ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ0812

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
137426 / HA ZA 09-172
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verwerving van gestolen auto-onderdelen door handelaar

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Maastricht op 23 maart 2011, stonden de onrechtmatige verwerving van gestolen auto-onderdelen en de aansprakelijkheid van de gedaagde centraal. De eiseres, Provinzial Rheinland Versicherung AG, had een schadevergoeding geëist van de gedaagde, die als handelaar in auto-onderdelen fungeerde. De zaak begon met de diefstal van een BMW 320 CI in Duitsland op 8 december 2008, waarvoor de eigenaar door Provinzial was schadeloosgesteld. De gedaagde had een motorblok van deze gestolen auto in zijn bezit, dat door de politie werd aangetroffen tijdens een doorzoeking van zijn loods op 7 januari 2009. Provinzial stelde dat de gedaagde het motorblok had geheeld, wat betekent dat hij dit te kwader trouw had verworven, en dat hij had nagelaten om de herkomst van het onderdeel te onderzoeken. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, als handelaar, had moeten weten dat elk auto-onderdeel een uniek identificatienummer heeft, waardoor de herkomst van het onderdeel eenvoudig kon worden achterhaald. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door dit onderzoek niet uit te voeren en dat hij aansprakelijk was voor de schade die Provinzial had geleden. De schade werd geschat op € 4.000,--, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden de beslag- en bewaringskosten, alsook de proceskosten aan de zijde van Provinzial toegewezen aan de gedaagde. In een tweede zaak, tegen Delta Lloyd, werd eveneens geoordeeld dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door in zijn bezit zijnde onderdelen van een gestolen BMW 320D niet aan de verzekeraar terug te geven. De rechtbank hield de verdere beslissing aan voor beide partijen om hun standpunten te verduidelijken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
Vonnis van 23 maart 2011 in de gevoegde zaken
met zaaknummer / rolnummer: 137426 / HA ZA 09-172 van
de rechtspersoon naar het recht van Duitsland
PROVINZIAL RHEINLAND VERSICHERUNG AG,
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.J.H.S. Thomassen te Maastricht,
en met zaaknummer / rolnummer 138303 / HA ZA 09-283 van
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.J.H.S. Thomassen te Maastricht.
Partijen zullen hierna Provinzial, [gedaagde] en Delta Lloyd genoemd worden.
1. De procedures in beide zaken
1.1. Die volgt uit:
- het tussenvonnis van 27 oktober 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 11 januari 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. Bij de beoordeling van de zaak met nummer 09-283 zal ook kennis worden genomen van het door [gedaagde] in de gevoegde procedure nummer 09-172 op 8 december 2010 overgelegde strafdossier. Tijdens de gecombineerde comparities van partijen is – mede gelet op de voeging wegens verknochtheid - dit strafdossier ook in de procedure met nummer 09-283 aan de orde gekomen, zodat beide partijen zich over het belang van de inhoud van dit dossier voor de beoordeling van deze zaak hebben kunnen uitlaten.
2. De beoordeling
in de zaak 09-172
2.1. In deze zaak moet van de volgende feiten worden uitgegaan.
Op 8 december 2008 is in Duitsland een BMW 320 CI met kenteken HS-RM 4000 gestolen. Deze (verder te noemen:) BMW320 was tegen diefstal verzekerd bij Provinzial. Op basis van die diefstalverzekering heeft Provinzial de eigenaar schadeloos gesteld door betaling van € 23.900,--. Op grond van het op de polisvoorwaarden toepasselijke Duitse recht is Provinzial eigenaar geworden van de BMW320.
Op 7 januari 2009 is in een bij [gedaagde] in gebruik zijnde loods aan de Weggebekker 29a te Heerlen – [gedaagde] exploiteert aldaar op dat moment sinds circa 1 jaar een autodemontagebedrijf dat zich tevens bezig houdt met de handel in auto-onderdelen – een strafrechtelijke doorzoeking door de politie uitgevoerd. Bij dit onderzoek is het 6-cilinder-motorblok met aangekoppelde versnellingsbak van de BMW320 aangetroffen. Dit heeft de politie kunnen vaststellen aan de hand van het unieke, door de fabrikant op zowel het motorblok als de versnellingsbak aangebrachte nummer in relatie tot de bij de fabrikant geregistreerde gegevens van de BMW320 waaronder het VIN (=voertuigidentificatie-) of chassisnummer.
