ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ2700

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
138306 / HA ZA 09-286
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget (PGB) door zorgkantoor wegens niet voldoen aan subsidievoorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 30 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen CZ zorgkantoor B.V. en een eiseres betreffende de terugvordering van een persoonsgebonden budget (PGB). CZ vorderde een bedrag van € 49.539,35 van de eiseres, omdat zij volgens CZ onterecht PGB-gelden had ontvangen over de jaren 2006 en 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in 2004 een overeenkomst met het Zorgkantoor had gesloten voor de verstrekking van een PGB. In de procedure is gebleken dat het Zorgkantoor verschillende toekenningsbeschikkingen had afgegeven, die de eiseres verplichtten om verantwoording af te leggen over de besteding van het PGB. De rechtbank oordeelde dat de PGB-betalingen niet onverschuldigd waren, omdat de publiekrechtelijke titel waarop de betalingen berustten, nog steeds bestond. Dit betekent dat er geen intrekkings- of wijzigingsbesluiten waren genomen die de terugvordering zouden rechtvaardigen. De rechtbank wees de vordering van CZ af en veroordeelde CZ in de proceskosten van de eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij de terugvordering van PGB-gelden en de noodzaak van een expliciet besluit tot intrekking of wijziging van de subsidieverlening.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 138306 HA / ZA 09-286
Vonnis van 30 maart 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CZ zorgkantoor B.V.,
gevestigd te Tilburg,
eisers, hierna: CZ,
advocaat: mr. L.J.H. Hoven-Kohl,
tegen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. G.A.M.F. Spera.
1. De procedure
1.1. Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent is overwogen in het tussenvonnis van 13 mei 2009. De daarom gelaste comparitie heeft in overleg met de partijen niet plaatsgevonden. De procedure is voortgezet met de conclusie van repliek d.d. 14 april 2010 en de conclusie van dupliek d.d. 9 juni 2010. Vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1 CZ voerde als uitvoeringsorgaan in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een verbindingskantoor als bedoeld in het Administratie besluit Bijzondere Ziektekostenverzekering, het Zorgkantoor.
2.2 [eiseres] heeft begin januari 2004 met het Zorgkantoor een “overeenkomst PGB” gesloten in verband met de verstrekking van een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) aan haar.
2.3 Het Zorgkantoor heeft ten aanzien van het PGB van [eiseres] voor 2006 en 2007 een aantal zgn. toekenningsbeschikkingen genomen. Deze beschikkingen bepalen allemaal dat [eiseres] periodiek – de beschikkingen bevatten verschillende termijnen – met behulp van haar toegezonden verantwoordingsformulieren aan het Zorgkantoor verant¬woording moet afleggen over de met het PGB verrichte betalingen en dat van het toegekende budget een deel (in 2006 € 582,78 en in 2007 € 2.500,-) niet verantwoord hoeft te worden.
2.4 Voor het PGB voor 2006 zijn de volgende toekenningsbeschikkingen genomen:
- nr. 2006/1 d.d. 19 december 2005, met onder meer de toekenning van een netto PGB van € 30.072,36 en vaststelling van de voorlopige eigen bijdrage en het voorschot per maand,
- nr. 2006/2 d.d. 2 januari 2006, met een aanpassing van de bevoorschotting,
- nr. 2006/3 d.d. 3 februari 2006, met een aanpassing van de bevoorschotting,
- nr. 2006/4 d.d. 8 mei 2006, met de vaststelling van de definitieve eigen bijdrage en een toekenning van een netto PGB van € 36.954,69,
- nr. 2006/5 d.d. 11 mei 2006, met een toekenning van een netto PGB van € 38.851,67 wegens een tussentijdse indicatie,
- nr. 2006/6 d.d. 23 mei 2006, met een aanpassing van de bevoorschotting.
2.5 In een brief d.d. 13 juli 2007, met als onderwerp “Budgetafrekening”, heeft het Zorgkantoor [eiseres] de afrekening van haar budget “2006/9” gestuurd. De brief vermeldt dat zij in 2006 recht had op € 42.371,47 aan PGB, dat daarvan € 635,57 vrij besteedbaar was, dat € 21.115,- goed verantwoord was, dat € 4.237,15 in het volgende budget moest worden verantwoord en dat [eiseres] daarom € 16.383,75 diende terug te betalen.
2.6 Voor 2007 is in de toekenningsbeschikking nr. 2007/1 d.d. 21 december 2006 [eiseres] een netto PGB van € 30.919,16 toegekend, welk bedrag in een latere toekenningsbeschikking is verhoogd tot € 38.328,16.
