ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ2347

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
370053110
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en ontzegging rijbevoegdheid wegens poging tot doodslag en zware mishandeling van politieagenten

Op 3 oktober 2010 vond in Maastricht een ernstig voorval plaats waarbij de verdachte, in een poging om aan een politiecontrole te ontkomen, met zijn auto opzettelijk in de richting van twee agenten reed. De agenten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waren belast met het toezicht op de openbare orde en gaven de verdachte een stopteken. In plaats van te stoppen, gaf de verdachte gas en reed met hoge snelheid weg. Tijdens zijn vlucht reed hij achteruit en kwam daarbij in de richting van [slachtoffer 1], die op dat moment op zijn fiets naderde. De verdachte reed met hoge snelheid achteruit en kwam gevaarlijk dicht bij de agent, die moest uitwijken om een aanrijding te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en dat hij bovendien [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vijf jaar, alsook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor dezelfde periode. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en diens antisociale persoonlijkheidsstoornis, die zijn gedragingen beïnvloedde. De vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte ook werd verplicht om schadevergoeding te betalen aan Politie Limburg-Zuid voor de schade aan de fiets van [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700531-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 april 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
thans gedetineerd P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard, Op de Geer 1.
Raadsvrouw is mr. F.A.G.M. Landerloo, advocate te Sittard.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 april 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] - al dan niet met voorbedachten rade - te doden dan wel heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 2: heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] te doden dan wel heeft geprobeerd om
[slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de feiten 1 primair en 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2 primair.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair. De raadsvrouwe refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de feiten 1 meer subsidiair en 2 subsidiair.
De raadsvrouwe wijst er op dat verdachte zich enkel wilde onttrekken aan controle door de politie. Uit het dossier valt niet op te maken dat verdachte opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1]. Evenmin heeft de raadsvrouwe bewijs voor voorbedachte rade aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij in de [C.straat]achteruit is gereden, omdat hij aan het einde van deze straat een politieauto zag staan. De raadsvrouwe wijst op pagina 36 van het procesdossier, waaruit volgt dat er inderdaad een politiewagen in de buurt van verdachte reed. Verdachte heeft de agent op de fiets niet gezien. De raadsvrouwe heeft hieraan toegevoegd dat de afstand tussen verdachtes auto en [slachtoffer 1], op het moment dat verdachte achteruit reed, ongeveer 20 tot 25 meter bedroeg. Voor [slachtoffer 1] bestond er derhalve nog voldoende tijd en ruimte om weg te komen. De in de tenlastelegging genoemde hoge snelheid kan volgens de raadsvrouwe niet worden bewezen, nu in het procesdossier daarover enkel getuigenverklaringen voorhanden zijn.
Voor wat betreft feit 2 is de raadsvrouwe met de officier van justitie van oordeel dat enkel een poging tot zware mishandeling bewezen kan worden verklaard, nu onder meer de snelheid van verdachte te laag is geweest om [slachtoffer 2] te doden. Zij refereert zich dan ook aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, gelet op de chronologische volgorde van de gebeurtenissen, eerst overgaan tot beoordeling van het ten laste gelegde feit 2, alvorens zij zal overgaan tot beoordeling van het ten laste gelegde feit 1.
Inleiding
Op 3 oktober 2010, omstreeks 05:10 uur, fietsten de verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], beiden hoofdagent bij de Politie Limburg-Zuid, aan het einde van de [W.straat] te Maastricht, vlakbij het [O.plein]. Verbalisanten waren belast met het toezicht op de openbare orde in de binnenstad van Maastricht. Zij waren in (bike) uniform gekleed en droegen een geel politie-zichtbaarheidsvest. Verbalisanten zagen een personenauto met zeer hoge snelheid uit de richting van de [C.straat]naderen. De personenauto naderde de verbalisanten frontaal en remde hard op ongeveer 20 meter afstand van hen. Volgens de verbalisanten reed de personenauto vervolgens achteruit en slingerde hierbij heen en weer over de rijbaan. Verbalisanten fietsten achter de auto aan met de bedoeling de bestuurder te onderwerpen aan een controle, omdat zij het vermoeden hadden – gezien het slingerende rijgedrag – dat de bestuurder van het voertuig alcohol had genuttigd. Verbalisanten zagen vervolgens dat de personenauto achteruit reed en draaide richting de ingang van de [O.kerk], waarna deze tot stilstand kwam. Verbalisanten naderden het voertuig en stopten. Hierop gaf de bestuurder van de personenauto hard gas en reed met hoge snelheid weg richting de [C.straat].
