ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ6230

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700054-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank Maastricht inzake afpersing, diefstal en verduistering

Op 26 mei 2011 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing, diefstal met bedreiging en verduistering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het onder bedreiging met geweld afnemen van een portemonnee en een gsm van [naam slachtoffer 1], en het verduisteren van een auto. De verdachte had in een periode van twee weken in verschillende hotels verbleven zonder te betalen, wat door de rechtbank als een gewoonte werd aangemerkt. De rechtbank achtte de bedreiging met geweld bewezen, waarbij de verdachte een mes tegen de keel van het slachtoffer had gedrukt en eiste dat deze haar portemonnee afstond. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, omdat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De benadeelde partijen vorderden schadevergoeding, die door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte ook schadevergoeding moest betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700054-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 mei 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. J.W.J. Schoonbrood, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 mei 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [naam slachtoffer 1] onder bedreiging met geweld heeft beroofd van een portemonnee met geld, een gsm en een auto;
Feit 2: een auto heeft verduisterd;
Feit 3: in vier hotels heeft overnacht en maaltijden/consumpties heeft genuttigd zonder te betalen, dan wel dat hij deze hotels heeft opgelicht;
Feit 4: handdoeken heeft gestolen in [benadeelde partij 2];
Feit 5: een badjas heeft gestolen in [benadeelde partij 3].
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 2, 4 en 5. Van een deel van feit 1 en van feit 3 moet verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman naar voren gebracht dat aangeefster [naam slachtoffer 1] onwaarheden heeft verteld en het feit ernstiger heeft gemaakt dan het in werkelijkheid was.
Zo heeft verdachte [naam slachtoffer 1] niet bedreigd met geweld en heeft hij haar niet een portemonnee met geld afgenomen.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet het oogmerk heeft gehad om de genoten overnachtingen, maaltijden en consumpties niet te betalen.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen
De rechtbank zal de feiten 2, 4 en 5 bewezen verklaren. Voor deze feiten is er wettig en overtuigend bewijs voor handen. Over feit 2 is er geen discussie geweest: verdachte heeft een auto van het bedrijf [benadeelde partij 4] niet teruggebracht, nadat hij deze auto geleend had voor het maken van een proefrit.
Verdachte heeft ten aanzien van de feiten 4 en 5 aangevoerd dat hij van (schoonmaak)personeel toestemming had gekregen om de handdoeken en badjas uit de hotels mee te nemen. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk gelet op het gegeven dat de aangevers nadrukkelijk verklaren deze toestemming niet te hebben verleend.
Ten aanzien van het verweer dat gevoerd is bij feit 1 overweegt de rechtbank het volgende. Vast staat voor de rechtbank dat verdachte [naam slachtoffer 1] gedwongen heeft haar auto en een gsm af te geven. Verdachte heeft dit ook niet ontkend. Ter zitting heeft verdachte echter ontkend dat hij hierbij een mes heeft gebruikt. Evenmin heeft hij naar eigen zeggen de portemonnee van [naam slachtoffer 1] meegenomen.
De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of er aanleiding is te twijfelen aan de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat deze bedreiging met een mes wél heeft plaatsgevonden. De rechtbank komt tot de conclusie dat deze aanleiding er niet is en dat zij de verklaring van [naam slachtoffer 1] op dit punt geloofwaardig acht. Blijkens haar aangifte heeft [naam slachtoffer 1] zich na de overval lange tijd verstopt, omdat ze bang was dat de dader terug zou komen. Uiteindelijk heeft zij zich gemeld bij een woning en aan de bewoonster [getuige 1] verteld wat er was gebeurd. Getuige [getuige 1] heeft in haar (telefonisch afgelegde) verklaring bij de politie gezegd dat [naam slachtoffer 1] tegen haar zei dat zij overvallen was en dat de dader een mes op haar keel had gezet.
[naam slachtoffer 1] heeft vervolgens bij de politie herhaald wat zij aan de getuige [getuige 1] heeft verteld.
