te maken heeft gehad met de in de woning aangetroffen verdovende middelen. De raadsman verwijst onder meer naar de voor verdachte ontlastende verklaring van [getuige 1], dat de overvallers via de telefoon met iemand spraken en dat zij deze persoon mededeelde dat ‘de persoon’ er niet was. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat geen enkele getuige met zekerheid kan verklaren dat verdachte de bewoner van de woning is. De meeste getuigen hebben verdachte niet eerder gezien. Enkel [getuige 2] weet bijna zeker dat verdachte zich ooit aan hem heeft voorgesteld. Verder heeft [getuige 4]bevestigd dat verdachte niet de (onder)huurder van de woning is, maar een persoon genaamd [A.]. Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte de huur van de woning op de begane grond heeft betaald. In het dossier bevindt zich geen ondersteunend bewijs zoals observatie- en telefoontapgegevens waaruit blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij de in woning aangetroffen verdovende middelen.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Inleiding
Op 30 november 2010 wordt naar aanleiding van een melding dat op de [T.weg] te Maastricht een man zou liggen met schotwonden, door een verbalisant midden op de [T.weg] een man aangetroffen. Het slachtoffer - naar later blijkt: verdachte - wordt per ambulance naar het Academisch Ziekenhuis te Maastricht overgebracht. Er lijkt sprake te zijn van een schietincident.
Volgens getuige [getuige 1] heeft dit schietincident plaatsgevonden in het pand [T.weg x]. Naar aanleiding van dit schietincident vindt in de woning op de begane grond in het pand [T.weg x] te Maastricht op 30 november 2010 een doorzoeking plaats. Tijdens deze doorzoeking worden door de politie grote hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen en in beslag genomen. Na onderzoek blijkt het te gaan om 1.346 gram heroïne en 70 gram cocaïne, alsmede 8.277 gram hennep en 1.023,5 gram hasjiesj.
Getuigen
Er zijn - voor zover voor de rechtbank van belang - twee getuigen met betrekking tot het incident, beide bewoners van andere in het pand gelegen woningen; [getuige 1] en [getuige 2].
[getuige 1], woonachtig op de tweede verdieping van het pand [T.weg x] te Maastricht, beschrijft dat hij op 30 november 2010 door twee onbekende mannen is overvallen en meegenomen naar de achterzijde van het pand [T.weg x], waar hij enige tijd werd vastgehouden. Op een gegeven moment werd hij door een van de mannen gedwongen mee te lopen naar de voordeur van het pand en zag hij dat zowel de voordeur als de deur van de woning op de begane grond openstonden. [getuige 1] werd naar de deur van de woning op de begane grond geduwd. In de woning op de begane grond zag hij een man, die hij niet kende. Die man vroeg meteen of [getuige 1] drugs wilde, althans [getuige 1] vermoedde dat, omdat deze man met een vinger naar zijn neus wees en “smoke” zei. Hij zag dat de man in de woning een stukje terugdeinsde toen de twee overvallers naar binnen liepen. In de woning werd de man door de overvallers met een voorwerp geslagen, waarna hij, toen hij richting de deur van zijn woning liep, door een van de overvallers werd beschoten. De man liep vervolgens door de voordeur naar buiten. [getuige 1] zag de man, die hij eerder in de woning had gezien en die hem drugs wilde verkopen, midden op de [T.weg] liggen.
[getuige 2], woonachtig op de eerste verdieping van het pand [T.weg x] te Maastricht, zag eveneens op 30 november 2010 een man op straat liggen. Volgens [getuige 2] hebben twee personen zich ooit aan hem voorgesteld als huurders van de kamer op de begane grond. De man die hij op straat zag liggen, is volgens [getuige 2] mogelijk de kale man die zich eerder aan hem had voorgesteld als huurder van de kamer op de begane grond. [getuige 2] had de indruk dat er in de woning gedeald werd vanwege de aanloop van mensen naar de woning en een wietlucht die daar hing.
Overige bij het pand betrokken personen en bevindingen van de politie
[naam eigenaar 1], samen met [naam eigenaar 2] eigenaar van het pand [T.weg x] te Maastricht, heeft verklaard de woning sinds 1 oktober 2009 aan [getuige 4]te hebben verhuurd. Hij heeft ook de huurovereenkomst d.d. 2 oktober 2009, die is opgemaakt tussen hem en verdachte, overgelegd.
