parketnummer: 03/630167-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 februari 2011
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsvrouwe is mr. A.J.D.D Burhenne, advocaat te Weert.
1 Onderzoek van de zaak
De onderhavige zaak is – nadat deze op 2 november 2009 door de politierechter is doorverwezen naar de meervoudige kamer – inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: gedurende acht jaar samen met een ander hennep heeft
geteeld/bereid/bewerkt/verwerkt in een woning;
Feit 2: samen met een ander opzettelijk 294 hennepplanten aanwezig heeft gehad;
Feit 3: samen met een ander gedurende acht jaar door middel van verbreking elektriciteit
heeft gestolen van Enexis.
3 De voorvragen
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of de officier van justitie ontvankelijk is in zijn recht tot strafvordering, voor zover dit betrekking heeft op de tenlastegelegde periode in feit 1.
In de zaak van de medeverdachte, welke zaak gelijktijdig met de zaak van verdachte is behandeld, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van verjaring.
Artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt als hoofdregel dat de verjaringstermijn aanvangt op de dag na die waarop het feit is gepleegd, behoudens enkele uitzonderingsgevallen die zich in deze zaak niet voordoen. De rechtbank is van oordeel dat nu sprake is van een commissiedelict, voor het bepalen van de aanvang van de verjaring niet bepalend is het einde van de tenlastegelegde periode maar het moment van de strafbare gedraging. Dit betekent dat de verjaring reeds gedurende deze periode kan aanvangen.
De maximumstraf op het onder 1 tenlastegelegde feit is een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar. De verjaringstermijn voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld bedraagt volgens artikel 70, eerste lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht zes jaar.
Nu verdachte op 24 januari 2009 als verdachte is verhoord, is de verjaring op die datum gestuit.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt een en ander ertoe dat het tenlastegelegde feit, voor zover betrekking hebben op de periode van 1 januari 2001 tot en met 23 januari 2003 is verjaard. In dat verband stelt de rechtbank vast dat verdachte weliswaar op 23 januari 2009 tijdens het zoeken in de woning de cautie verleend, doch niet blijkt dat zij toen ook daadwerkelijk als verdachte is aangemerkt.
De officier van justitie is daarom niet-ontvankelijk in zijn strafvordering voor zover deze in feit 1 betrekking heeft op de periode van 1 januari 2001 tot en met 23 januari 2003.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie zijn alle drie de feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft verklaard dat ze het niet eens was met de hennepplantage in hun woning, maar dat ze de plantage niet kon tegenhouden. In de laatste verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd staat echter dat ze heeft meegeholpen bij de plantage. De officier van justitie houdt verdachte aan deze verklaring en heeft nog opgemerkt dat van medeplegen ook sprake is indien de ene persoon meer handelingen verricht dan de andere. Aangezien verdachte niet is aangehouden, kan er geen beroep worden gedaan op de Salduz-jurisprudentie. Zelfs als de verklaring van verdachte van het bewijs zou worden uitgesloten, blijft er nog voldoende bewijs over voor een veroordeling. Een beroep op de Salduz-jurisprudentie ten aanzien van de verklaring van medeverdachte is niet mogelijk, gelet op de Schutznorm. Verbalisanten hebben wel degelijk aan verdachte op het juiste moment de cautie gegeven. Verbalisanten konden niet op voorhand weten wat verdachte ging verklaren toen zij bij het doen van een aangifte tegen haar echtgenoot vertelde dat er nog “iets” was en hoefden dus ook niet op voorhand de cautie te geven.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouwe vrijspraak van alle drie de feiten bepleit. Verbalisanten hebben veel te laat de cautie aan verdachte medegedeeld. Dit had dienen te gebeuren alvorens ze haar verklaring aflegde, omdat verbalisanten hadden kunnen vermoeden dat ze iets ging verklaren dat haar zou belasten. De cautie had in ieder geval gegeven moeten worden meteen na haar verklaring en dus voordat de toestemming werd verkregen van verdachte om de woning te betreden en te doorzoeken en voordat verbalisanten in de woning waren en verdachte daar vertelde dat de hennepplantage op zolder was.