2.2. Provinzial stelt dat [gedaagde] het motorblok heeft geheeld dat wil zeggen dat hij dit van diefstal afkomstige motorblok te kwader trouw heeft verworven. Door het motorblok te helen en niet aan Provinzial af te geven, handelt [gedaagde] onrechtmatig en moet hij de door Provinzial geleden schade vergoeden.
Volgens Provinzial had [gedaagde] bij de verwerving kunnen en moeten informeren naar de herkomst van het betreffende motorblok. Elk onderdeel van de auto is voorzien van een uniek (onderdeel)nummer. Met dit nummer is via elke BMW-garage het betreffende auto-onderdeel te herleiden tot een uniek VIN- of chassisnummer en daarmee tot de oorspronkelijke auto waaruit dit onderdeel afkomstig is. [gedaagde] als handelaar – het is ongeloofwaardig en onwaarschijnlijk dat hij als zodanig niet zou weten dat een motorblok een uniek nummer heeft en wat daarvan de betekenis is - heeft dit onderzoek ten onrechte achterwege gelaten. De kwade trouw van [gedaagde] wordt verder onderbouwd door te wijzen op het resultaat van het in deze procedure overgelegde strafrechtelijk onderzoek meer in het bijzonder op de volgende feiten en omstandigheden:
1. op 7 januari 2009 wordt in de loods van [gedaagde] een kort tevoren in Duitsland gestolen BMW-lokauto (door de politie voorzien van plaatsbepalingsapparatuur om een mogelijke verdachte van diefstal van die BMW (te lokken en) te kunnen identificeren) aangetroffen;
2. bij de doorzoeking zijn van meer dan 50 gestolen BMW’s onderdelen aangetroffen;
3. bij de civielrechtelijke beslaglegging in deze procedure zijn een groot aantal brandstoftanks aangetroffen die waren te herleiden tot gestolen BMW’s;
4. de door [gedaagde] overgelegde verkoopfactuur van het motorblok op naam van[betrokkene] is door de politie onderzocht: het bedrijf bestaat niet en het heeft er alle schijn van dat de factuur vals is;
5. [gedaagde] kan geen betaalbewijs betreffende deze aankoop laten zien en maakt ook niet aan de hand van zijn administratie duidelijk dat hij de betreffende uitgave heeft gedaan;
6. De uit die factuur blijkende aankoopprijs van € 1.500,-- voor een slechts 3,5 jaar oud motorblok met circa 30.000 gereden kilometers is absurd laag: de reële verkoopwaarde ten tijde van de diefstal ligt tussen de € 3.000,-- en € 5.000,--.
2.3. Volgens [gedaagde] ontbeert het verwijt aan zijn adres iedere redelijke grond.
Volgens hem heeft hij op 23 december 2008 het motorblok met de versnellingsbak gekocht van een handelaar, [betrokkene] gevestigd te Leiden. De prijs van € 1.500,-- bezien in het licht van een koop van meer onderdelen tegelijk in één deal en zonder enige garantie is een redelijke prijs. Hij heeft een officiële factuur gekregen en een copie van de identiteitskaart van de persoon- bestuurder van de verkopende BV waarmee hij zaken heeft gedaan. Als het om van diefstal afkomstige zaken zou zijn gegaan, zou de verkoper die factuur niet hebben gegeven. Bovendien heeft [gedaagde] bij de Kamer van Koophandel geverifieerd of het bedrijf bestond en dit was het geval. Het bedrijf bleek ook een BTW-nummer te hebben. De factuur is door [gedaagde] in zijn administratie verwerkt. [gedaagde] concludeert dat hij het motorblok niet heeft geheeld en dat hij, voorzover nodig, de bescherming als koper te goeder trouw geniet van 3:86 BW. Méér onderzoek bij de aankoop naar de herkomst van het motorblok heeft dan ook niet op zijn weg gelegen. [gedaagde] wist wel dat ieder auto-onderdeel een uniek nummer heeft maar niet dat via dit nummer de herkomst van het betreffende onderdeel kan worden achterhaald. Volgens [gedaagde] bevatten de stellingen van Provinzial veel veronderstellingen en verdachtmakingen maar geen harde feiten.