[getuige 4]is door de politie gehoord en heeft verklaard dat hij de persoon die op 30 november 2010 op de [T.weg] te Maastricht is neergeschoten kent als [naam verdachte] en dat hij hem al langere tijd kent.
Betaling van de huur voor de woning op de benedenverdieping van het pand [T.weg x] te Maastricht heeft tweemaal plaatsgevonden door middel van een storting op de rekening van [naam eigenaar 2] en [naam eigenaar 1], eigenaren en verhuurders van voornoemd pand, met als omschrijving ‘[getuige 4]/[H.]/Nieuwegein’.
Ook [H.] is door de politie gehoord, waarbij zij heeft verklaard een relatie met verdachte te hebben. Zij heeft ontkend de huur voor voornoemde woning betaald te hebben.
Verbalisanten hebben een onderzoek ingesteld aan de onder verdachte in beslag genomen kleding, waarbij in de jaszak een onder andere een sleutelbos met daaraan twee sleutels ([merk] WK 55 en [merk]500V) wordt aangetroffen. De sleutel [merk] WK 55 past in het slot van de voordeur van het pand aan de [T.weg x] te Maastricht en met deze sleutel kan de voordeur worden geopend. Vervolgens kan, in een klein voorportaal aangekomen, de deur die toegang verschaft tot de woning op de begane grond met de sleutel [merk]500V worden geopend.
De politie heeft in het kader van een buurtonderzoek het adres [T.weg y] te Maastricht bezocht. De bewoner [getuige 5] heeft verklaard dat in het pand [T.weg x] sinds enkele maanden jongeren van Marokkaanse afkomst verbleven en dat hij het vermoeden had dat dit verblijf drugsgerelateerd was.
Verklaringen van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij op het [E.plein] te Maastricht een kennis, genaamd [A.], is tegengekomen. Deze kennis heeft hem gevraagd om, als een gunst, naar het pand [T.weg x] te Maastricht te gaan om daar vuilnis, die zou stinken, buiten te zetten. Verdachte kende de weg naar het pand [T.weg x] en is er naartoe gelopen. Eenmaal daar aangekomen bleek de voordeur open te staan en de deur naar de woning op de begane grond niet afgesloten te zijn. Verdachte heeft toen de sleutels die aan de binnenkant van deur naar de woning op de begane grond staken uit het slot genomen en in zijn zak gestoken, zodat hij, als de voordeur dicht zou vallen, de woning weer binnen kon komen. In de woning kwam hij drie personen tegen. Een van deze personen vroeg iets aan verdachte, hetgeen verdachte echter niet verstond. Daarop heeft verdachte in de Engelse taal gezegd: “It smells” en heeft hij daarbij een gebaar gemaakt in de richting zijn neus.
[H.] is een kennis van hem. Hij weet echter niets af van de stortingen door [H.]. Verdachte heeft verder verklaard dat [getuige 4]een bekende van hem is uit Rotterdam.
Verdachte ontkent in het pand aanwezig te zijn geweest om drugs te verkopen. Hij heeft niets met de aangetroffen drugs te maken en is niet woonachtig in het pand.
Overwegingen
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad, dient de rechtbank eerst diens betrokkenheid bij de woning op de begane gerond van het pand [T.weg x] te Maastricht te onderzoeken. Vast staat in elk geval dat verdachte op 30 november 2011 ter plaatse was, verdachte heeft dat immers zelf bij de politie alsook ter terechtzitting verklaard.. Ook mag op basis van zijn eigen verklaring en die van de getuige [getuige 1] worden geconcludeerd dat verdachte zich binnen heeft bevonden in de woning op de begane grond van het pand aan de [T.weg].
In zijn jaszak worden twee sleutels aangetroffen die respectievelijk op de voordeur en de deur naar de woning op de begane grond blijken te passen. [getuige 2] herkent verdachte mogelijk als een van de twee mannen die zich aan hem als huurder van de woning op de benedenverdieping heeft voorgesteld. Vervolgens blijkt [getuige 4], huurder van de woning op de benedenverdieping, een bekende te zijn van verdachte en kan - op zijn minst - worden vastgesteld dat het identiteitsbewijs van [H.], ook een bekende van verdachte, tweemaal is gebruikt om geld voor de huur te storten. Dit alles levert voldoende bewijs op dat verdachte niet slechts eenmalig en slechts “toevallig” in de woning was.
