ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ0951

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700314-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de Salduz-norm en onrechtmatige doorzoeking in strafzaak tegen minderjarige verdachte

Op 22 februari 2011 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met een vuurwapen en mishandeling. De rechtbank constateerde dat er verschillende procedurele fouten waren gemaakt, waaronder schending van de Salduz-norm en onrechtmatige doorzoekingen. Ondanks deze tekortkomingen oordeelde de rechtbank dat de inbreuken op de procesorde niet zo ernstig waren dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte andere feiten wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden. De rechtbank hield rekening met de lichte vermindering van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de noodzaak voor hulpverlening. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de behandeling van minderjarige verdachten en de noodzaak om hun rechten te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 03/700314-10
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 februari 2011
in de strafzaak tegen de minderjarige
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 februari 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: iemand heeft bedreigd met een vuurwapen,
feit 2: al dan niet samen met een ander een vuurwapen in zijn bezit heeft gehad,
feit 3: al dan niet samen met een ander iemand heeft mishandeld;
feit 4: al dan niet samen met een ander personen heeft bedreigd.
3 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
3.1 Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is -kort weergegeven- gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging nu sprake is geweest van ernstige inbreuken op de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. De raadsman baseert deze stelling op het grote aantal incidenten en schendingen van de rechten van verdachte die in deze zaak hebben plaatsgevonden. De raadsman verwijst daartoe naar de volgende zaken.
- Op basis van onvoldoende verdenkingen ten aanzien van verdachte is aan verdachte een vordering tot uitlevering van een vuurwapen gedaan, waardoor gesproken kan worden van een onrechtmatige vordering.
- Verdachte is daarna, op het moment dat hij omtrent het vuurwapen begint te verklaren, niet de cautie gegeven en is tevens niet gewezen op zijn recht om een advocaat te raadplegen, hetgeen een schending van de Salduz-norm is.
- Het is de raadsman onduidelijk hoe in dit verband de inhoud van de doorgenummerde pagina 52A moet worden gezien, waar ook nog over een fouillering wordt gesproken.
- De Salduz-norm is opnieuw geschonden gedurende de aanhouding en de voorgeleiding in verband met de inverzekeringstelling. Verdachte geeft in eerste instantie te 12.15 uur aan dat hij zijn ouders graag bij het verhoor aanwezig wil hebben. Verdachte gaat er op dat moment van uit dat zijn ouders een raadsman mee zullen nemen. Om 16.30 uur wordt verdachte dan gehoord in verband met zijn voorgeleiding, waarbij hij aangeeft dat hij een raadman wil consulteren. Vervolgens wordt verdachte toch gehoord door de hulpofficier van justitie omtrent de verdenkingen die er kennelijk tegen hem liggen.
- Verdachte is op 13 juni 2010 in vrijheid gesteld en meteen weer opgepakt voor hetzelfde feit. Daardoor heeft verdachte zes dagen op het politiebureau verbleven alvorens te worden voorgeleid aan de rechter-commissaris. Door de rechter-commissaris is bij beslissing van 16 juni 2010 geoordeeld dat niet aan alle voorwaarden is voldaan en dat verdachte in vrijheid moet worden gesteld.
- Blijkens het dossier heeft er op 10 juni 2010 een doorzoeking van de woning plaatsgevonden op het adres waar verdachte verbleef. Aan verdachte is geen toestemming gevraagd om zijn kamer te doorzoeken. Deze toestemming is wel gevraagd aan de moeder van verdachte die daartoe ook een verklaring heeft getekend. De verdediging gaat er echter van uit dat de moeder de strekking hiervan niet begrepen heeft, omdat zij enkel Roma verstaat. Deze stelling vindt ondersteuning in het gegeven dat de rechtbank voor de behandeling van de zaak vandaag voor haar speciaal een tolk in de Roma-taal heeft opgeroepen.