De verklaring van verdachte dient gelet op de Salduz-jurisprudentie van het bewijs te worden uitgesloten, waardoor er te weinig bewijs overblijft voor een veroordeling. Dit geldt ook voor de verklaring van medeverdachte, aangezien ook hij een beroep kan doen op de Salduz-jurisprudentie. Daarnaast is er geen sprake van medeplegen, omdat verdachte geen zeggenschap had over de plantage. Zij werd door haar man, tevens medeverdachte, jarenlang geestelijk en lichamelijk mishandeld. Verdachte durfde niet bij haar man weg te gaan uit angst om haar zoontje te verliezen, nu zij illegaal in Nederland verbleef.
Subsidiair heeft de raadsvrouwe een beroep op psychische overmacht gedaan. Verdachte heeft zich immers niet kunnen distantiëren van de hennepplantage in de woning.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 22 januari 2009 deed verdachte aangifte van mishandeling door haar man, medeverdachte in de onderhavige zaak. Op 23 januari 2009 deed verdachte een aanvullende aangifte van mishandeling. Tijdens deze aanvullende aangifte was verdachte erg nerveus en gaf ze aan dat er nog “iets” was. Aangezien de verbalisant de indruk kreeg dat verdachte bang was om te vertellen wat dat “iets” was, heeft hij er een collega bij gehaald.
Verdachte vertelde toen dat er een hennepplantage op zolder van de gezamenlijke woning gelegen aan de [adres] te Heerlen was. De plantage zou er al zeven of acht jaar zijn. Aangezien verdachte bang was voor haar man, wilde ze geen verklaring over de plantage afleggen. Hierop hebben verbalisanten naar aanleiding van de verklaring van verdachte een proces-verbaal bevindingen opgemaakt.
Vervolgens gaf verdachte zowel mondeling als schriftelijk toestemming tot het betreden en doorzoeken van de woning. Nadat verbalisanten op 23 januari 2009 de woning van verdachte hadden betreden, zagen ze een kabel die via de gang naar de badkamer liep en die daar op gevaarlijke wijze was bevestigd. Tevens hoorden ze op de eerste verdieping een monotoon gezoem, dat vermoedelijk afkomstig was van een ventilatie-installatie. Dit gezoem werd door een van de verbalisanten ambtshalve herkend als het gezoem van een afzuigventilatie welke ook gebruikt wordt bij een hennepplantage. Op de vraag van verbalisanten of de hennepplantage zich op zolder bevond, antwoordde verdachte bevestigend. Verbalisanten gingen naar de zolder en het viel hun op dat het gezoem luider werd. Verbalisanten betraden de zolder en zagen grijze vuilniszakken met daarin gebruikte potgrond en resten van vermoedelijk hennepplanten liggen. Ook stonden er flessen en jerrycans met afbeeldingen van hennepgroei- en/of bloeimiddelen en lege vierkante bloempotten. Tevens was er een scheidingswand op de zolder aangebracht met een deur erin.
Verbalisanten hadden het vermoeden dat er achter de scheidingswand een hennepplantage was en deelden aan verdachte de cautie mede en vroegen haar of er een hennepplantage aanwezig was. Verdachte antwoordde daarop: “Ja, maar ik weet hier niks van”.
Verbalisanten hebben daarop de deur in de scheidingswand geopend en daarachter een hennepplantage aangetroffen. Op een vraag van de verbalisanten antwoordde verdachte dat de stroom voor de hennepplantage illegaal werd verkregen. In de groepenkast zagen verbalisanten een kabel die achter de groepenkast naar boven ging. Ambtshalve was het hun bekend dat dit vaak betekent dat de stroomvoorziening van de hennepplantage afgetapt wordt. Hierop hebben verbalisanten gevraagd aan Essent Netwerk Limburg B.V. om ter plaatse te komen.
Cautie
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat verbalisanten aan verdachte de cautie hadden moeten geven nog voordat ze voor de eerste maal verklaarde dat er een hennepplantage in de woning aanwezig was. In ieder geval moest dat volgens de raadsvrouwe zijn medegedeeld voordat de verbalisanten in de woning aan verdachte vroegen of de hennepplantage op zolder was.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat verdachte bij het doen van een aangifte tegen haar man wegens mishandeling, zei dat er nog “iets” was, verbalisanten in redelijkheid niet behoefden te vermoeden dat dat “iets” iets zou zijn waarmee verdachte zichzelf kon belasten. Op dat moment hoefde verdachte derhalve nog niet aangemerkt te worden als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. De cautie behoefde toen dus nog niet gegeven te worden.