De rechtbank acht zijn verklaring, dat hij slechts op verzoek van een kennis, genaamd [A.], in het pand aanwezig was om vuilniszakken buiten te zetten en dat hij de sleutels in zijn zak heeft gestoken om bij het dichtvallen van de voordeur toch nog binnen te komen, dan ook ongeloofwaardig. Daarmee staat voor de rechtbank de nauwe betrokkenheid van verdachte bij de woning op de begane grond vast.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdovende middelen die zijn aangetroffen in de woning, zich in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden. De rechtbank concludeert dat verdachte, op het moment dat hij aan [getuige 1] de vraag stelt: “smoke”? en met zijn vinger naar zijn neus wijst, kennelijk de beschikking heeft over de verdovende middelen die zich in de woning bevinden en dat hij die aan [getuige 1] wilde aanbieden. De verklaring die verdachte hierover ter terechtzitting heeft afgelegd - met betrekking to het uiten van de woorden “It smells” - acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de waarneming van [getuige 1] en diens interpretatie van wat er werd gezegd en gebaard. De enige redelijke verklaring, in het licht van de overige hiervoor genoemde bewijsmiddelen en overwegingen, is dat verdachte verdovende middelen aanwezig had en aanbood.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het medeplegen tot slot als volgt.
Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat vanuit de woning op de begane grond van het pand [T.weg x] te Maastricht in verdovende middelen werd gedeald. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij niet woonachtig is geweest in voornoemde woning. Aangezien een dealpand goed bereikbaar dient te zijn voor kopers van verdovende middelen en verdachte zelf niet altijd in de woning aanwezig was, leidt de rechtbank af dat er een andere persoon of andere personen dan verdachte in de woning aanwezig moeten zijn geweest om kopers te kunnen bedienen op de momenten dat verdachte niet aanwezig was. De rechtbank vindt steun voor deze conclusie in de verklaring van [getuige 2] dat hij de sterke indruk had dat vanuit de woning gedeald werd, alsmede uit bevindingen naar aanleiding van het buurtonderzoek. Zo heeft een buurtbewoner, [getuige 5], verklaard dat sinds enkele maanden jongeren van Marokkaanse afkomst in de woning verbleven en dat hij het vermoeden dat dit verblijf drugsgerelateerd was. Hier komt nog bij dat de grote hoeveelheid verdovende middelen die verdachte aanwezig heeft gehad, voor de rechtbank een extra aanwijzing vormt dat verdachte deze middelen niet alleen aanwezig heeft gehad.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heroïne, cocaïne, hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 30 november 2010 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1266,5 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en 70 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 30 november 2010 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 1023,5 gram hasjiesj en 8277 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, mocht de rechtbank het aanwezig hebben van de verdovende middelen bewezen achten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op zijn plaats is, met eventueel daarnaast nog een voorwaardelijke straf. Hij heeft op dit punt verwezen naar de oriëntatiepunten van het LOVS. De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name het feit dat verdachte is neergeschoten en gewond is geraakt, alsmede dat hij ‘first offender’ is.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft grote hoeveelheden heroïne, cocaïne, hennep en hasjiesj aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, met name harddrugs, verslavend werken en grote gevaren voor de volksgezondheid opleveren, terwijl gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen. Hierdoor wordt schade berokkend aan de samenleving in Nederland.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de door het Landelijk over¬leg van strafvoorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en rechtbanken (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Het LOVS heeft oriëntatiepunten geformuleerd voor het in- en uitvoeren van harddrugs. Verdachte heeft een hoeveelheid van 1266,5 gram heroïne en 70 gram cocaïne aanwezig gehad. In de oriëntatiepunten met betrekking tot overtreding van artikel 2, onder A, van de Opiumwet worden drie categorieën daders onderscheiden, te weten ‘pakezels’, ‘standaard’ en ‘organisatie’. De rechtbank zal bij de strafmaat aansluiting zoeken bij ’organisatie’, gelet op het bewezenverklaarde medeplegen. Uitgaande van de eerder vermelde hoeveelheid harddrugs geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 24 maanden. Nu verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de in- en uitvoer van harddrugs, maar aan het aanwezig hebben van harddrugs zal de rechtbank dit oriëntatiepunt halveren (dus tot 6 tot 12 maanden), overeenkomstig de gangbare jurisprudentie van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
Verdachte heeft daarnaast nog 1023,5 gram hasjiesj en 8277 gram hennep aanwezig gehad. Dat is in totaal 9.300,5 gram softdrugs. Voor de bestraffing daarvan heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten met betrekking tot overtreding van artikel 3, onder B, van de Opiumwet voor hennepkwekerijen. De straftoemeting is afhankelijk van het aantal geteelde planten. Een plant heeft een gemiddelde opbrengst van 28,2 gram (BOOM). Een hoeveelheid van 9.300,5 gram softdrugs komt derhalve overeen met 330 planten. Als oriëntatiepunt geldt dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van voor de duur van 6 weken.