2.3.1. Bij de beoordeling wordt veronderstellenderwijs uitgegaan van de juistheid van hetgeen [gedaagde] heeft gesteld omtrent de aankoop door hem van de betreffende BMW-onderdelen van het bedrijf [betrokkene], de betaalde prijs, de verkregen factuur met copie identiteitskaart, de verwerking ervan in zijn administratie, alsmede het bij de Kamer van Koophandel verifiëren van de verkopende partij.
2.3.2. [gedaagde] heeft niet betwist dat via het unieke nummer aangebracht op elk BMW-onderdeel op een eenvoudige wijze – via een plaatselijke BMW-garage – elk onderdeel is te herleiden tot een chassisnummer en daarmee tot de unieke of oorspronkelijke BMW waarin dit onderdeel oorspronkelijk is gemonteerd. In dit geval zou [gedaagde] via die weg eenvoudig hebben kunnen achterhalen dat hem onderdelen van de recent gestolen BMW320 te koop werden aangeboden.
2.3.3. [gedaagde] betwist dat hij wist dat op die wijze door hem de herkomst van een onderdeel kon worden vastgesteld. Aan die betwisting gaat de rechtbank voorbij. [gedaagde] heeft wel erkend te weten dat elk onderdeel van een BMW een eigen nummer heeft. Het is een feit van algemene bekendheid – zeker in de wereld van degenen die in de autohandel en handel in onderdelen van auto’s zitten, zoals [gedaagde] – dat de fabrikanten en verzekeraars van auto’s met de nummering van onderdelen van auto’s beogen om niet alleen de herkomst van gestolen, geheelde en weer opgespoorde auto’s en onderdelen van auto’s gemakkelijk(er) te kunnen vaststellen, maar ook om daardoor die criminaliteit zelf een halt toe te roepen. Gelet op dit feit van algemene bekendheid en het gegeven dat een nummering niet zonder functie pleegt te geschieden – hetgeen [gedaagde] ook moet hebben bedacht - gaat de rechtbank er verder van uit dat [gedaagde] wist dat hij via die nummers op de betreffende auto-onderdelen niet alleen de herkomst ervan had kunnen vaststellen maar ook dat die onderdelen van diefstal afkomstig waren.
2.3.4. [gedaagde] zag bij de aankoop, zoals hij zelf heeft betoogd, wel aanleiding om bij de Kamer van Koophandel navraag te doen naar de verkopende partij [betrokkene] en zulks, naar de rechtbank aanneemt, omdat [gedaagde] nog niet eerder met deze partij zaken had gedaan. Het ligt dan voor de hand dat hij bij die navraag zal hebben gehoord dat deze vennootschap zich bezighoudt met “nieuwbouw en reparatie van pleziervaartuigen/boten”. Het te koop aanbieden door deze vennootschap – blijkens de gememoreerde factuur – van een viertal BMW-automotoren met versnellingsbak en een partij BMW-airbagsensoren en bijbehorende onderdelen ligt zozeer buiten haar normale bedrijfsuitoefening dat de handelaar [gedaagde], alvorens tot de aankoop over te gaan, te meer aanleiding had om aan de hand van de betreffende nummers op de auto-onderdelen na te gaan of de onderdelen al dan niet van diefstal afkomstig waren. Door dit onderzoek achterwege te laten, heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die hij ten opzichte van de gedupeerde eigenaren van die onderdelen, alsmede ten opzichte van degenen die in hun rechten waren getreden – zoals Provinzial – in acht had moeten nemen.
2.4. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, kan dan ook onbesproken worden gelaten. [gedaagde] is bij de aankoop niet te goeder trouw geweest en heeft door in strijd met de hiervoor geformuleerde maatschappelijke zorgvuldigheid gehandeld, zodat hij rechtens gehouden is om aan Provinzial de schade te vergoeden die zij door het onrechtmatig handelen heeft geleden.