Verdachte verklaarde nadat ze zei dat er “iets” was, dat er een hennepplantage boven, op de zolder van haar woning stond. Na deze verklaring kon verdachte inderdaad als verdachte worden aangemerkt en hadden verbalisanten haar bij het stellen van daarop volgende vragen de cautie moeten geven. Dat dit niet is gebeurd, is een vormverzuim.
Verdachte heeft vervolgens toestemming gegeven om haar woning te betreden en te doorzoeken. Dat voorafgaand aan het geven van deze toestemming verdachte gewezen had moeten worden op de cautie dan wel op enig ander haar toekomend recht, is een stelling die geen steun vindt in het Nederlandse recht. Daar is derhalve geen sprake van een vormverzuim.
Toen verbalisanten na betreding van de woning aan verdachte vroegen of de hennepplantage op zolder was, vroegen zij naar het oordeel van de rechtbank slechts een bevestiging van iets dat al bij hun bekend was. Verdachte had dat immers al verklaard bij het doen van de aangifte. Daarna verklaarde verdachte, nadat de verbalisanten aan haar wel de cautie hadden meegedeeld, nogmaals dat er een hennepplantage was. Dit alles tezamen maakt dat naar het oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met de constatering dat het niet op tijd geven van de cautie een vormverzuim is als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Voor een verdergaande sanctionering van het geconstateerde vormverzuim ziet de rechtbank gegeven de geschetste omstandigheden geen aanleiding.
Salduz
Op grond van de Salduz-jurisprudentie moet de aangehouden verdachte voor de aanvang van het eerste verhoor worden gewezen op zijn recht om een raadsman te raadplegen.
Uit de jurisprudentie volgt voorts dat een niet-aangehouden verdachte zich niet kan beroepen op de Salduz-jurisprudentie. De rechtbank overweegt in dat verband dat de ratio hiervan is dat de niet-aangehouden verdachte de vrijheid en de mogelijkheid heeft om zich voorafgaand aan het verhoor, waartoe hij is uitgenodigd, zelfstandig tot een raadsman te wenden.
Nu verdachte niet is aangehouden, komt aan haar geen beroep op de Salduz-jurisprudentie toe en kunnen de door haar afgelegde verklaringen gebezigd worden voor het bewijs.
Verdachte kan zich evenmin beroepen op schending van de Salduz-jurisprudentie ten aanzien van haar man, tevens medeverdachte. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zijnde het verdragsartikel waarop de Salduz-jurisprudentie gebaseerd is, te lezen rechtsregels enkel van belang zijn voor de rechtspositie van de verdachte zelf.
De strekking van artikel 6 EVRM is immers dat de verdachte beschermd wordt tegen een gebrek aan informatie met betrekking tot zijn positie als verdachte. Daarom moet een aangehouden verdachte voor zijn eerste verhoor een raadsman kunnen raadplegen. Het artikel beoogt echter niet de verdachte te beschermen tegen de (belastende) verklaringen van een of meer eventuele medeverdachten. Ook niet wanneer ten aanzien van die medeverdachte(n) artikel 6 EVRM zou zijn geschonden.
Feit 1 en 2
Verbalisanten hebben op 23 januari 2009 de hennepplanten geteld die ze hebben aangetroffen in de plantage van verdachte en haar medeverdachte. Er is gerelateerd dat het 294 hennepplanten respectievelijk 292 hennepplanten betrof. Gelet op dit minimale verschil zal de rechtbank bewezen verklaren dat er sprake was van ongeveer 294 hennepplanten.
Bij een gehouden ODV kleur-reactietest bleken de aangetroffen hennepplanten positief te reageren op de aanwezigheid van THC, zijnde de werkzame stof en het werkzame bestanddeel van hennep.