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij vóór de personenauto stond en dat de bestuurder van de auto gezien moet hebben dat er politie voor zijn auto stond. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij met zijn linkerhand een stopteken gaf, terwijl hij in zijn rechterhand zijn dienstfiets vasthield. Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij zijn fiets schuin voor de linkerkoplamp van de auto had gezet. De voorwielen van de auto waren vanuit de richting van [slachtoffer 2] gezien naar links gedraaid. Nadat [slachtoffer 2] het stopteken had gegeven, gaf de bestuurder gas en reed met hard motorgeronk en met hoge snelheid in zijn richting weg. Door opzij te springen kon hij de auto ontwijken. [slachtoffer 2] struikelde hierdoor en lag op de grond. De auto reed in de richting van zijn fiets en vervolgens hoorde [slachtoffer 2] dat de auto over de fiets reed. De bestuurder reed over de achterkant van de fiets, terwijl [slachtoffer 2] met beide benen onder het voorwiel van de fiets lag.
Getuige [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij en [slachtoffer 2] met de fiets in de hand voor de auto stonden en dat de bestuurder wegreed toen [slachtoffer 2] een stopteken gaf. [slachtoffer 2] kwam bij het wegspringen volgens [slachtoffer 1] ten val en moest zijn fiets laten vallen. De auto reed vervolgens met hoge snelheid weg over de fiets in de richting van de [C.straat]. Bij de rechter-commissaris heeft getuige [slachtoffer 1] voorts nog verklaard dat [slachtoffer 2] met zijn fiets in de korte bocht voor de auto stond en dat hij opzij moest springen voor de aanrijdende auto.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 3 oktober 2010 op het [O.plein] zat te wachten, toen zij vanuit de richting van de [K.straat] een auto met zeer hoge snelheid over het [O.plein] zag komen aanrijden in de richting van de [W.straat]. Zij zag toen gelijk vanuit de [W.straat] twee agenten op een fiets. De auto stopte en probeerde weg te rijden. De politieagenten reden naar de auto toe en plotseling lag de fiets van een van de agenten aan de overzijde van de straat.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er twee agenten om zijn auto kwamen staan, toen verdachte het straatje voor de kerk achteruit was ingedraaid. Zij stonden op ongeveer anderhalve meter afstand van de auto. Eén agent stond bij zijn portierraam en de ander ter hoogte van het raam van de bijrijder. Verdachte heeft verklaard dat een van de agenten zijn fiets schuin voor zijn rechterband had neergelegd. Verdachte is uit stilstand weggereden en is daarbij naar links uitgeweken. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft geprobeerd om de fiets te ontwijken, maar dat hij toch had gemerkt dat hij ergens overheen reed. Verdachte heeft verklaard dat hij alcohol had genuttigd toen hij zich in de auto op het [O.plein] bevond. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij politie op de fiets heeft gezien toen hij het [O.plein] opreed en dat hij geen zin had in een controle.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Met de officier van justitie en de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte de opzet had om [slachtoffer 2] te doden dan wel dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] door zijn handelen zou komen te overlijden. De rechtbank overweegt hiertoe dat de afstand tussen de personenauto en [slachtoffer 2] gering was en dat de snelheid van de auto, die optrok vanuit stilstand, derhalve nog laag was. De rechtbank spreekt verdachte daarom van het onder feit 2 primair ten laste gelegde vrij.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2]. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is volgens vaste jurisprudentie aanwezig, indien een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door met een voertuig vanuit stilstand weg te rijden in de richting van een agent die zich met zijn fiets in de hand vlak voor de auto bevond en die voor verdachtes auto moest wegspringen, waarbij hij ten val kwam en deels onder het voorwiel van zijn fiets terecht is gekomen, terwijl verdachte over de achterkant van de fiets heen reed, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die [slachtoffer 2] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Als [slachtoffer 2] niet tijdig was weggesprongen dan wel als verdachte iets meer richting [slachtoffer 2] over de fiets heen was gereden, waardoor die [slachtoffer 2] klem was komen te zitten onder de autoband en de fiets, dan had die [slachtoffer 2] daar zwaar lichamelijk letsel aan kunnen overhouden. Verdachte moet zich daarvan, zoals iedere automobilist, bewust zijn geweest. Verdachte heeft die kans op de koop toegenomen. Hij wilde immers kost wat kost niet door de politie gecontroleerd worden en is weggereden, terwijl de agenten met hun fiets vlak voor zijn auto stonden – hetgeen de rechtbank aannemelijk acht, nu beide verbalisanten dat hebben verklaard - en hem een stopteken hadden gegeven. De rechtbank acht dan ook het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1
Nadat verbalisant [slachtoffer 1] de auto met hoge snelheid de [C.straat]in had zien rijden, is hij deze per fiets gevolgd. Het voertuig liep op hem uit, maar kwam abrupt tot stilstand in de [C.straat]. Omdat de auto een paar seconden stil stond, kon [slachtoffer 1] de auto van achteren tot op ongeveer 20 meter afstand naderen. [slachtoffer 1] fietste hierbij op het midden van de rijbaan. [slachtoffer 1] zag opeens dat de achteruitrijlichten van de auto gingen branden, hij hoorde gekraak van de versnellingsbak en zag en hoorde dat de auto hard gas gaf. Hierop kwam de auto met hoge snelheid achteruit op hem af gereden. [slachtoffer 1] schrok hiervan en dacht dat de bestuurder van de auto hem bewust van de weg wilde rijden. Hij had een behoorlijke snelheid op de fiets en kon enkel door een noodgreep naar de linkerkant van de weg komen om een aanrijding te voorkomen. De auto passeerde [slachtoffer 1] hierop met hoge snelheid en op zeer korte afstand. Vlak nadat de auto [slachtoffer 1] had gepasseerd, kwam de auto tot stilstand en reed naar voren. [slachtoffer 1] opende hierop het autoportier en wilde de bestuurder aan zijn linkerarm uit de auto trekken, terwijl hij riep: “Politie! Politie! Uit de auto!”. De motor van de auto sloeg af en de bestuurder wilde het portier dichttrekken. [slachtoffer 1] heeft tweemaal pepperspray tegen de bestuurder gebruikt, maar deze reageerde daar niet op. Nadat [slachtoffer 1] nogmaals heeft geprobeerd om de bestuurder uit de auto te trekken, werd de auto weer gestart en de bestuurder gaf gas, waarop de auto met open portier hard wegreed richting de[P.straat]. Volgens [slachtoffer 1] was de [C.straat]op dat moment van de nacht geheel leeg. [slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris nog verklaard dat hij de auto nog steeds hard fietsend naderde, toen hij zag dat de auto in zijn achteruit ging.
Getuige [slachtoffer 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij heeft kunnen zien dat zijn collega [slachtoffer 1] op de fiets achter de auto aan ging richting de [C.straat]. Hij hoorde vervolgens een hoop motorgeronk uit de [C.straat]komen en zag rode lichten weerschijnen in een ruit.
Getuige [getuige 2] was een van de inzittenden in de auto van verdachte. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de bestuurder een stuk heel snel achteruit reed. Getuige [getuige 2] heeft op dat moment achteruit gekeken en zag dat er een agent op de fiets ongeveer 20 tot 25 meter achter de auto was. De auto ging volgens getuige [getuige 2] met volle snelheid richting de agent. Getuige [getuige 2] heeft gezien dat de agent met zijn fiets op het laatste moment weg wist te komen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ongeveer driekwart deel van de [C.straat]had afgelegd en toen is gestopt, omdat hij verderop een politieauto geparkeerd zag staan. Verdachte wilde daarom de [C.straat]achteruit uitrijden, zodat de agenten in die politieauto hem niet zouden zien. Volgens verdachte heeft hij in zijn binnenspiegel gekeken, maar hij heeft toen zeker geen agent achter zijn auto gezien. Verdachte heeft verklaard dat er geen sprake was van opzet om een agent aan te rijden. Verdachte wilde vluchten voor de politie, omdat hij alcohol had gedronken en zijn rijbewijs niet wilde kwijt raken.
