ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ2125

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
15 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/704203-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Duitse straf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 15 april 2011 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van de tenuitvoerlegging van een Duitse straf in Nederland. De veroordeelde, die in Duitsland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren en 4 maanden voor het meermalen verkopen van amfetamine en betrokkenheid bij een hennepkwekerij, verzocht om de tenuitvoerlegging van deze straf in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde de Nederlandse nationaliteit bezit en dat er geen strijd is met het beginsel 'ne bis in idem', aangezien de veroordeelde in Nederland niet voor dezelfde feiten wordt vervolgd.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die een gevangenisstraf van 25 maanden had gevorderd, met aftrek van de tijd die de veroordeelde al in detentie in Duitsland had doorgebracht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de strafrechtelijke positie van de veroordeelde niet mocht worden verzwaard. Daarom heeft de rechtbank in plaats van de Duitse straf een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf van 240 uur. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de eerdere detentie van de veroordeelde in Duitsland en de mogelijkheid van vervroegde invrijheidstelling.

De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de relevante artikelen van de Opiumwet en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS), evenals het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen. De rechtbank heeft de gevorderde tenuitvoerlegging toelaatbaar verklaard en verlof verleend tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van het Amtsgericht Geilenkirchen, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren en 4 maanden. De rechtbank heeft de veroordeelde ook geïnformeerd over zijn recht om binnen 14 dagen beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/704203-11 (WOTS)
repertoirenummer: 79/11
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 15 april 2011
op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Maastricht d.d.
25 januari 2011, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 25 februari 2011, strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van het Amtsgericht Geilenkirchen (Bondsrepubliek Duitsland) van 15 maart 2010, waarbij
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
nationaliteit: Nederlandse,
wonende te [adresgegevens verdachte],
hierna ook te noemen: de veroordeelde,
werd veroordeeld – in de zin van artikel 1 van het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen van 13 november 1991 – tot een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaren en 4 maanden wegens overtreding van de Duitse Opiumwet.
1. De procesgang
Ter terechtzitting van 1 april 2011 is de veroordeelde verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Sittard. De veroordeelde, zijn raadsvrouwe en de officier van justitie zijn gehoord.
De officier van justitie heeft de vordering toegelicht, haar conclusie besproken en deze overgelegd aan de rechtbank. Haar conclusie strekt tot het aan veroordeelde opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden met aftrek – op de voet van artikel 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS) – van de tijd die veroordeelde reeds in detentie in Duitsland heeft doorgebracht. De veroordeelde en zijn raadsvrouwe hebben hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting gesloten en de uitspraak bepaald op 15 april 2011.
2. De identiteit van de veroordeelde
De veroordeelde heeft ter zitting van 1 april 2011 verklaard dat hij is:
[naam verdachte], geboren te [geboortegegevens verdachte].
Uit de stukken en het legitimatiebewijs dat veroordeelde aan de voorzitter heeft getoond, is gebleken dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit.
3. Het feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden
De veroordeelde is door het Amtsgericht Geilenkirchen (Bondsrepubliek Duitsland) veroordeeld wegens:
unerlaubtem Handeltreiben mit Betäubungsmitteln in nicht geringer Menge in 3
Fällen und Beihilfe zum unerlaubten Handeltreiben mit Betäubungsmitteln in
nicht geringer Menge;
hetgeen in het Nederlands vertaald is als:
ongeoorloofd handelen in verdovende middelen in niet geringe hoeveelheden in 3 gevallen en hulp bij ongeoorloofd handelen in verdovende middelen in niet geringe hoeveelheden.
Dit betreft een veroordeling wegens het overtreden van de artikelen 1, 3, 29 a eerste lid onder 2 en 33 van de Duitse Opiumwet en de artikelen 25, tweede lid en 27 van het Duitse Wetboek van Strafrecht.
4. Beoordeling van de toelaatbaarheid
Het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen van 13 november 1991, Trb. 1992, 39 (hierna te noemen: het Verdrag), voorziet in de tenuitvoerlegging van een sanctie door een verdragsluitende staat die in een van de andere verdragsluitende staten is opgelegd en aldaar uitvoerbaar is. Het Verdrag is nog niet in werking getreden, maar door de daartoe op grond van artikel 21, derde lid, van het Verdrag door de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden afgelegde verklaringen zijn de bepalingen van het Verdrag sinds 9 december 1997 van toepassing in de verhoudingen tussen deze beide staten.
De overgelegde stukken voldoen aan de eisen van het Verdrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de veroordeelde de Nederlandse nationaliteit bezit en dat de veroordeelde zich bevindt op het grondgebied van Nederland en een vaste woon- en verblijfplaats in Nederland heeft.
Het tegen de veroordeelde uitgesproken vonnis is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
Tussen de autoriteiten van Duitsland en Nederland bestaat overeenstemming over de overdracht van de tenuitvoerlegging van voornoemde veroordeling.
De rechterlijke beslissing waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht, is gewezen ter zake van feiten die naar Duits recht strafbaar zijn, terwijl deze feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn gesteld bij
- artikel 2, onder B, juncto artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, en
- artikel 3, onder B, juncto artikel 10, vierde lid van de Opiumwet.
De sanctie is naar Duits recht noch naar Nederlands recht verjaard.
De veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn.
De veroordeelde wordt in Nederland niet terzake van dezelfde feiten vervolgd, noch bestaat er een onherroepelijke rechterlijke beslissing in Nederland tegen de veroordeelde terzake van dezelfde feiten, zodat de overdracht van de tenuitvoerlegging niet in strijd is met het beginsel ‘ne bis in idem’.
De gevallen genoemd in de artikelen 4, 5 en 6, tweede lid WOTS doen zich in het onderhavige geval niet voor.
De rechtbank komt tot de slotsom dat, nu aan alle daarvoor in het Verdrag en in de WOTS genoemde voorwaarden is voldaan als hiervoor omschreven, de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis toelaatbaar moet worden verklaard en verlof moet worden verleend tot tenuitvoerlegging van het vonnis op na te melden wijze.
5. De straf
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden met aftrek – op de voet van artikel 31 WOTS – van de tijd die veroordeelde reeds in detentie in Duitsland heeft doorgebracht.
De raadsvrouwe heeft primair bepleit om geen gevangenisstraf meer op te leggen. Veroordeelde is door de Duitse rechters vrijgelaten om therapie te volgen. Vanwege financiële perikelen heeft veroordeelde weliswaar deze therapie niet kunnen volgen, maar dat kan niet afdoen aan het feit dat hij is vrijgelaten. Gelet op zijn vrijlating mag ervan uit worden gegaan dat de Duitse rechters kennelijk hebben gemeend dat veroordeelde geen verdere detentie meer behoefde te ondergaan. Subsidiair heeft de raadsvrouwe bepleit om rekening te houden met de in Duitsland gebruikelijke vorm van vervroegde invrijheidstelling. Deze invrijheidstelling geschiedt na het uit hebben gezeten van de helft van de straf. Meer subsidiair heeft de raadsvrouwe bepleit om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd dat veroordeelde in detentie heeft gezeten, gecombineerd met een werkstraf voor de maximale duur.
De rechtbank overweegt als volgt
De stelling van de raadsvrouwe dat afgezien moet worden van het opleggen van een gevangenisstraf omdat veroordeelde in Duitsland geen verdere detentie behoefde te ondergaan, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Veroordeelde heeft immers ter zitting verklaard dat nadat gebleken was dat hij de therapie, waarvoor hij ten behoeve van het volgen daarvan uit detentie was ontslagen, niet kon ondergaan, hij van de Duitse autoriteiten een brief heeft ontvangen waarin stond dat hij zich moest komen melden om het restant van zijn straf uit te zitten.
Voor wat betreft de in Duitsland te verwachten vervroegde invrijheidstelling oordeelt de rechtbank als volgt.
Bij de bepaling van de straf, die naar Nederlands recht moet worden opgelegd, dient de rechtbank ervoor te waken dat de strafrechtelijke positie van de veroordeelde niet wordt verzwaard (artikel 8, viifde lid, van het Verdrag). Zo er in het land waar de desbetreffende persoon veroordeeld is gunstigere regelingen gelden omtrent detentiefasering, vervroegde en voorwaardelijke invrijheidstellingen, etc. dan dienen deze regelingen tot uitgangspunt te worden genomen. Het is daarbij echter zo dat de werkelijke duur van de detentie in het buitenland dikwijls afhankelijk is van omstandigheden en beslissingen die ten tijde van de executieovername nog onbekend zijn. Dat leidt ertoe dat de rechtbank haar oordeel noodgedwongen moet baseren op de waarschijnlijkheid van de strafrechtelijke positie van de veroordeelde in de staat van veroordeling en de staat van tenuitvoerlegging.