Medeverdachte heeft verklaard dat zowel hijzelf als verdachte eigenaar zijn van de hennepplantage op zolder van het pand [adres] te Heerlen. Medeverdachte zei dat hij de verzorging van de planten voor zijn rekening nam en verdachte de henneptoppen knipte en de hennepplantage opruimde. De eerste hennepplantage is in 2000 of 2001 opgezet. Medeverdachte weet bijna zeker dat de oogst die door de politie is weggehaald 292 of 294 planten betrof, omdat hij drie oogsten geleden zelf de plantage had aangepast naar deze hoeveelheid potten. Medeverdachte moest voor het knippen € 500,- betalen aan verdachte en een vriendin van haar.
Verdachte heeft verklaard dat ze inderdaad de laatste twee of drie plantages had meegeholpen met het knippen van de hennep van henneptoppen in de plantage. Ze kreeg van medeverdachte € 500,- voor het knippen van de henneptoppen.
Feit 3
Nadat bij verbalisanten het vermoeden rees dat de stroom in de meterkast illegaal werd afgetapt, is iemand van het energiebedrijf ter plaatse gevraagd. Door de betreffende medewerker van Enexis B.V. werd geconstateerd dat de zegels van de hoofdaansluitkast waren verbroken en dat door een illegale elektriciteitsaansluiting buiten de elektriciteitsmeter om, de afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.
Verdachte en medeverdachte hebben elk afzonderlijk verklaard dat ze wisten dat de stroom voor de hennepplantage illegaal werd verkregen.
Medeplegen feit 1, 2 en 3
De hennepplantage bevond zich in de woning van verdachte en haar medeverdachte. Verdachte had volgens haar eigen verklaringen niet alleen wetenschap van de plantage, maar deze heeft zich, reeds omdat de hennepplantage in de woning was gesitueerd, ook in haar machtssfeer bevonden. Verder heeft ze volgens haar eigen verklaring en de verklaring van medeverdachte meegeholpen met het knippen van de hennep. Verdachte kreeg van medeverdachte geld voor het knippen van de hennepplanten.
Ten slotte wist verdachte dat ten behoeve van de hennepplantage de stroom illegaal werd afgetapt.
Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op dit alles sprake van medeplegen, omdat er een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte was.
De rechtbank zal verdachte dan ook bewezen verklaren het door verdachte medeplegen van het telen en verwerken van hennep in de tenlastegelegde periode, voor zover deze niet is verjaard, en het door haar medeplegen van het aanwezig hebben van ongeveer 294 planten op 23 januari 2009. Voorts zal de rechtbank de diefstal van elektriciteit bewezen verklaren.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 24 januari 2003 tot en met 22 januari 2009, in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft geteeld en verwerkt in een pand aan de [adres] hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
op 23 januari 2009, in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres] ongeveer 294 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
in de periode van 1 januari 2001 tot en met 23 januari 2009 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan Enexis B.V., waarbij verdacht en haar mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, voortgezette handeling ten opzichte van feit 1;
feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Psychische overmacht
De raadsvrouwe heeft een beroep gedaan op psychische overmacht. Voor een geslaagd beroep op deze strafuitsluitingsgrond dient er sprake te zijn van een de dader verontschuldigende extreme en acute vorm van een stress-situatie, waaronder de dader gebukt gaat en waaraan hij uiteindelijk (met het plegen van het strafbare feit) toegeeft.
Van het bestaan hebben van een dergelijke ongewone psychische toestand is de rechtbank echter geenszins gebleken. Het beroep wordt dan ook verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 200 uur.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit om verdachte gelet op haar persoonlijke omstandigheden te veroordelen zonder dat er een straf of maatregel wordt opgelegd. Het gaat op dit moment goed met verdachte, ze heeft een blanco strafblad en een veroordeling kan nadelige gevolgen hebben voor de verblijfsstatus van verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouwe bepleit om een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan is gevorderd door de officier van justitie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft samen met haar man gedurende een periode van acht jaar een hennepplantage gehad en in die periode hebben ze de stroom voor de plantage illegaal verkregen. Toen de plantage werd opgerold, stonden er ongeveer 294 planten.
Verdachte heeft van deze plantage voordeel genoten. Zij kreeg van haar man betaald om de henneptoppen te knippen en zij had voordeel omdat de inkomsten van de plantage in de kas van de huishouding vloeiden.