(Voorwaardelijk) opzet
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank verwijst voor wat betreft het voorwaardelijk opzet naar hetgeen ter zake hierboven is overwogen.
In het onderhavige geval is verdachte, nadat hij iets eerder tijdens het ontlopen van een controle over de fiets van een agent was heengereden, gevlucht met zijn auto. Ergens op de [C.straat]is verdachte echter plotsklaps stil gaan staan. Terwijl [slachtoffer 1] midden op de weg hard richting de stilstaande auto van verdachte fietste, heeft verdachte zijn auto in de achteruit gezet, gas gegeven en is met flinke snelheid in de richting van [slachtoffer 1] gereden.
Verdachte heeft verklaard dat hij in zijn binnenspiegel heeft gekeken en dat hij niemand achter zijn auto heeft gezien. Getuige [getuige 2] heeft achteruit gekeken en heeft [slachtoffer 1] wel achter de auto aan zien fietsen, maar uit zijn verhoor blijkt niet dat hij verdachte hierop heeft geattendeerd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] zich achter zijn auto bevond en hij vervolgens bewust achteruit is gereden richting die [slachtoffer 1]. In het verlengde daarvan acht de rechtbank evenmin kalm beraad en rustig overleg aanwezig. Op grond daarvan acht de rechtbank de onder 1 primair ten laste gelegde poging moord niet bewezen.
Zoals hiervoor reeds is aangegeven, is verdachte opeens gestopt en vervolgens met hoge snelheid achteruit gereden in de [C.straat], terwijl [slachtoffer 1] in dezelfde straat hard in de richting van de auto fietste. Door hard achteruit te rijden in een smalle straat nabij het uitgaanscentrum van Maastricht en daarbij kennelijk niet goed uit te kijken, terwijl hij vlak daarvoor ter voorkoming van een controle door twee bikeragenten over de fiets van één van hen was heengereden en hij kon bedenken dat de andere agent mogelijk achter hem aan zou komen, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij mogelijk iemand, in casu [slachtoffer 1], zou doodrijden.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte heeft geprobeerd om opzettelijk verbalisant [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De rechtbank acht het onder 1 primair (poging tot doodslag) ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 03 oktober 2010 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1], hoofdagent van de politie Limburg-Zuid, van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto in de [C.straat], nadat hij, verdachte, die auto aanvankelijk tot stilstand had gebracht, met hoge snelheid achteruit is gereden in de richting van die [slachtoffer 1], welke zich toen op korte afstand achter die auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 03 oktober 2010 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2], hoofdagent van de Politie Limburg-Zuid, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn dienst, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto op die [slachtoffer 2], welke zich op korte afstand van die auto bevond, is
ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De klinisch psycholoog D.B. Everts stelt in zijn Pro Justitia-rapportage van 27 december 2010 vast dat uit zijn onderzoek blijkt dat verdachte met vrij grote zekerheid lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tevens lijkt er sprake te zijn van cannabisafhankelijkheid en alcoholmisbruik. Deze stoornis beïnvloedde in enige mate de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Het is volgens de psycholoog zeer aannemelijk dat het ten laste gelegde verband houdt met de antisociale persoonlijkheidsstoornis. De beslissingen van verdachte komen voort uit de persoonlijkheidstoornis, waaruit impliciet blijkt dat hij vindt dat hij zich niet aan de wet hoeft te houden, hetgeen op een beperkte gewetensfunctie wijst, in combinatie met het gebruik van bedwelmende middelen. De problematiek van verdachte is tamelijk groot. Op grond hiervan zou volgens de klinisch psycholoog tot licht verminderde toerekeningsvatbaarheid geconcludeerd kunnen worden.