- Door de officier van justitie is de zaak niet binnen de periode genoemd in de Kalsbeek-norm bij de rechtbank aangebracht. Tussen de vrijlating van verdachte en de eerste behandeling van de zaak zit een termijn van zeven maanden, terwijl drie maanden is voorgeschreven.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde is. Er bestond wel degelijk voldoende verdenking ten aanzien van verdachte om de uitlevering van het vuurwapen te vorderen. De doorzoeking van de woning heeft met toestemming van de moeder plaatsgevonden. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat zij niet heeft begrepen waar het om ging. De politie kan moeilijk bij elke doorzoeking een tolk gaan meenemen. De doorzoeking heeft overigens niets opgeleverd. Daarnaast ontkent verdachte zich aan de hem ten laste gelegde feiten te hebben schuldig gemaakt. Indien door het openbaar ministerie de voorschriften niet correct mochten zijn toegepast dan kan dit enkel leiden tot bewijsuitsluiting. De officier van justitie refereert zich voorts aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de betrokken verbalisanten rechtmatig de uitlevering door verdachte van een vuurwapen is gevorderd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de [naam medeverdachte 1]g bij de politie omtrent de aanwezigheid van een vuurwapen op het DaCapo College, de mededelingen van een aantal studenten aan de verbalisanten omtrent de aanwezigheid van een vuurwapen op school en dat zij aangifte wilden gaan doen ter zake bedreiging, alsmede naar de mededelingen van een klassenmentor dat deze studenten bang waren en dat de twee personen die in het bezit zouden zijn van het vuurwapen apart zaten in een klaslokaal, waarbij zij de namen van de verdachten in deze zaak noemde. Gelet op deze combinatie van gegevens bestond er naar het oordeel van de rechtbank een voldoende dreigende situatie en was er ten aanzien van verdachte sprake van een voldoende verdenking die de vordering tot uitlevering van het vuurwapen rechtvaardigde.
In het kader van deze vordering tot uitlevering zijn de verbalisanten in gesprek gekomen met verdachte en zijn door verdachte op eigen initiatief mededelingen gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert dit niet dat door de betrokken verbalisanten aan verdachte op dat moment al de cautie gegeven dient te worden, waardoor ook niet van een schending van de Salduz-norm gesproken kan worden.
Met betrekking tot de door de raadsman aangehaalde doorgenummerde pagina 52A merkt de rechtbank op dat dit proces-verbaal van bevindingen betrekking heeft op de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en derhalve geen bespreking behoeft.
De rechtbank is echter van oordeel dat rond de aanhouding en de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie de Salduz-norm wel geschonden is. Verdachte werd op de dag van zijn aanhouding 16 jaar, hetgeen met zich brengt dat de politie uiterst zorgvuldig met de belangen van verdachte dient om te springen. Op grond van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor kan in het geval van verdachten in de leeftijd van 12 tot en met vijftien jaar op de pleegdatum van het feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, geen afstand worden gedaan van het recht op verhoorbijstand door een raadsman. Verdachten van 16 jaar kunnen wel afstand doen van verhoorbijstand door een raadsman. Nu verdachte op de dag van aanhouding net 16 jaar werd, is de rechtbank van oordeel dat aansluiting gezocht had moeten worden bij de richtlijn voor 12 tot 15-jarigen, temeer nu verdachte niet enkel is gehoord over gebeurtenissen op de dag van aanhouding, maar ook over gebeurtenissen in de weken daaraan voorafgaand toen verdachte nog 15 jaar was. Het betreffende verhoor bij gelegenheid van de inverzekeringstelling op 10 juni 2010 zal dan ook voor het bewijs worden uitgesloten.
De rechtbank zal, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, niet verder ingaan op de verdere gang van zaken tijdens de inverzekeringstelling van verdachte nu de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank daaromtrent op
16 juni 2010 al een beslissing heeft gegeven.
Ten aanzien van de op 10 juni 2010 gehouden doorzoeking in de woning waar verdachte verbleef is de rechtbank van oordeel dat deze niet rechtmatig heeft plaatsgevonden. In het betreffende proces-verbaal is niet vermeld dat moeder, gelet op het feit dat zij enkel de Roma-taal spreekt, begreep waarvoor zij toestemming gaf, waardoor de toestemming aan de doorzoeking is komen te ontvallen.
Met betrekking tot de schending van de Kalsbeek-norm merkt de rechtbank op dat het hier niet om een wettelijk voorschrift gaat, maar om een streven dat in casu niet gehaald is. De Kalsbeeknorm ten aanzien van deze zaak is 6 maanden gerekend vanaf het eerste verhoor door de politie tot de uitspraak van de rechter. Deze normtijd nu is overschreden met slechts één maand hetgeen een zo kleine overschrijding is dat daaraan verder geen gevolgen worden verbonden.
