3 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
3.1 Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is -kort weergegeven- gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging nu sprake is geweest van ernstige inbreuken op de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. De raadsman baseert deze stelling op het grote aantal incidenten en schendingen van de rechten van verdachte die in deze zaak hebben plaatsgevonden. De raadsman verwijst daartoe naar de volgende zaken.
- Op basis van onvoldoende verdenkingen ten aanzien van verdachte is aan verdachte een vordering tot uitlevering van een vuurwapen gedaan, waardoor gesproken kan worden van een onrechtmatige vordering.
- Verdachte is daarna, op het moment dat hij omtrent het vuurwapen begint te verklaren, niet de cautie gegeven en is tevens niet gewezen op zijn recht om een advocaat te raadplegen, hetgeen een schending van de Salduz-norm is.
- Het is de raadsman onduidelijk hoe in dit verband de inhoud van de doorgenummerde pagina 52A moet worden gezien, waar ook nog over een fouillering wordt gesproken.
- De Salduz-norm is opnieuw geschonden gedurende de aanhouding en de voorgeleiding in verband met de inverzekeringstelling. Verdachte geeft in eerste instantie te 12.15 uur aan dat hij zijn ouders graag bij het verhoor aanwezig wil hebben. Verdachte gaat er op dat moment van uit dat zijn ouders een raadsman mee zullen nemen. Om 16.30 uur wordt verdachte dan gehoord in verband met zijn voorgeleiding, waarbij hij aangeeft dat hij een raadman wil consulteren. Vervolgens wordt verdachte toch gehoord door de hulpofficier van justitie omtrent de verdenkingen die er kennelijk tegen hem liggen.
- Verdachte is op 13 juni 2010 in vrijheid gesteld en meteen weer opgepakt voor hetzelfde feit. Daardoor heeft verdachte zes dagen op het politiebureau verbleven alvorens te worden voorgeleid aan de rechter-commissaris. Door de rechter-commissaris is bij beslissing van 16 juni 2010 geoordeeld dat niet aan alle voorwaarden is voldaan en dat verdachte in vrijheid moet worden gesteld.
- Blijkens het dossier heeft er op 10 juni 2010 een doorzoeking van de woning plaatsgevonden op het adres waar verdachte verbleef. Aan verdachte is geen toestemming gevraagd om zijn kamer te doorzoeken. Deze toestemming is wel gevraagd aan de moeder van verdachte die daartoe ook een verklaring heeft getekend. De verdediging gaat er echter van uit dat de moeder de strekking hiervan niet begrepen heeft, omdat zij enkel Roma verstaat. Deze stelling vindt ondersteuning in het gegeven dat de rechtbank voor de behandeling van de zaak vandaag voor haar speciaal een tolk in de Roma-taal heeft opgeroepen.
- Door de officier van justitie is de zaak niet binnen de periode genoemd in de Kalsbeek-norm bij de rechtbank aangebracht. Tussen de vrijlating van verdachte en de eerste behandeling van de zaak zit een termijn van zeven maanden, terwijl drie maanden is voorgeschreven.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat een niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde is. Er bestond wel degelijk voldoende verdenking ten aanzien van verdachte om de uitlevering van het vuurwapen te vorderen. De doorzoeking van de woning heeft met toestemming van de moeder plaatsgevonden. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat zij niet heeft begrepen waar het om ging. De politie kan moeilijk bij elke doorzoeking een tolk gaan meenemen. De doorzoeking heeft overigens niets opgeleverd. Daarnaast ontkent verdachte zich aan de hem ten laste gelegde feiten te hebben schuldig gemaakt. Indien door het openbaar ministerie de voorschriften niet correct mochten zijn toegepast dan kan dit enkel leiden tot bewijsuitsluiting. De officier van justitie refereert zich voorts aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de betrokken verbalisanten rechtmatig de uitlevering door verdachte van een vuurwapen is gevorderd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de [naam medeverdachte 1]g bij de politie omtrent de aanwezigheid van een vuurwapen op het DaCapo College, de mededelingen van een aantal studenten aan de verbalisanten omtrent de aanwezigheid van een vuurwapen op school en dat zij aangifte wilden gaan doen ter zake bedreiging, alsmede naar de mededelingen van een klassenmentor dat deze studenten bang waren en dat de twee personen die in het bezit zouden zijn van het vuurwapen apart zaten in een klaslokaal, waarbij zij de namen van de verdachten in deze zaak noemde. Gelet op deze combinatie van gegevens bestond er naar het oordeel van de rechtbank een voldoende dreigende situatie en was er ten aanzien van verdachte sprake van een voldoende verdenking die de vordering tot uitlevering van het vuurwapen rechtvaardigde.
In het kader van deze vordering tot uitlevering zijn de verbalisanten in gesprek gekomen met verdachte en zijn door verdachte op eigen initiatief mededelingen gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert dit niet dat door de betrokken verbalisanten aan verdachte op dat moment al de cautie gegeven dient te worden, waardoor ook niet van een schending van de Salduz-norm gesproken kan worden.
Met betrekking tot de door de raadsman aangehaalde doorgenummerde pagina 52A merkt de rechtbank op dat dit proces-verbaal van bevindingen betrekking heeft op de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en derhalve geen bespreking behoeft.
De rechtbank is echter van oordeel dat rond de aanhouding en de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie de Salduz-norm wel geschonden is. Verdachte werd op de dag van zijn aanhouding 16 jaar, hetgeen met zich brengt dat de politie uiterst zorgvuldig met de belangen van verdachte dient om te springen. Op grond van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor kan in het geval van verdachten in de leeftijd van 12 tot en met vijftien jaar op de pleegdatum van het feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, geen afstand worden gedaan van het recht op verhoorbijstand door een raadsman. Verdachten van 16 jaar kunnen wel afstand doen van verhoorbijstand door een raadsman. Nu verdachte op de dag van aanhouding net 16 jaar werd, is de rechtbank van oordeel dat aansluiting gezocht had moeten worden bij de richtlijn voor 12 tot 15-jarigen, temeer nu verdachte niet enkel is gehoord over gebeurtenissen op de dag van aanhouding, maar ook over gebeurtenissen in de weken daaraan voorafgaand toen verdachte nog 15 jaar was. Het betreffende verhoor bij gelegenheid van de inverzekeringstelling op 10 juni 2010 zal dan ook voor het bewijs worden uitgesloten.
De rechtbank zal, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, niet verder ingaan op de verdere gang van zaken tijdens de inverzekeringstelling van verdachte nu de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank daaromtrent op
16 juni 2010 al een beslissing heeft gegeven.
Ten aanzien van de op 10 juni 2010 gehouden doorzoeking in de woning waar verdachte verbleef is de rechtbank van oordeel dat deze niet rechtmatig heeft plaatsgevonden. In het betreffende proces-verbaal is niet vermeld dat moeder, gelet op het feit dat zij enkel de Roma-taal spreekt, begreep waarvoor zij toestemming gaf, waardoor de toestemming aan de doorzoeking is komen te ontvallen.
Met betrekking tot de schending van de Kalsbeek-norm merkt de rechtbank op dat het hier niet om een wettelijk voorschrift gaat, maar om een streven dat in casu niet gehaald is. De Kalsbeeknorm ten aanzien van deze zaak is 6 maanden gerekend vanaf het eerste verhoor door de politie tot de uitspraak van de rechter. Deze normtijd nu is overschreden met slechts één maand hetgeen een zo kleine overschrijding is dat daaraan verder geen gevolgen worden verbonden.