2.7 In een brief d.d. 5 december 2007, met als onderwerp “Budgetafrekening”, heeft het Zorgkantoor [eiseres] de afrekening van haar budget “2007/6” gestuurd. De brief vermeldt dat zij in 2007 recht had op € 0,- aan PGB, dat € 0.- goed verantwoord was, dat zij € 38.328,16 teveel heeft ontvangen en dat zij daarom dat bedrag diende terug te betalen.
2.8 Bij brief d.d. 29 december 2007 heeft het Zorgkantoor [eiseres] verzocht om het openstaande bedrag van € 8.502,42, zijnde de PGB-afrekening over 2006, vóór 11 januari 2008 aan haar over te maken. Bij brieven van 18 oktober 2008, 24 oktober 2008 en 24 februari 2009 is [eiseres] namens CZ gesommeerd om haar binnen 5 dagen te betalen € 46.830,58 aan onterecht ontvangen PGB-gelden, vermeerderd met incassokosten.
2.9 [eiseres] heeft niets van het gevorderde aan CZ betaald.
3. De vordering
3.1 CZ vordert – samengevat – veroordeling van [eiseres] tot betaling aan haar van € 49.539,35, vermeerderd met rente en kosten.
3.2 [eiseres] voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
4.1 De vordering van de hoofdsom van € 46.830,58 is gegrond op de stelling dat het Zorgkantoor dat bedrag aan door haar ontvangen PGB over 2006 en 2007 onverschuldigd aan [eiseres] heeft betaald, omdat [eiseres] daarover geen of onvoldoende verantwoording heeft afgelegd. [eiseres]’ primaire verweer komt er op neer dat bedoelde bedragen niet onverschuldigd zijn betaald, omdat er geen intrekkingsbeslissingen zijn genomen.
4.2 De rechtbank overweegt vooraf dat de partijen er kennelijk vanuit gaan dat de PGB over de jaren 2006 en 2007 is gebaseerd op § 2.6 van de Regeling subsidies AWBZ (Stcrt. 2005, 242). Die ministeriële regeling trad echter pas op 1 januari 2006 in werking. De toekenningsbeschikking d.d. 19 december 2005 is dan ook genomen op basis van (§ 2.5.6 van) haar voorganger, de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet, die per 1 januari 2006 van rechtswege is vervallen. Overigens is het verschil tussen deze wettelijke grondslagen in deze procedure niet relevant, nu de systematiek van verlening en vaststelling van PGB-bijdragen in beide regelingen dezelfde is. De rechtbank gaat daarom in dit vonnis, net als de partijen, uit van volledige toepasselijkheid van de Regeling subsidies AWBZ.
4.3 Die regeling komt er op neer dat een zorgkantoor, tenzij er een afwijzingsgrond is, op een daartoe strekkend verzoek een netto PGB verleent voor in de regeling omschreven vormen van zorg als de verzoeker beschikt over een indicatiebesluit (art. 2.6.4). Dit artikel wordt gevolgd door regels inzake de hoogte van het bruto PGB (art. 2.6.6), de hoogte van de eigen bijdrage (art. 2.6.7), de hoogte van het netto PGB (art. 2.6.8), de aan de verzoeker op te leggen verplichtingen (art. 2.6.9), waaronder de - ook aan [eiseres] opgelegde - plicht om periodiek door middel van een formulier aan het zorgkantoor verantwoording af te leggen over het gebruik van het voorschot (lid 1 sub e), de wijze van bevoorschotting (art. 6.2.10), de verleningsbeschikking (art. 2.6.11) en de intrekking en wijziging van verleningsbeschikkingen (art. 2.6.12).
Art. 6.2.12 lid 2 sub b bepaalt dat de verleningsbeschikking kan worden ingetrokken of gewijzigd als de bij of krachtens artikel 2.6.9 opgelegde verplichtingen niet zijn nagekomen, dus bijvoorbeeld als niet behoorlijk verantwoording is afgelegd.
Art. 2.6.13 bepaalt dat na elk kalenderjaar de subsidie voor dat jaar wordt vastgesteld (lid 1), dat het verantwoordingsformulier over de laatste voorschotperiode dient als aanvraag tot subsidievaststelling (lid 3), dat het zorgkantoor het netto PGB binnen zes weken na de aanvraag vaststelt (lid 4), en dat het zorgkantoor onverschuldigd betaalde bedragen terugvordert of verrekent met verschuldigde PGB-bedragen (lid 7).