De rechtbank verenigt zich met de hierboven gegeven overwegingen en maakt de conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte tot de hare. Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de duur van het voorarrest van verdachte. De officier van justitie houdt bij de hoogte van haar vordering rekening met de ernst van de feiten, het feit dat verdachte deze feiten tegen politiemannen heeft gepleegd, dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsdelicten is veroordeeld als ook met heersende jurisprudentie. De officier van justitie wijst er bovendien op dat de agenten op de fiets kwetsbare verkeersdeelnemers zijn. In het nadeel van verdachte weegt de officier van justitie ten slotte mee dat verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft. Voorts vordert de officier van justitie de geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van verdachte voor de duur van 5 jaren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de door de officier van justitie geformuleerde eis te hoog is, gelet op recente jurisprudentie ter zake van soortgelijke feiten, feitelijke handelingen en omstandigheden. De raadsvrouwe acht in dit verband een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van maximaal 6 maanden passend. De raadsvrouwe verzoekt de rechtbank om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, zodat aan het voorwaardelijke deel de bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden zoals deze door de reclassering zijn geformuleerd. De raadsvrouwe refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het opleggen van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft er niet voor teruggedeinsd om twee zeer ernstige feiten binnen een zeer kort tijdsbestek te plegen. Na een poging tot zware mishandeling van politieagent [slachtoffer 2] heeft verdachte slechts enkele momenten later een nog ernstiger feit gepleegd, namelijk een poging tot doodslag op politieagent [slachtoffer 1]. Beide feiten acht de rechtbank zeer ernstig. Door het handelen van verdachte had agent [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen, terwijl agent [slachtoffer 1] zelfs had kunnen overlijden. Dat beide agenten geen letsel hebben opgelopen, is niet aan het handelen van verdachte te danken. De rechtbank rekent het de verdachte zeer zwaar aan dat hij dergelijk feiten heeft gepleegd tegen agenten tijdens de uitoefening van hun dienst, nu het beroep van deze agenten er juist op gericht is om de (verkeers)veiligheid in de maatschappij te waarborgen. In het nadeel van verdachte zal de rechtbank er voorts rekening mee houden dat verdachte zich reeds eerder aan geweldsdelicten heeft schuldig gemaakt.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank kennis genomen van het voormelde rapport van D.B. Everts, waarin deze heeft geconcludeerd -zakelijk weergegeven- dat een langdurige begeleiding door de reclassering sterk is aan te bevelen, bijvoorbeeld in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Het is nodig dat verdachte ondersteuning krijgt bij het vinden van een zinvolle dagbesteding, hulp krijgt om zijn financiën zelf te leren beheren, hij aangemoedigd wordt om de cannabisafhankelijkheid en het alcoholmisbruik te verminderen, waarbij hij eventueel op aanwijzing van de reclassering professionele hulp krijgt. Mocht verdachte toe zijn aan psychologische behandeling, dan kan dit op aanwijzing van de reclassering geschieden.
In de reclasseringsrapportage d.d. 25 januari 2011 concludeert reclasseringswerker [C.] -zakelijk weergegeven- dat de kans op recidive groot is, gelet op de antisociale persoonlijkheidsstoornis van verdachte en zijn gebrek aan verantwoordelijkheid, tenzij hij gaat functioneren in een adequaat traject van verplichte hulpverlening. De reclasseringwerker adviseert een gevangenisstraf met een substantieel onvoorwaardelijk deel alsmede een voorwaardelijk deel met als bijzondere voorwaarde bij vonnis een drie jaar durend toezicht door de reclassering.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf de meest passende straf is voor de door verdachte gepleegde feiten, gezien de ernst van de feiten, de recidive van verdachte en diens nonchalante houding ten aanzien van de door hem gepleegde feiten.
Voor wat betreft de hoogte van de op te leggen straffen en maatregel heeft de rechtbank kennis genomen van de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van verkeersdelicten met een dodelijk slachtoffer, terwijl de dader onder de invloed van alcohol verkeerde. De oriëntatiepunten schrijven in een dergelijk geval een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren voor. Echter, nu verdacht twee pogingen tot het plegen van ernstige opzetdelicten heeft gepleegd, dient dit tot strafverzwaring te leiden. De rechtbank houdt in dit verband rekening met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren de meest passende straf.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank ten slotte voor de duur van vijf jaar aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
6 De benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.707,79 ter zake van feit 2, waarvan € 600,00 ter zake van materiële schade en € 1.107,79 ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze vordering ter zake van de immateriële schade volledig kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft de vergoeding van materiële schade heeft de officier van justitie de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij gevorderd, nu de schade aan de fiets niet door [slachtoffer 2] wordt geleden, maar door Politie Limburg-Zuid. De officier van justitie heeft gevorderd dat de vergoeding van de geleden schade aan de fiets zal worden toegewezen aan Politie Limburg-Zuid, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat het door [slachtoffer 2] gevorderde bedrag aan immateriële schade gematigd dient te worden. Voorts heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de vordering van [slachtoffer 2] ter zake van materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de schade aan de fiets is geleden door Politie Limburg-Zuid en niet door [slachtoffer 2].
Ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door de hiervoor onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partijen, voor zover deze ziet op vergoeding van deze immateriële schade, volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal bovendien overgaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter terechtzitting is voorts gebleken dat de materiële schade die [slachtoffer 2] stelt te hebben geleden, ziet op schade aan zijn fiets. Deze fiets was ten tijde van het delict eigendom van Politie Limburg-Zuid. Daarmee komen de door [slachtoffer 2] gestelde kosten voor rekening van Politie Limburg-Zuid. Om deze reden zal [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in de rest van zijn vordering, nu er door hem geen materiële schade is geleden.
Echter, nu verdachte ter zake van het hiervoor bewezen strafbare feit 2 subsidiair zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens Politie Limburg-Zuid aansprakelijk is voor de geleden materiële schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank ambtshalve tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel besloten, .
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft eveneens een schadevergoeding van €600,00 gevorderd wegens immateriële schade, ter zake van feit 1..
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van [slachtoffer 1] volledig kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat het door [slachtoffer 1] gevorderde bedrag aan immateriële schade enigszins gematigd dient te worden.
Ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij volledig toewijzen en vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal ter zake van deze vordering ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1],
[adresgegevens] van een bedrag van € 600,= (zeshonderd
euro), vermeerderd met de wettelijke rente van 3 oktober 2010 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2010;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], [adresgegevens], te betalen een bedrag van € 600,= (zeshonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente van 3 oktober 2010 tot aan de dag van volledige voldoening;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2], voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2010;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] vervalt en omgekeerd;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van Politie Limburg-Zuid, [adresgegevens], een bedrag van € 1.107,79 (elfhonderdzeven euro en negenenzeventig eurocent) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft,
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan Politie Limburg-Zuid vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 april 2011, zijnde mr. C.M.W. Nobis buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 03 oktober 2010 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer 1], hoofdagent van de politie Limburg--Zuid,
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
met een door hem, verdachte, bestuurde auto op het [O.plein] met
hoge snelheid op die [slachtoffer 1], welke zich op korte afstand van die auto
bevond, is ingereden en/of in de [C.straat], nadat hij, verdachte, die auto
aanvankelijk tot stilstand had gebracht, met hoge snelheid achteruit is
gereden in de richting van die [slachtoffer 1] welke zich toen op korte afstand
achter die auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 03 oktober 2010 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1],
hoofdagent van de Politie Limburg-Zuid, van het leven te beroven, met dat
opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto op het [O.plein] met hoge snelheid op die [slachtoffer 1], welke zich op korte afstand
van die auto bevond, is ingereden en/of in de [C.straat], nadat hij,
verdachte, die auto aanvankelijk tot stilstand had gebracht, met hoge snelheid
achteruit is gereden in de richting van die [slachtoffer 1] welke zich toen op
korte afstand achter die auto bevond, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 03 oktober 2010 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[slachtoffer 1], hoofdagent van de Politie Limburg-Zuid, gedurende de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto op het [O.plein] met hoge snelheid op die [slachtoffer 1], welke zich op korte
afstand van die auto bevond, is ingereden en/of in de [C.straat], nadat hij,
verdachte, die auto aanvankelijk tot stilstand had gebracht, met hoge snelheid
achteruit is gereden in de richting van die [slachtoffer 1] welke zich toen op
korte afstand achter die auto bevond, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 03 oktober 2010 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2],
hoofdagent van de Politie Limburg-Zuid, van het leven te beroven, met dat
opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid op die
[slachtoffer 2], welke zich op korte afstand van die auto bevond, is ingereden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 03 oktober 2010 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[slachtoffer 2], hoofdagent van de Politie Limburg-Zuid, gedurende de rechtmatige
uitoefening van zijn dienst, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge
snelheid op die [slachtoffer 2], welke zich op korte afstand van die auto bevond, is
ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;