Getuige [getuige 1] heeft in haar verklaring bij de politie voorts gezegd dat [naam slachtoffer 1] erg in paniek was. Uit het dossier blijkt dat ook de meldkamer van de politie heeft geconstateerd dat [naam slachtoffer 1] zich uit angst verstopt hield. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat zij in deze toestand details verzonnen heeft om de gebeurtenis in ernst te overdrijven. Dat geldt evenzeer voor de diefstal van de portemonnee van [naam slachtoffer 1]. De rechtbank zal feit 1 dan ook bewezen verklaren.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman naar voren gebracht dat er geen oogmerk bij verdachte was om niet te betalen in de hotels waar hij verbleven heeft. Verdachte zelf heeft ter zitting verklaard dat hij veronderstelde dat hij ter voldoening van zijn rekening voor het verblijf in [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] kon volstaan met het bij het inchecken tonen van zijn creditcard en paspoort.
De rechtbank is van oordeel dat dit een ongeloofwaardige verklaring is. Het is op de eerste plaats een feit van algemene bekendheid dat bij het gebruik van een creditcard door de houder getekend moet worden ten bewijze dat hij akkoord gaat met het te betalen bedrag. Daarbij acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte in een hotel overnacht en maaltijden/consumpties gebruikt, zonder uit te checken en de rekening te controleren, terwijl hij juist beweert in [benadeelde partij 2] te hebben gezegd dat hij niet wist of hij er twee of drie dagen zou verblijven.
Daarbij constateert de rechtbank dat verdachte zeker toen hij in [benadeelde partij 3] verbleef, geweten moet hebben dat hij niet kon volstaan met het laten zien van zijn creditcard en paspoort. Verdachte was immers in de dagen tussen het verblijf in [benadeelde partij 2] en zijn verblijf in [benadeelde partij 3] aangehouden voor flessentrekkerij en was ter gelegenheid van zijn verhoor door de politie geconfronteerd met hetgeen er schortte aan zijn handelswijze met betrekking tot het afrekenen met een creditcard. Van dezelfde handelswijze maakte verdachte bij [benadeelde partij 3] echter weer gebruik. Wetende wat er schortte, had hij juist bij [benadeelde partij 3] moeten verifiëren of hij de rekening wel echt voldaan had.
Ten aanzien van de rekening van [benadeelde partij 5] heeft verdachte gesteld dat hij ontevreden was over de kamer en het eten. Vervolgens heeft verdachte naar eigen zeggen onenigheid met het hotel gehad en niet betaald. Hieruit vloeit het oogmerk van verdachte voor de rechtbank rechtstreeks voort.
Ten aanzien van [benadeelde partij 6] geldt het volgende.
Verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij wel van plan was dit in Vijlen gelegen hotel te betalen, maar dat dit er niet van gekomen is, omdat hij werd aangehouden door de politie. De rechtbank leidt uit de aangifte van [benadeelde partij 6] af dat verdachte op zondag 23 januari 2011 rond 2:45 uur is weggereden van het hotel, waarbij hij tegen andere gasten gezegd zou hebben dat hij was opgeroepen en dat hij moest werken. Verdachte is vervolgens die nacht om 5:15 uur door de politie aangehouden wegens verdenking van verduistering van de door hem gebruikte [merk auto 1]. Blijkens het proces-verbaal aanhouding reed verdachte toen in de richting van Vijlen.
Verdachte is vervolgens kennelijk rond 12:00 uur heengezonden en, in verband met de aangifte van [benadeelde partij 6] van 23 januari 2011, 12:00 uur, opnieuw aangehouden omstreeks 12:20 uur.