De toelichting bij de Regeling subsidies AWBZ vermeldt dat de regeling, conform de Algemene Wet Bestuursrecht (ABW), drie soorten beschikkingen bevat die de verstrekking van PGB regelen, te weten (a) de verleningsbeschikking, die het recht geeft op een subsidie over een bepaalde periode voor zover de daarmee te verrichten activiteiten met inachtneming van de daaraan verbonden verplichtingen worden verricht, (b) de voorschotbeschikking, die bepaalt op welke wijze het verleende budget aan de verzekerde wordt bevoorschot en (c) de vaststellingsbeschikking, die na afloop van de subsidieperiode wordt gegeven, en waarmee het zorgkantoor definitief het recht op en de hoogte van het budget vaststelt.
4.4 De gevorderde hoofdsom betreft een deel van de aan [eiseres] betaalde PGB-bedragen over 2006 en alle aan haar betaalde PGB-bedragen over 2007. Vaststaat dat het Zorgkantoor die bedragen heeft uitbetaald op grond van de toekenningsbeschikkingen, bedoeld in 2.4 en 2.6. Dit zijn allemaal verleningsbeschikkingen in de zin van art. 6.2.11 van de Regeling subsidies AWBZ. Voor toewijzing van de vordering op de door CZ gestelde grondslag is nodig dat die PGB-gelden onverschuldigd zijn betaald. Naar het oordeel van de rechtbank is dat pas zo als de publiekrechtelijke titel waarop de betalingen berustte, niet meer bestaat, met andere woorden: als aan de terugvordering een expliciet besluit is voorafgegaan tot hetzij een intrekking of wijziging (verlaging) van de subsidieverlening hetzij een vaststelling van een lagere subsidie dan in de verleningsbeschikking (vgl. CBB 18 december 2003, AB 2004, 91).
Vaststaat - beide partijen stellen dat expliciet - dat bedoelde toekenningsbeschikkingen niet (deels) zijn ingetrokken door middel van een wijzigings- of intrekkingsbeschikking als bedoeld in art. 6.2.12 van de Regeling subsidies AWBZ.
Gesteld noch gebleken is verder dat de PGB-aanspraken uiteindelijk zijn verlaagd door een vaststellingsbeschikking als bedoeld in art. 6.2.13 van de Regeling subsidies AWBZ, al dan niet na toepassing van art. 4:44 leden 3 en 4 AWB. Voor zover CZ met de aanduiding (in de dagvaarding) van de brieven van 13 juli 2007 en 5 december 2007 als beschikking “budgetafrekening” heeft beoogd te stellen dat dit vaststellingsbeschikkingen zijn, volgt de rechtbank haar niet. Waar het betreft de budgetafrekening over 2007 geldt reeds dat deze niet, zoals art. 2.6.13 lid 1 van de Regeling subsidies AWBZ bepaalt, na het verstrijken van de subsidieperiode is vastgesteld. Verder bevatten de brieven - anders dan alle toekenningsbeschikkingen - niet de op grond van art. 3:45 AWB verplichte vermelding van de rechtsmiddelen. Integendeel, zij vermelden dat als [eiseres] niet akkoord was met de afrekening, zij binnen twee weken contact moest opnemen met het Zorgkantoor. Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat deze brieven geen handeling gericht op rechtsgevolg bevatten en dus geen beschikking zijn in de zin van art. 1:3 lid 2 AWB, laat staan een vaststellingsbeschikking.
4.4 Het voorgaande betekent dat de publiekrechtelijke titel op grond waarvan de PGB-betalingen zijn gedaan, nog steeds bestaat. Van onverschuldigde betaling is dan ook geen sprake. Feiten of omstandigheden die toewijzing van de vordering op een andere grondslag mogelijk maken, zijn gesteld noch gebleken. Dit betekent dat de vordering van de hoofdsom zal worden afgewezen. De andere verweren kunnen dan ook onbesproken blijven.
4.5 Nu de vordering van de hoofdsom wordt afgewezen, delen de nevenvorderingen van rente en incassokosten hetzelfde lot.
4.6 Als in het ongelijk gestelde partij zal CZ worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst het gevorderde af,
veroordeelt CZ in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 2.878,- (€ 1.090,- vast recht, € 1.788,- salaris advocaat), op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de griffier van deze rechtbank door overmaking op rekening nr 56.99. 90 645 onder vermelding van “proceskostenveroordeling 138306 HA / ZA 09-286”,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.