ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ2125
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Duitse straf in Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 15 april 2011 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Duitse straf in Nederland. De veroordeelde, die in Duitsland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren en 4 maanden voor het meermalen verkopen van amfetamine en betrokkenheid bij een hennepkwekerij, verzocht om de tenuitvoerlegging van deze straf in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de Nederlandse nationaliteit bezit en dat er geen strijd is met het beginsel 'ne bis in idem', aangezien de veroordeelde in Nederland niet voor dezelfde feiten wordt vervolgd.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die een gevangenisstraf van 25 maanden had gevorderd, met aftrek van de tijd die de veroordeelde al in detentie in Duitsland had doorgebracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de strafrechtelijke positie van de veroordeelde niet mocht worden verzwaard. Daarom heeft de rechtbank in plaats van de Duitse straf een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 240 uur. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de eerdere detentie van de veroordeelde in Duitsland en de mogelijkheid van vervroegde invrijheidstelling.
De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de relevante artikelen van de Opiumwet en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS), evenals het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen. De rechtbank heeft de gevorderde tenuitvoerlegging toelaatbaar verklaard en verlof verleend tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van het Amtsgericht Geilenkirchen, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren en 4 maanden. De rechtbank heeft de veroordeelde ook geïnformeerd over zijn recht om binnen 14 dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.