2.5. Volgens Provinzial bestaat haar schade allereerst uit de waarde van het motorblok met de versnellingsbak ten tijde van de diefstal op 8 december 2008. Vast staat dat deze onderdelen ten tijde van de diefstal zaten in een 3,5 jaar oude BMW320 die circa 30.000 km had gereden. Provinzial heeft op basis van die gegevens tijdens de comparitie van partijen bij monde van de voor haar optredende fraude-coördinator de heer J. von Heel – op basis van zijn expertise – schattenderwijs de schade begroot op € 3.000,-- tot € 5.000,--. Ter comparitie heeft [gedaagde] die schatting niet gemotiveerd bestreden. De prijs die [gedaagde] voor de betreffende onderdelen heeft betaald te weten € 1.500,-- is voor de vaststelling van de schade van onvoldoende gewicht omdat daarbij niet is duidelijk gemaakt casu quo geworden of partijen daarbij ook zijn uitgegaan van de werkelijke ouderdom en het werkelijke aantal kilometers.
De rechtbank schat deze schadepost op het gemiddelde van de door Provinzial genoemde bedragen zodat € 4.000,-- met de wettelijke rente vanaf de datum van de verwerving van de onderdelen (23 december 2008) voor toewijzing gereed ligt.
2.6. De gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 908,-- zijn door Provinzial, ondanks de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], niet nader onderbouwd. Provinzial heeft ter zake deze schadepost dan ook niet aan haar stelplicht voldaan, zodat de vordering op dit onderdeel zal worden afgewezen.
2.7. Verder vordert Provinzial de door haar ter verzekering van haar vordering gemaakte beslagkosten, alsmede de in verband daarmee door haar gemaakte bewaringskosten tot een bedrag van (naar de rechtbank aan de hand van de overgelegde facturen begrijpt) € 69.253,38 en – tot slot – de door haar gemaakte proceskosten. Deze posten liggen als niet gemotiveerd weersproken voor toewijzing gereed. In dit verband overweegt de rechtbank nog het volgende. Provinzial heeft het verlof voor beslaglegging gevraagd en gekregen waarbij haar vordering voorlopig is begroot op € 28.000,--. Eerst nadat Provinzial kennis heeft kunnen nemen van de resultaten van het politie-onderzoek tegen [gedaagde] – stukken die [gedaagde] in zijn macht had en uiteindelijk in de procedure eerst op last van de rechtbank heeft ingebracht – heeft Provinzial haar vordering naar beneden moeten en kunnen bijstellen tot de voornoemde € 3.000 tot € 5.000. De bewaringskosten van het beslag zijn zo hoog geworden doordat [gedaagde] niet alleen heeft geweigerd om de bedoelde onderzoeksresultaten eerder in te brengen in de procedure – waardoor de bewaring langer dan nodig was geweest, heeft geduurd – maar ook doordat hij heeft geweigerd om aan een andere, goedkopere vorm van bewaring mee te werken. Door zich aldus op te stellen, is de rechtbank met Provinzial van oordeel dat alle gevorderde beslag- en bewaringskosten voor rekening van [gedaagde] dienen te komen.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] tot slot ook de proceskosten van Provinzial dienen te betalen.
3. in de zaak 09-283
3.1. In deze zaak moet van de volgende feiten worden uitgegaan. Op 18 december 2008 is in de gemeente Sittard-Geleen een BMW 320D met kenteken 97-HV-HH (bouwjaar januari 2002 met 220.000 kilometers op de klok) gestolen. Ten tijde van de diefstal was deze (verder te noemen:) BMW 320D tegen diefstal verzekerd bij Delta Lloyd. Op basis van die diefstalverzekering heeft Delta Lloyd de eigenaar schadeloos gesteld door betaling van € 11.000,--. Op grond van de polisvoorwaarden en het Nederlandse recht is Delta Lloyd eigenaar geworden van de BMW 320D. Op 7 januari 2009 is in een bij [gedaagde] in gebruik zijnde loods aan de Weggebekker 29a te Heerlen – [gedaagde] exploiteert aldaar op dat moment sinds circa 1 jaar een autodemontagebedrijf dat zich tevens bezig houdt met de handel in auto-onderdelen – een strafrechtelijke doorzoeking door politie uitgevoerd. Bij dit onderzoek is een airbagsensor van de BMW 320D aangetroffen. Dit heeft de politie kunnen vaststellen aan de hand van het unieke, door de fabrikant op de airbagsensor aangebrachte nummer in relatie tot de bij de fabrikant geregistreerde gegevens van de BMW 320D waaronder het VIN (=voertuigidentificatie-) of chassisnummer.