Gelet op het feit dat verdachte om 5:15 uur in de richting reed van Vijlen en in aanmerking genomen zijn verklaring ter zitting dat hij van plan was het [benadeelde partij 6] te betalen, ontbreekt bij gebrek aan voldoende ander bewijs de overtuiging bij de rechtbank dat verdachte ook in dit hotel niet van plan was om te betalen. De nachtelijke tussenkomst van de politie heeft verdachte wellicht verhinderd om terug te gaan naar het hotel te Vijlen en toen verdachte rond 12:00 uur werd heengezonden, werd de aangifte door het hotel al gedaan. Verder is ook onbekend of verdachte, toen hij het hotel ’s nachts verliet, zijn kamer ontruimd had en zodoende kan ook langs die weg geen aanwijzing worden gevonden voor het niet hebben willen betalen van zijn verblijf in [benadeelde partij 6].
De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Nu verdachte zich in een tijdbestek van twee weken heeft schuldig gemaakt aan het verblijven in hotels zonder te betalen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een gewoonte. De rechtbank zal feit 3 dan ook in de primaire variant bewezen verklaren.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 10 januari 2011 in de gemeente Sittard-Geleen,
- met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (inhoudende onder meer (ongeveer) Euro 500,-) geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1]
en
- met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gsm en een personenauto, te weten een [merk auto 2], gekentekend [xxx], toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een mes tegen de keel van die [naam slachtoffer 1] heeft gedrukt en (vervolgens) tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd: "Ik moet je portemonnee hebben" en (vervolgens) tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd: "Stap maar uit";
Feit 2
in de periode van 28 januari 2011 tot en met 31 januari 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk een personenauto, te weten een [merk auto 3], gekentekend [yyy], toebehorende aan [benadeelde partij 7], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als potentiële koper van voornoemde auto, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Feit 3
in de periode van 17 januari 2011 tot en met 27 januari 2011 op na te noemen plaatsen een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- in de periode van 17 januari 2011 tot en met 20 januari 2011 in de gemeente Stein maaltijden en consumpties en hotelovernachtingen heeft genoten en/of besteld en/of gekocht bij [benadeelde partij 2] en
- in de periode van 20 januari 2011 tot en met 22 januari 2011 in de gemeente Gulpen-Wittem maaltijden en consumpties en hotelovernachtingen heeft genoten en/of besteld en/of gekocht bij [benadeelde partij 5] en
- in de periode van 25 januari 2011 tot en met 27 januari 2011 in de gemeente Maastricht maaltijden en consumpties en hotelovernachtingen heeft genoten en/of besteld en/of gekocht bij [benadeelde partij 3];
Feit 4
in de periode van 17 januari 2011 tot en met 20 januari 2011 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie handdoeken toebehorende aan [benadeelde partij 2];
Feit 5
in de periode van 25 januari 2011 tot en met 27 januari 2011 te Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een badjas, toebehorende aan [benadeelde partij 3].
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
4 De strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
afpersing
en
diefstal voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
Feit 2
verduistering
Feit 3
een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren
Feit 4
diefstal
Feit 5
diefstal
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van 3 jaar op te leggen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht de door de officier van justitie geëiste straf te hoog te vinden. Volgens de raadsman moet een groot deel van de straf voorwaardelijk opgelegd worden, omdat dit in het verleden verdachte ervan weerhouden heeft strafbare feiten te plegen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer een maand niet alleen schuldig gemaakt aan een reeks hinderlijke vermogensdelicten, maar heeft daarnaast ook een taxichauffeuse beroofd onder bedreiging met geweld. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke misdaden een grote invloed hebben op het slachtoffer. Het onderhavige feit heeft zich afgespeeld in de nachtelijke uren op een afgelegen plek en het slachtoffer heeft aangegeven dat zij er in psychisch opzicht zodanig door getroffen is, dat zij dit werk, hoewel zij het graag deed, inmiddels niet meer kan uitoefenen.
