RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
zaaknr: 370511 CV EXPL 10-1175
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ESSENT RETAIL ENERGIE B.V.,
statutair gevestigd te [plaats],
eisende partij,
verder te noemen: Essent,
gemachtigde: mr. J.P. van der Kooij, advocaat te Amsterdam,
[gedaagde],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.L.H. Holthuijsen, advocaat te Maastricht.
Door partijen zijn achtereenvolgens de navol¬gende proces¬stukken gewisseld:
-exploot van dagvaarding d.d. 8 februari 2010 met twee meebetekende producties;
-conclusie van antwoord met twee producties;
-conclusie van repliek met negen producties (waarbij de eis verminderd is);
-conclusie van dupliek.
Daarna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op heden gesteld is.
Essent vordert (na vermindering van haar eis bij repliek) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen om aan Essent tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 1.287,68, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de respectieve facturen;
2. [gedaagde] te veroordelen om aan Essent tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 357,00 voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure.
Essent legt aan haar vordering ten grondslag dat zij met [gedaagde] één of meer overeenkomst(en) heeft gesloten ter zake verkoop, levering en/of transport van gas en/of elektriciteit en/of warmte alsmede overige zaken en/of diensten ten behoeve van het perceel [adres]. Op grond van deze overeenkomst dient [gedaagde] maandelijks een voorschotbedrag te voldoen. Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
[gedaagde] heeft echter nagelaten de door haar verschuldigde voorschotten te betalen, zodat Essent zich gerechtigd acht de onderhavige procedure te entameren.
Door de niet-betaling van [gedaagde] heeft Essent kosten moeten maken die zij ook door [gedaagde] vergoed wenst te zien.
Bij antwoord betwist [gedaagde] ook maar iets aan Essent schuldig te zijn. [gedaagde] stelt zich op het standpunt - bij gebrek aan wetenschap - dat zij geen overeenkomst met Essent gesloten heeft en dat Essent in de onderhavige procedure niet aan haar substantiëringsplicht voldaan heeft.
Bij conclusie van repliek weerspreekt Essent het verweer van [gedaagde] en preciseert zij alsnog (de grondslag van) haar vordering, aangevuld met producties. Essent stelt dat er op 27 juni 2008 telefonisch een overeenkomst tot stand gekomen is. Essent heeft daartoe een jaar- en eindafrekening in het geding gebracht waaruit blijkt dat Essent aan [gedaagde] energie geleverd heeft op het adres [adres]. Essent stelt verder dat [gedaagde] geen enkele betaling verricht heeft en dat [gedaagde] contact met (een gemachtigde van) Essent opgenomen heeft teneinde een betalingsregeling te treffen voor de ontstane betalingsachterstand.
Met [gedaagde] is toen een betalingsregeling getroffen die zij echter niet is nagekomen, zodat deze is komen te vervallen.
Verder stelt Essent nog dat zij voor haar facturen een vervaltermijn van veertien dagen hanteert. Dit staat vermeld op iedere factuur. Indien deze termijn verstreken is zonder dat de factuur voldaan is, verkeert de schuldenaar van rechtswege in een toestand van verzuim op grond van artikel 6:83 aanhef en onder a. BW. Blijkens artikel 14.8 van de algemene voorwaarden van Essent, welke voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst en aan [gedaagde] toegezonden zijn, treedt het verzuim eveneens in zonder nadere ingebrekestelling.
In voortgezet debat blijft [gedaagde] bij haar stelling dat de vordering dient te worden afgewezen op grond van het feit dat Essent bij het exploot van dagvaarding niet voldeed aan haar substantiëringsplicht.
[gedaagde] handhaaft bij dupliek haar standpunt met betrekking tot het ontbreken van een overeenkomst met Essent niet langer. Zij werpt Essent echter tegen dat zij, indien het inleidende exploot van dagvaarding de vordering toegespitst had op het energieverbruik over de periode juni 2008 tot en met januari 2009, haar partner in vrijwaring had kunnen oproepen. Dit laatste is thans niet meer mogelijk omdat Essent eerst bij repliek haar vordering gesubstantieerd heeft.
Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat Essent op grond van het bepaalde in artikel 111 lid 3 Rv. de plicht heeft haar vorderingen in het exploot van dagvaarding te substantiëren en de bewijsmiddelen voor zover voorhanden terstond in het geding te brengen.
Het feit dat Essent dit eerst heeft gedaan bij haar conclusie van repliek, betekent nog niet dat de vordering van Essent daarom afgewezen dient te worden. Aan het niet-voldoen aan de substantiëringsplicht heeft de wetgever niet een bepaald rechtsgevolg verbonden en in ieder geval niet dat Essent de mogelijkheid ontzegd zou zijn om haar vordering alsnog te substantiëren in haar conclusie van repliek. De kantonrechter staat het wel vrij om bij de proceskostenveroordeling met een en ander rekening te houden. Van die bevoegdheid zal in dit geval zeker gebruikgemaakt worden.
Het verweer van [gedaagde] dat zij haar partner niet in vrijwaring heeft kunnen oproepen, wordt door de kantonrechter gepasseerd. [gedaagde] stelt dat zij door de gebrekkige wijze van procederen van Essent in eerste instantie niet wist op welke periode de vordering van Essent betrekking had. Bij het exploot van dagvaarding is echter een overzicht van de openstaande bedragen meebetekend met vermelding van de perioden waarop die openstaande bedragen betrekking hebben. Bovendien staat het [gedaagde] nog steeds vrij om haar toenmalige partner op diens verantwoordelijkheid aan te spreken, niet als incident in deze procedure, maar in het kader van een gewone procedure.
[gedaagde] heeft verder nog gesteld dat Essent de facturering en de incasso laat verrichten door Essent Shared Services Center B.V., zodat er (kennelijk) een cessie ter incasso plaatsgevonden heeft en Essent Retail Energie B.V. niet (meer) inningsbevoegd geacht kan worden.
Van een dergelijke cessie is de kantonrechter niet gebleken, zodat ook dit verweer zal worden gepasseerd.
[gedaagde] heeft gesteld dat haar geen algemene voorwaarden ter hand zijn gesteld, waaraan zij de conclusie verbindt dat deze dan ook niet op haar van toepassing kunnen zijn.
Essent stelt dat zij de te dezen toepasselijke algemene voorwaarden aan [gedaagde] ter hand gesteld heeft. Essent heeft echter verzuimd specifiek en gemotiveerd te stellen ( laat staan bewezen) dat en hoe deze bedongen zijn in het (kennelijk) slechts telefonische contact dat aan het aangaan van de overeenkomst voorafging. De kantonrechter gaat er derhalve van uit dat de voorwaarden op de onderhavige overeenkomst niet van toepassing zijn.
[gedaagde] verweert zich verder door te stellen dat Essent “netwerkkosten” en “meterkosten” in rekening heeft gebracht, welke kosten niet door haar gemaakt zijn en terwijl ook niet gesteld is op grond waarvan die kosten van [gedaagde] gevorderd worden. [gedaagde] werpt Essent verder tegen dat zij niet stelt op grond waarvan zij energiebelasting mag heffen en waarom over deze energiebelasting btw dient te worden voldaan.
Met betrekking tot de “netwerkkosten” en “meterkosten” kan de kantonrechter kort zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat energieleveranciers de kosten die gemaakt worden voor het netwerk en de meters aan hun klanten in rekening moeten brengen en de vergoeding daarvan zelf moeten doorgeven aan de eigenaars van de netwerken en de eigenaars van de energiemeters.
Het verweer van [gedaagde] met betrekking tot de door Essent in rekening gebrachte btw over de door [gedaagde] verschuldigde energiebelasting snijdt echter hout. Ook de kantonrechter ziet niet in waarom over deze post btw in rekening gebracht zou mogen worden door Essent. Essent heeft deze post ook niet onderbouwd, zodat een bedrag van € 38,58 niet toewijsbaar is.
Dat Essent energiebelasting mag heffen blijkt uit het bepaalde in artikel 48 Wet belastingen op milieugrondslag alsmede de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen.
Met [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat het door Essent gevorderde bedrag van
€ 10,71 aan “service- en administratiekosten” door haar niet onderbouwd is, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De door Essent gevorderde vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke kosten acht de kantonrechter – ondanks het verweer van [gedaagde] hieromtrent – wel toewijsbaar. Door Essent is omtrent de aan de procedure voorafgegane incasso(pogingen) voldoende
(gespecificeerd en gemotiveerd) gesteld om daaruit te kunnen concluderen dat
werkzaamheden verricht zijn en kosten gemaakt zijn die de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure te buiten gaan.
Daarmee is komen vast te staan dat de door Essent bedoelde werkzaamheden en kosten verder strekten dan de verrichtingen en kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv. een voorziening geven.
Gelet op het toe te wijzen bedrag zal de kantonrechter die kosten slechts toewijzen tot het voor vorderingen van die omvang gebruikelijke bedrag van € 178,50 in plaats van het gevorderde bedrag van € 357,00.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dient [gedaagde] de kosten van dit geding te dragen, waarbij de kantonrechter de hoogte van het salaris van de gemachtigde van Essent zal matigen tot een bedrag van € 100,--.
Veroordeelt [gedaagde] om aan Essent tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.406,89, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de respectieve facturen tot de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt [gedaagde] tevens tot betaling van de kosten van het geding, aan de zijde van Essent tot heden in totaal begroot op € 386,89, waaronder een bedrag van € 100,-- ter zake van salaris van de gemachtigde van Essent.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. STAAL, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
HP