3.2. Delta Lloyd stelt dat [gedaagde] niet alleen de airbagsensor heeft geheeld, dat wil zeggen dat hij dit van diefstal afkomstige onderdeel te kwader trouw heeft verworven, maar dat hij ook de airbag (vallend onder een strafrechtelijk beslag) en diverse andere onderdelen van de BMW 320D (die door Delta Lloyd in het civielrechtelijk beslag werden aangetroffen) heeft geheeld. Door deze onderdelen te helen en niet aan Delta Lloyd af te geven, handelt Provinzial onrechtmatig en moet hij de door Delta Lloyd geleden schade vergoeden. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft Delta Lloyd hetzelfde aangevoerd als Provinzial zoals dit hiervoor onder 2.2. is samengevat met uitzondering van hetgeen aldaar onder 4. tot en met 6. is weergegeven. Volgens Delta Lloyd dient een te benoemen deskundige vast te stellen welke andere onderdelen van de BMW 320D bij [gedaagde] zijn aangetroffen en dus door hem zijn geheeld en welke waarde die onderdelen hadden ten tijde van de diefstal, zodat die waarde(n) als schadevergoeding ten laste van [gedaagde] kunnen worden toegewezen.
3.3. Volgens [gedaagde] ontbeert het verwijt aan zijn adres iedere redelijke grond. Hij betwist – bij gebrek aan wetenschap – dat er onderdelen van de BMW 320D zijn aangetroffen in zijn loods. Die stelling is ook niet onderbouwd door Delta Lloyd en in dit verband had zij in ieder geval moeten stellen welke onderdelen zijn aangetroffen en hoe is vastgesteld dat die behoren bij de BMW 320D. Volgens [gedaagde] heeft hij de in zijn loods aangetroffen auto-onderdelen tegen afgifte van facturen van handelaren gekocht. Die facturen zijn in de administratie verwerkt. Hij heeft er een prijs voor betaald die alleszins redelijk is, in een meeromvattende koop, en een en ander duidt er allesbehalve op dat de onderdelen van diefstal afkomstig zouden zijn. Kortom, [gedaagde] stelt bij de verkrijging van de auto-onderdelen te goeder trouw te zijn geweest en vraagt zich af welke aanvullende controle hij had moeten uitvoeren bij de koop ervan.
3.3.1. Tijdens de comparitie heeft Delta Lloyd onder verwijzing naar pagina 429 van het overgelegde strafdossier gemotiveerd gesteld dat de airbagsensor tot de BMW 320D heeft behoord. [gedaagde] heeft dit niet bestreden, zodat van de juistheid daarvan in overweging 4.1. is uitgegaan. Delta Lloyd heeft haar stelling dat er nog andere onderdelen van die BMW zijn aangetroffen of vermoedelijk aanwezig zijn, bij gelegenheid van de comparitie niet nader onderbouwd. Aan [gedaagde] moet worden toegegeven dat Delta Lloyd daartoe in ieder geval had moeten stellen om welke onderdelen het gaat en hoe zij heeft vastgesteld dat die onderdelen tot de BMW 320D herleidbaar zijn, danwel waarop haar vermoeden gebaseerd is dat de airbag ook wel in het strafrechtelijk beslag zal zitten. Delta Lloyd moet daartoe ook in staat zijn geweest nu zowel het civielrechtelijk als het strafrechtelijk beslag begin 2009 is gelegd, het strafdossier in december 2010 aan Delta Lloyd ter beschikking is gekomen en de comparitie eerst op 11 januari 2011 heeft plaatsgevonden. Voorzover haar vordering op die andere auto-onderdelen ziet, moet deze dan ook worden afgewezen.