Daar komt bij dat verdachte in 2008 al eerder tot een gevangenisstraf is veroordeeld voor (onder andere) een poging tot afpersing. Ook toen ging het om een beroving van een taxichauffeur. Daarna heeft verdachte zich gedurende de proeftijd niet opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten, wat de conclusie rechtvaardigt dat het opleggen van een voorwaardelijk deel van deze straf hieraan dienstbaar is geweest. Dat neemt niet weg dat verdachte binnen een jaar na het verstrijken van deze proeftijd, ernstig de fout is ingegaan, gelet op de ernst van het onderhavige feit 1. De rechtbank is daarom van oordeel dat een lange gevangenisstraf gepast en geboden is. De duur van straf die de officier van justitie heeft geëist, neemt de rechtbank over. Daarbij zal de rechtbank opnieuw een substantieel deel (van 6 maanden) voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren, om verdachte ervan te weerhouden weer in de fout te gaan.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank er tevens rekening mee gehouden dat verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan strafbare feiten, terzake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten:
Ad informandum:
- 700054-11 19 januari 2011 tot en met 23 januari 2011, Beek, Gemeente Beek, verduistering van [merk auto 1];
- 700054-11 22 januari 2011, Beek, Gemeente Beek, verduistering benzine;
- 700054-11 22 januari 2011 tot en met 23 januari 2011, Vijlen, Gemeente Vaals, diefstal verbandtrommel en defibrillator.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 3936,99 terzake van feit 1, waarvan € 3500,- voor geleden immateriële schade.
De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de [merk GSM] afwijzen, nu blijkens het dossier deze gsm aan de benadeelde partij is geretourneerd. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade voor het overige een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen, met dien verstande dat zij de hoogte van de immateriële schade, in redelijkheid en billijkheid te bepalen, toe zal wijzen tot een bedrag van € 2000,- en de vordering voor het overige ter zake van de immateriële schade zal afwijzen.
Het door verdachte te betalen bedrag van € 2300,99,- wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2011 en de rechtbank zal daarbij tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [J.] vordert namens [benadeelde partij 5] een schadevergoeding van € 168,30 terzake van feit 3. De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert ter zake van dit feit een schadevergoeding van € 752,05. De rechtbank is van oordeel dat de door deze benadeelde partijen gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de vorderingen dan ook toewijzen en daarbij de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [R.] vordert een schadevergoeding van € 499,86 terzake van de verduistering van een [merk auto 1] in de periode van 19 januari 2011 tot en met 23 januari 2011. Dit feit is ad informandum ten laste gelegd. Verdachte zal daarvoor niet afzonderlijk meer worden vervolgd, omdat hij dit strafbare feit erkend heeft en de rechtbank het feit heeft meegewogen in de straf.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de gevorderde schade onder de posten 2 en 3 (het vernielde raammechanisme en de kapotte buitenspiegel) het gevolg is van het door verdachte begane feit. Verdachte heeft ook betwist die schade te hebben veroorzaakt. Ten aanzien van deze posten zal de rechtbank de vordering dan ook afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat voor het overige de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte begane feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen voor een bedrag van € 332,02 en daarbij de schademaatregel opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 57, 36f, 310, 312, 317, 321 en 326a van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte ter zake van feit 1 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1], te betalen een bedrag van € 2300,99, waarvan € 300,99 ter zake van de posten 1, 2 en 4 en € 2000,- ter zake van de post immateriële schade (post 5), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2011;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 1] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 33 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2011;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte ter zake van feit 3 primair tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5], van een bedrag van € 168,30;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde partij 5], tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte ter zake van feit 3 primair tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3], van een bedrag van € 752,05;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt de verdachte ter zake het feit Ad informandum: 700054-11, 19 januari 2011, Beek, Gemeente Beek, verduistering van [merk auto 1], om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [R.] ([benadeelde partij 4]), te betalen een bedrag van € 332,02 ter zake van de posten 1, 4 en 5;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [R.] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [R.] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [R.] ([benadeelde partij 4]), voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [R.] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 mei 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 januari 2011 in de gemeente Sittard-Geleen,