Door zich bezig te houden met de hennepteelt heeft verdachte de volksgezondheid in gevaar gebracht. Zij heeft er door haar handelen immers aan toe bijgedragen dat de verslavingsproblematiek met alle daarmee vaak gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand wordt gehouden.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte er rekening mee houden dat haar rol kleiner was dan die van haar man.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het ontbreken van een strafblad, vindt de rechtbank een werkstraf van 200 uur passend. Uit het reclasseringsrapport en de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat het recidiverisico als laag kan worden ingeschat en de rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, dan ook geen reden om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij Enexis B.V. (voorheen Essent Netwerk B.V.) vordert ter zitting een schadevergoeding van € 32.516,30 ter zake van feit 3. In de opbouw van dit bedrag zit een bedrag van € 800,- ter zake van kosten rechtsbijstand.
De officier van justitie heeft gevorderd het bedrag integraal toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouwe heeft bepleit dat Enexis niet is aan te merken als benadeelde partij, aangezien zij niet de leverancier van energie zijn. Daarbij is de raadsvrouwe van mening dat Enexis geen schade heeft geleden, omdat deze schade of wordt gedekt door een verzekeraar of wordt doorberekend in hun vraagprijs.
Verder heeft de raadsvrouwe verzocht om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, omdat verdachte te weinig draagkracht heeft om de vordering te voldoen en het niet de bedoeling is dat zij de vervangende hechtenis om die reden moet ondergaan.
Enexis heeft een onderbouwd standpunt gegeven dat een energieleverancier alleen de gemeten stroom met haar klanten afrekent. Indien er stroom verbruikt wordt die niet gemeten wordt door de elektriciteitsmeter, komt deze stroom voor rekening van de netbeheerder: Enexis. Indien Enexis de schade kan verhalen op verdachte, behoeft Enexis deze schade niet te verdisconteren in de prijs die ze aan hun klanten berekent.
Voorts is de rechtbank van een door een verzekeringsmaatschappij toegewezen verzekeringsclaim niet gebleken.
De rechtbank verwerpt, mede gelet op het onderbouwde standpunt van de benadeelde partij, derhalve het verweer van de raadsvrouwe.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij Enexis door het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 31.716,30. Nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering hoofdelijk geheel worden toegewezen.
Gelet op de werkzaamheden die de gemachtigde na het indienen van de oorspronkelijke vordering nog heeft verricht en haar aanwezigheid ter terechtzitting, zal de rechtbank de gevorderde kosten van rechtsbijstand van € 800,- eveneens toekennen.
Dat er bij verdachte ook in de toekomst sprake zal zijn van een gebrek aan draagkracht, is de rechtbank onvoldoende gebleken. Reden waarom de rechtbank voorbij gaat aan het verzoek om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Verdachte zal ter zake van het hiervoor onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij Enexis B.V., hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht. Daarom heeft de rechtbank tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel besloten.
8 Het beslag
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen hennepplanten en hennepkwekerij zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het onder 1 en 2 bewezen verklaarde is begaan.
De hennepplanten en de hennepkwekerij zullen aan het verkeer worden onttrokken.
De rechtbank heeft bij haar beslissing deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen opgevat, waarop het voorgaande van toepassing is.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36c, 36f, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Ontvankelijkheid
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn recht tot strafvordering, zoals hierboven onder 3 is omschreven;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de hennepkwekerij en de 294 hennepplanten;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij Enexis B.V., per adres: [adres], van € 31.716,30;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Enexis B.V., € 31.716,30 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 193 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tevens in de door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakte kosten groot € 800,- (kosten rechtsbijstand) en voorts in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en mr.
I. Becker-Hartenhof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Koonen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2011.
Buiten staat
mr. I. Becker-Hartenhof is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 22 januari 2009, in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, (in een pand aan de [adres]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
zij op of omstreeks 23 januari 2009, in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van ongeveer 294 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 23 januari 2009, in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking;
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/630167-09
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 8 februari 2011 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
mr. , officier van justitie,
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen
14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsvrouwe mr. A.J.D.D Burhenne, advocaat te Weert.