3.3.2. [gedaagde] heeft zijn algemeen luidende stelling over de koop van dit onderdeel niet
– zoals hij wel heeft gedaan in de gevoegde procedure - met behulp van zijn administratie, meer in het bijzonder met het overleggen van een bepaalde factuur van de verkoper, onderbouwd. Zonder toelichting van zijn kant, welke ontbreekt, moet ervan worden uitgegaan dat hij daar uiterlijk op de comparitie – 2 jaar na de doorzoeking van zijn loods en bijna 2 jaar na de start van deze civiele procedure – toe in staat moet zijn geweest. Aan het achterwege laten van die onderbouwing verbindt de rechtbank, mede gelet op artikel 21 WbvBRv, de conclusie dat aan deze stelling voorbij moet worden gegaan, zodat het ervoor gehouden moet worden dat [gedaagde] dit onderdeel van de BMW 320D niet door middel van koop heeft verworven.
In het licht van de door Delta Lloyd geponeerde stellingen en het overgelegde strafdossier is het vermoeden gerechtvaardigd dat [gedaagde] dit onderdeel heeft geheeld terwijl hij wist dat het onderdeel van misdrijf afkomstig was. Aan het niet verschijnen van [gedaagde] op de comparitie – hij had dan nog gelegenheid gehad dit vermoeden te weerleggen – verbindt de rechtbank de conclusie dat het vermoeden voor juist moet worden gehouden. [gedaagde] heeft door dit onderdeel te helen in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die hij ten opzichte van de gedupeerde eigenaren, alsmede ten opzichte van degenen die in hun rechten waren getreden – zoals Delta Lloyd – in acht had moeten nemen.
3.3.3. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, kan onbesproken blijven. [gedaagde] is rechtens gehouden om aan Delta Lloyd de schade te vergoeden die zij door het onrechtmatig handelen heeft geleden.
3.4. Wat betreft die schade gaat ten eerste om de (onderhandse vrije verkoop-)waarde van de airbagsensor ten tijde van de heling door [gedaagde]. Delta Lloyd heeft die datum in feite laten samenvallen met de diefstal op 18 december 2008. [gedaagde] heeft dit niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank van deze datum zal uitgaan bij de begroting van deze schadepost.
De rechtbank zal geen deskundige benoemen om die schade vast te stellen: de daaraan verbonden kosten wegen niet op tegen de in redelijkheid te verwachten hoogte van deze schadepost. Daarbij is mede gelet op de ouderdom van dit onderdeel.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om op dit punt gemotiveerd stelling te nemen en bij voorkeur die stelling met bescheiden te onderbouwen. Een andere mogelijkheid is dat partijen zich omtrent die waarde met elkaar verstaan en het daarover eens worden. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte door beide partijen.
3.5. De gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 908,-- zijn door Delta Lloyd, ondanks de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], niet nader onderbouwd. Delta Lloyd heeft ter zake deze schadepost dan ook niet aan haar stelplicht voldaan, zodat dit onderdeel zal worden afgewezen.
3.6. De door Delta Lloyd gevorderde proces- en beslagkosten liggen als overigens niet gemotiveerd weersproken voor toewijzing gereed nu [gedaagde] als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt.
3.7. In afwachting van de door elke partij te nemen akte wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
In de zaak 09-172:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Provinzial van:
a. € 4.000,-- vermeerderd met de wettelijke over dit bedrag vanaf 23 december 2008 tot de dag der algehele voldoening, alsmede van;
b. De bewaringskosten – tot 1 juni 2010 begroot op € 69.253,38 - en de beslagkosten – tot aan dit vonnis begroot op € 396,05 – alsmede van de;
c. proceskosten aan de zijde van Provinzial gerezen en begroot deze tot aan dit vonnis op € 85,98 (explootkosten), € 456,-- (griffierecht) en € 2.034,-- (4,5 punt à tarief II inclusief beslagrekest).
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
In de zaak 09-283:
verwijst de zaak naar de rol van 20 april 2011 voor akte aan de zijde van zowel Delta Lloyd als [gedaagde].
houdt iedere, verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2011.?