De rechtbank is van oordeel dat zeker in zaken van minderjarige verdachten door de opsporingsinstanties uiterst zorgvuldig gehandeld dient te worden. De rechtbank heeft hiervoor echter geconstateerd dat een aantal zaken niet goed is gegaan. De rechtbank doelt dan met name op de schending van de Salduz-norm, de onjuiste gang van zaken bij de inverzekeringstelling van verdachte en de onrechtmatige doorzoeking. Dit zijn echter niet zodanig ernstige inbreuken op de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, dat moet worden overgegaan tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. In dit geval kan worden volstaan met de enkele constatering dat een aantal zaken niet goed is gelopen.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie verijst daartoe naar de verklaring van verdachte, de verklaringen van de medeverdachte [naam medeverdachte 1], de verklaringen van de getuigen en het proces-verbaal van bevindingen van de politie met betrekking tot het vuurwapen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht het onder 1 ten laste gelegde feit niet overtuigend bewezen, gelet op de verschillen die er zitten in de diverse getuigenverklaringen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van dit feit. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is de raadsman van mening dat verdachte primair dient te worden vrijgesproken van dit feit nu er sprake is geweest van een onrechtmatige vordering tot uitlevering van het vuurwapen, waardoor de verder verkregen bewijsmiddelen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair is de raadsman van mening dat alleen de aanwezigheid van het vuurwapen op
10 juni 2010 bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van feit 3 merkt de raadsman op dat voor dit feit kan worden gekomen tot een bewezenverklaring. Met betrekking tot het feit onder 4 is de raadsman van mening dat kan worden gekomen tot een bewezenverklaring, met uitzondering echter van de klasgenoten [naam getuige 1] en [naam getuige 4], nu deze personen enkel spreken over de medeverdachte [naam medeverdachte 1].
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte dan ook vrijspreken van dit feit. De rechtbank overweegt daarbij dat uit de verklaringen van [naam getuige 1] en [naam medeverdachte 1] volgt dat verdachte iemand met een vuurwapen heeft bedreigd, maar dat niet duidelijk is geworden wie die persoon is. [naam getuige 1] heeft op een klassenfoto de persoon om wie het volgens hem ging, aangewezen en een medewerker van de leerlingenadministratie heeft vervolgens verklaard dat die jongen [J.C.] is. Aan [naam medeverdachte 1] is deze foto echter niet voorgehouden en [J.C.] en zijn ouders hebben geen aangifte gedaan. Al met al is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Ten aanzien van feit 2:
Op 10 juni 2010 heeft de politie een [naam medeverdachte 1]g gekregen om te gaan naar het DaCapo college te Sittard, waar studenten met een pistool zouden rondlopen in het schoolgebouw. Bij aankomst bleek dat twee studenten al apart zaten in een lokaal met een leerkracht. Dit waren verdachte en [naam medeverdachte 1]. Verdachte verklaarde vervolgens dat hij een vuurwapen in zijn kous had zitten en overhandigde dit aan de verbalisanten, waarna het vuurwapen in beslag werd genomen. Het inbeslaggenomen vuurwapen is door de politie onderzocht waarbij is geconcludeerd dat het pistool met kaliber 22 een vuurwapen is in de zin van artikel 1, onder 3e , gelet op artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het betreffende pistool enkel op 10 juni 2010 in zijn bezit heeft gehad, maar dat het eigendom was van [naam medeverdachte 1].
De getuige [naam getuige 5] heeft op 10 juni 2010 verklaard dat hij twee weken eerder in de bus heeft gezien dat [naam medeverdachte 1] een pistool in zijn broeksband droeg. De getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij op 9 juni 2010 en een paar weken eerder had gezien dat verdachte een pistool bij zich had. Op 12 juni 2010 heeft de getuige [naam getuige 3] verklaard dat hij op 10 juni 2010 na de gymles heeft gezien dat verdachte een wapen bij zich droeg. Ongeveer twee weken eerder had [naam medeverdachte 1] hem hetzelfde wapen laten zien. Dat wapen was van [naam medeverdachte 1], maar ook half van verdachte, omdat ze het allebei bij zich droegen. De getuige [naam getuige 7] heeft verklaard dat hij in de week dat verdachte is aangehouden, bij verdachte thuis was en dat verdachte hem het wapen toen heeft laten zien. Getuige [naam getuige 6] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] hem het wapen twee weken voor 10 juni 2010 in het gymlokaal heeft laten zien.De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft verklaard op 10 juni 2010, dat hij twee weken eerder in de bus met het wapen heeft gespeeld. Het wapen was echter van verdachte en deze had het al ongeveer twee maanden. Hij geeft aan dat hij het ook een keer in het gymlokaal aan Moreno (Keijbets) en Mitchel ([naam getuige 3]) heeft laten zien.