- met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee (inhoudende onder meer (ongeveer) Euro 500,-), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en/of
- met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gsm en/of een (personen)auto, te weten een [merk auto 2], gekentekend [xxx], in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een mes tegen de keel van die [naam slachtoffer 1] heeft gedrukt en/of (vervolgens) tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd: "Ik moet je portemonnee hebben" en/of (vervolgens) tegen die [naam slachtoffer 1] heeft gezegd: "Stap maar uit" en/of (vervolgens) in voornoemde auto is gestapt (op de bestuurdersplaats) en/of (vervolgens) naar die [naam slachtoffer 1] heeft geroepen: "He, geef me je telefoon!" en/of
(vervolgens) met genoemde auto is weggereden;
art. 312 Wetboek van Strafrecht
art. 317 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 januari 2011 tot en met 31 januari 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk een (personen)auto, te weten een [merk auto 3], gekentekend [yyy], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als potentiële koper van voornoemde auto, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art. 321 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2011 tot en met 27 januari 2011 op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
- in de periode van 17 januari 2011 tot en met 20 januari 2011 in de gemeente Stein een of meer maaltijden en/of een of meer consumpties en/of een of meer hotelovernachtingen heeft genoten en/of besteld en/of gekocht bij [benadeelde partij 2] en/of
- in de periode van 20 januari 2011 tot en met 22 januari 2011 in de gemeente Gulpen-Wittem een of meer maaltijden en/of een of meer consumpties en/of een of meer hotelovernachtingen heeft genoten en/of besteld en/of gekocht bij [benadeelde partij 5] en/of
- in de periode van 22 januari 2011 tot en met 23 januari 2011 in de gemeente Vaals een of meer maaltijden en/of een of meer consumpties en/of een of meer hotelovernachtingen heeft genoten en/of besteld en/of gekocht bij [benadeelde partij 6] en/of
- in de periode van 25 januari 2011 tot en met 27 januari 2011 in de gemeente Maastricht een of meer maaltijden en/of een of meer consumpties en/of een of meer hotelovernachtingen heeft genoten en/of besteld en/of gekocht bij [benadeelde partij 3];
art. 326a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2011 tot en met 20 januari 2011 te Urmond, gemeente Stein, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer medewerkers van [benadeelde partij 2] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer maaltijden en/of een of meer consumpties en/of een of meer hotelovernachtingen, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid -
- zich naar [benadeelde partij 2] heeft begeven en/of
- zich heeft voorgedaan als bonafide huurder van een kamer,
waardoor [benadeelde partij 2] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art. 326 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij in of omstreeks de periode van 20 januari 2011 tot en met 22 januari 2011 te Wittem, gemeente Gulpen-Wittem, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer medewerkers van [benadeelde partij 5] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer maaltijden en/of een of meer consumpties en/of een of meer hotelovernachtingen, in elk
geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid -
zich naar [benadeelde partij 5] heeft begeven en/of- zich heeft voorgedaan als bonafide huurder van een kamer, waardoor [benadeelde partij 5] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art. 326 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2011 tot en met 23 januari 2011 te Vijlen, gemeente Vaals, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer medewerkers van [benadeelde partij 6] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer maaltijden en/of een of meer consumpties en/of een of meer hotelovernachtingen, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid -
- zich naar [benadeelde partij 6] heeft begeven en/of
- zich heeft voorgedaan als bonafide huurder van een kamer,
waardoor [benadeelde partij 6] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art. 326 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2011 tot en met 27 januari 2011 in de gemeente Maastricht, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer medewerkers van [benadeelde partij 3] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer maaltijden en/of een of meer consumpties en/of een of meer hotelovernachtingen, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid -
- zich naar [benadeelde partij 3] heeft begeven en/of
- zich heeft voorgedaan als bonafide huurder van een kamer,
waardoor [benadeelde partij 3] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
art. 326 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2011 tot en met 20 januari 2011 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie handdoeken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art. 310 Wetboek van Strafrecht
5.
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2011 tot en met 27 januari 2011 te Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een badjas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
art. 310 Wetboek van Strafrecht