De rechtbank heeft verder bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het dossier en ter zitting zijn gebleken.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft het omtrent de persoon van verdachte opgestelde reclasseringsrapport d.d. 4 maart 2011 in aanmerking genomen, waarin wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal dit advies volgen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk op zijn plaats.
6 Het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen brief (nummer 33 op de beslaglijst) moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Ten aanzien van de andere in beslag genomen voorwerpen (nummers 1 tot en met 32 en 36 tot en met 51 op diezelfde lijst) heeft de officier van justitie de onttrekking aan het verkeer gevorderd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de in beslag genomen voorwerpen niet van verdachte zijn.
De rechtbank overweegt als volg.
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen onder nummers 3 tot en met 13, nummers 15 tot en met 20, nummers 22 tot en met 31 en nummers 37 tot en met 51, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het voorwerpen betreffen met betrekking tot welke de feiten zijn begaan.
Ten aanzien van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen onder nummers 1, 2, 14, 21, 32, 33 en 36 zal de rechtbank de bewaring gelasten ten behoeve van de rechthebbende(n).
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de onttrekking aan het verkeer van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
nummer 3: hashish (1867230);
nummer 4: hashish (1867232);
nummer 5: 100 stuks xtc (1867235);
nummer 6: 97 stuks xtc (1867238);
nummer 7: hashish (1867240);
nummer 8: 248 gram amfetamine (1867272);
nummer 9: 24 gram cocaïne (1867275);
nummer 10: 16 gram cocaïne (1867277);
nummer 11: 30 gram cocaïne (1867278);
nummer 12: 512 gram heroïne (1867279);
nummer 13: 16.50 gram hennep (1867425);
nummer 15: 8.50 stuks hashish (1867429);
nummer 16: 227.50 gram heroïne (1867431);
nummer 17: 273.50 gram heroïne (1867432);
nummer 18: 253 gram heroïne (1867435);
nummer 19: 80 gram heroïne (1867432);
nummer 20: 0,5 gram heroïne (1867441);
nummer 22: 1005 gram hennep (1867458);
nummer 23: 134.50 gram hennep (1867460);
nummer 24: 5 gram hennep (1867461);
nummer 25: 200.50 gram hennep (1867463);
nummer 26: 315.50 gram hennep (1867464);
nummer 27: 79.50 gram poeder (1867465);
nummer 28: 212.50 gram heroïne (1867466);
nummer 29: 1001 gram amfetamine (1867467);
nummer 30: 4100 gram hennep (1867468);
nummer 31: 2500 gram hennep (1867472);
nummer 37: 2 stuks amfetamine (1867080);
nummer 38: 2 stuks amphetamine (1867081);
nummer 39: cocaïne (1867085);
nummer 40: cocaïne (1867084);
nummer 41: amphetamine (1867082);
nummer 42: cocaïne (1867086);
nummer 43: heroïne (1867091);
nummer 44: heroïne (1867095);
nummer 45: heroïne (1867103);
nummer 46: heroïne (1867102);
nummer 47: heroïne (1867101);
nummer 48: heroïne (1867106);
nummer 49: verdovende middelen (1867112);
nummer 50: amfetamine (1867118);
nummer 51: heroïne (1867116).
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
nummer 1: rugzak (1867242);
nummer 2: rookwaar (1867219);
nummer 14: tas (1867443);
nummer 21: tas (1867470);
nummer 32: t-shirt (1867462);
nummer 33: brief van gemeente Maastricht t.a.v. [P.] (1867480);
nummer 36: kluis (1867473).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W. Oosterman, voorzitter, mr. G. Dijkshoorn-Sleebe en mr. M.J.M. Goessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 maart 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 30 november 2010 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1266,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 70 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 november 2010 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1023,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj en/of ongeveer 8277 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.