De rechtbank acht, gelet op deze verklaringen van de getuigen, de verklaring van verdachte en zijn medeverdachte en de processen-verbaal van bevindingen van politie, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte het wapen samen hadden en deelden: soms had de een het en soms de ander, maar steeds ging het om hetzelfde wapen.
Ten aanzien van feit 3:
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte door [naam getuige 5];
- de verklaring van de getuige [naam getuige 3];
- de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting.
Ten aanzien van feit 4:
Bij gelegenheid van het onderzoek naar het voorhanden hebben van een vuurwapen heeft de politie met een aantal medeleerlingen van verdachte als getuige gesproken. Een aantal van hen heeft daarbij een verklaring afgelegd terzake van bedreigingen die door verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 1] zijn geuit. De getuige [naam getuige 1] heeft daarbij verklaard dat hij bij [naam medeverdachte 1] en verdachte in de klas zit op het DaCapo college te Sittard en dat hij daar een paar keer door hen met een vuist is bedreigd en met de woorden: “Ga of je krijgt slaag.” De getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat verdachte en [naam medeverdachte 1] vaak lastig zijn en om eten vragen. Als zij hen geen eten geeft dan dreigen zij haar op te wachten na school. Ook op 10 juni 2010 onder de gymles schreeuwden zij tegen haar dat zij slaag zou gaan krijgen van hen. Ook door de getuige [naam getuige 3] is op 12 juni 2010 een verklaring afgelegd. Hij verklaart daarin dat hij zich door verdachte en [naam medeverdachte 1] bedreigd voelt. Afgelopen week is hij bedreigd met de woorden: “Wacht maar dan krijg je vrijdag klappen.” Er is door hen ook tegen hem gezegd: “Je krijgt klappen.” Verder is ook door de getuige [naam getuige 4] een verklaring afgelegd. Zij vertelt daarin dat zij in het verleden vaker heeft gezien dat [naam medeverdachte 1] mensen bedreigde. Verdachte was daar meestal bij. [naam medeverdachte 1] zit vanaf het begin van het schooljaar bij haar in de klas. Toen heeft hij verdachte leren kennen en is het begonnen. Afgelopen donderdag is zij door [naam medeverdachte 1] aangesproken met de woorden: “Wacht maar tot maandag of morgen, dan pak ik jullie zo hard.” Tevens is nog door
[naam getuige 5] een verklaring afgelegd. Daarin wordt door hem aangegeven dat hij sinds het begin van het schooljaar problemen heeft met [naam medeverdachte 1] en verdachte. Vaak dreigen zij hem en zijn klasgenootjes om hen in elkaar te slaan na school, waarbij ook de getuige werd aangekeken. Verdachte heeft bij gelegenheid van de zitting verklaard dat hij bij de bedreigingen door [naam medeverdachte 1] aanwezig is geweest. De rechtbank acht gelet op voornoemde verklaringen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
in de periode van 1 mei 2010 tot en met 10 juni 2010 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een pistool, kaliber .22, voorhanden heeft gehad;
3.
in de periode van 1 september 2009 tot en met 10 juni 2010 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [naam getuige 5] in het gezicht heeft geslagen en gestompt en die [naam getuige 5] in de rug heeft getrapt, waardoor voornoemde [naam getuige 5] pijn heeft ondervonden;
4.