Gegeven de omstandigheid dat, voor zover valt te overzien, veroordeelde niet eerder in aanraking is geweest met de Duitse (en Nederlandse) justitie voor delicten als de onderhavige, de omstandigheid dat veroordeelde na drie maanden detentie in vrijheid is gesteld om een therapie te volgen, waaruit naar het oordeel van de rechtbank een bepaalde coulance jegens veroordeelde aan de zijde van de Duitse autoriteiten spreekt, en de omstandigheid dat geen melding is gemaakt van veroordeelde betreffende, tijdens zijn detentie voorgedane incidenten, heeft de rechtbank bij de strafbepaling voor wat betreft de te verwachten vervroegde invrijheidstelling rekening gehouden met het gegeven dat het in Duitsland mogelijk is dat er vervroegde invrijheidstelling plaatsvindt nadat de helft van de straf is uitgezeten.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de strafrechtelijke positie van de veroordeelde, gelet op de straf die de rechtbank de veroordeelde zal opleggen, niet verzwaard ten opzichte van de duur van de detentie die veroordeelde in het voor hem gunstigste geval in Duitsland zou hebben moeten ondergaan
In het onderhavige geval heeft veroordeelde zich blijkens het vonnis van 15 maart 2010 van het Amtsgericht Geilenkirchen meermalen schuldig gemaakt aan de verkoop van amfetamine. Verdeeld over drie transacties heeft hij in oktober/november 2007 in totaal 4 kilogram amfetamine verkocht. Voorts heeft veroordeelde enige tijd bemoeienissen met een hennepkwekerij gehad.
Deze handelingen rekent de rechtbank veroordeelde zwaar aan. Niet alleen heeft hij met zijn handelen in verdovende middelen de Duitse volksgezondheid in gevaar gebracht, maar ook heeft hij eraan bijgedragen dat de verslavingsproblematiek in Duitsland met alle daarmee vaak gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand wordt gehouden.
Gegeven de oriëntatiepunten voor de straftoemeting bij dergelijke delicten van het Landelijk Overleg van Voorzitters Strafsectoren en gegeven de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zou, zo de onderhavige feiten in Nederland gepleegd zouden zijn, een bestraffing met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarschijnlijk zijn geweest. Een dergelijke deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt door de rechtbank in het onderhavige geval ook passend geoordeeld.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend om veroordeelde ervan te weerhouden in de toekomst wederom feiten als de onderhavige te plegen.
In plaats van een hogere gevangenisstraf zal aan veroordeelde ten slotte ook een werkstraf worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een passende sanctie is: een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek – op de voet van artikel 31 WOTS – van de tijd die veroordeelde reeds in voorlopige hechtenis in Duitsland heeft doorgebracht en een werkstraf van 240 uur. De rechtbank zal deze straf dan ook aan veroordeelde opleggen.
6. De toegepaste artikelen
Opiumwet: artikelen 11.
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen: artikelen 2 en 3.
Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen, Trb. 1992, 39: artikelen 3, 5, 8 en 21, derde lid.
7. De beslissing
De rechtbank:
Toelaatbaarheid
- verklaart de gevorderde tenuitvoerlegging toelaatbaar;
Verlofverlening
- verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van het Amtsgericht Geilenkirchen van 15 maart 2010, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren en 4 maanden;
Strafoplegging
- legt in plaats van deze straf aan de veroordeelde op een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat op de voet van artikel 31 WOTS de tijd die veroordeelde reeds in detentie in Duitsland heeft doorgebracht op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf in mindering worden gebracht;
- veroordeelt veroordeelde tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Aldus gegeven door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Koonen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting op 15 april 2011.
proces-verbaal
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/704203-11 (WOTS)
repertoirenummer: 79/11
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 15 april 2011 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
nationaliteit: Nederlandse,
wonende te [adresgegevens verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
Jägers is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt de beslissing uit en geeft de veroordeelde kennis dat hij daartegen binnen
14 dagen beroep in cassatie kan instellen bij de Hoge Raad.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Maastricht.