in de periode van 1 september 2009 tot en met 10 juni 2010 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, een of meer klasgeno(o)t(en), te weten [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en [naam getuige 3] en [naam getuige 4] en [naam getuige 5], heeft bedreigd met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, immers hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend tegen die [naam getuige 1] en/of die [naam getuige 2] en/of die [naam getuige 3] en/of die [naam getuige 4] en/of die [naam getuige 5] gezegd (zakelijk weergegeven) dat ze slaag zouden krijgen en/of dat ze klappen zouden krijgen en/of dat ze na school opgewacht zouden worden en/of dat ze in elkaar geslagen zouden worden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3:
medeplegen van mishandeling;
feit 4:
medeplegen van bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de verdachte is door drs. M.J.G.M. Wetsteyn, gz-psycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 15 oktober 2010, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie:
- dat bij betrokkene gesproken kan worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis – niet anders omschreven;
- dat onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dat de feiten - indien bewezen - hem slechts in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de door de deskundige gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met bijzondere voorwaarden. De officier van justitie acht een dergelijke straf passend gelet op de ernst van de feiten, en dan met name de aanwezigheid van een vuurwapen op school, en de lange periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte een forse werkstraf op te leggen met daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden. De oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie zal alle toekomstplannen die hulpverleningsinstanties met verdachte mochten hebben doorkruisen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij samen met een ander gedurende langere tijd medeleerlingen op school heeft geterroriseerd door samen met die ander medeleerlingen te bedreigen en/of te slaan en aan anderen op meerdere plaatsen een vuurwapen te tonen. De rechtbank gaat er van uit dat dit tot grote onrust onder leerlingen en ouders heeft geleid, ook vanwege de ernstige incidenten die op scholen in het buitenland hebben plaatsgevonden met vuurwapens. Ter zitting heeft verdachte geen blijk gegeven van enig inzicht in zijn eigen rol bij deze gebeurtenissen.
De rechtbank houdt er aan de andere kant rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld en hij als licht verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen.
Psycholoog Wetsteyn heeft in zijn rapportage benadrukt dat verdachte gezien zijn ontwikkeling hulp aangeboden moet krijgen in de vorm van een HKJ-traject. Dit traject heeft de reclassering ook geadviseerd evenals een voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf om verdachte te doordringen van het foute van zijn handelen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uur, subsidiair 80 dagen jeugddetentie, een passende sanctie is. De rechtbank zal daarbij bevelen dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van twee uren per dag.
Met het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke straf, te weten drie maanden jeugddetentie, wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht, anderzijds wordt met deze straf het voorkomen van nieuwe strafbare feiten beoogd. De rechtbank zal bij deze voor¬waardelijke straf als bijzondere voorwaarde stellen dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg in het Arrondissement Maastricht te stellen richtlijnen, waaronder gedurende de eerste zes maanden deelname aan ‘ITB harde kern’, zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd noodzakelijk oordeelt.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 3 maanden;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Jeugdreclassering van het Bureau Jeugdzorg in het Arrondissement Maastricht te stellen richtlijnen, waaronder gedurende de eerste zes maanden deelname aan 'ITB harde kern', zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd noodzakelijk oordeelt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 80 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf, naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. C.M.J. van den Acker, kinderrechter en mr. E.B.A. Ferwerda, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 februari 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 mei 2010 tot en met 10 juni 2010 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, [J.C.] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen de slaap, in elk geval tegen het hoofd, van die [J.C.] gezet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 10 juni 2010 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (kaliber .22), voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 10 juni 2010 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam getuige 5]) (in het gezicht) heeft geslagen en/of gestompt en/of die [naam getuige 5] (in de rug) heeft getrapt en/of geschopt, waardoor voornoemde [naam getuige 5] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met 10 juni 2010 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) een of meer klasgeno(o)t(en), te weten. [naam getuige 1] en/of. [naam getuige 2] en/of [naam getuige 3] en/of [naam getuige 4] en/of [naam getuige 5], heeft bedreigd met zware mishandeling en/of met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader (telkens) opzettelijk dreigend tegen die [naam getuige 1] en/of die [naam getuige 2] en/of die [naam getuige 3] en/of die [naam getuige 4] en/of die [naam getuige 5] gezegd (zakelijk weergegeven) dat ze slaag zouden krijgen en/of dat ze klappen zouden krijgen en/of dat ze na school opgewacht zouden worden en/of dat ze in elkaar geslagen zouden worden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/700314-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 22 februari 2011 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht.