3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade zijn moeder [naam slachtoffer] heeft gedood door met een mes in haar nek, keel en borst te steken. Volgens de officier van justitie is er sprake van een causaal verband tussen de door verdachte toegebrachte messteken en het overlijden van het slachtoffer
[naam slachtoffer] enkele weken na het steekincident. Zij spreekt van een cascade van gebeurtenissen die uiteindelijk tot de dood hebben geleid. Volgens de officier van justitie kan - op grond van de bevindingen en conclusies van de patholoog-anatoom - de dood van het slachtoffer [naam slachtoffer] redelijkerwijs worden toegerekend aan verdachte. Zij verwijst in dit naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (arrest van 13 juni 2006, LJN AV8535 en NJ 2007, 48). Uit de verklaring van verdachte volgt dat verdachte de opzet had om zijn moeder te doden. Voor wat betreft de voorbedachten rade van verdachte verwijst de officier van justitie naar de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, waaruit volgt dat verdachte in de ochtend van 1 juli 2010 al aan zijn moeder heeft aangeboden om haar van het leven te beroven. Voorts volgt uit de verklaring van het slachtoffer [naam slachtoffer] dat verdachte ten tijde van het steekincident tegen haar heeft gezegd: “nou zo bent u bevrijd”. De verdachte heeft volgens de officier van justitie dan ook na kalm beraad en rustig overleg de beslissing genomen om zijn moeder om het leven te brengen. Daaraan doet de psychische gesteldheid van verdachte niet af.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat verdachte van zowel het primaire als het subsidiaire feit dient te worden vrijgesproken; subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Volgens de verdediging is er geen sprake van causaal verband tussen het toebrengen van de messteken van verdachte aan [naam slachtoffer] en haar overlijden. De verdediging stelt daartoe dat niet inzichtelijk is hoe de patholoog-anatoom aanvankelijk - naar aanleiding van de sectie op [naam slachtoffer] - kon concluderen dat de messteken niet haar overlijden hadden veroorzaakt en hoe zij later tot die conclusie is kunnen komen dat dit wel het geval is. Bovendien was [naam slachtoffer] na 1 juli 2010 steeds verdergaand hersteld, welk herstel volgens de verdediging onvoldoende is gedocumenteerd. Voorts blijft onduidelijk of de medische behandeling van invloed is geweest op de algehele conditie van [naam slachtoffer]. De verdediging stelt dan ook dat causaal verband niet is aangetoond, nu er twijfel blijft bestaan over de doodsoorzaak van [naam slachtoffer]. De verdediging doet in dit kader het voorwaardelijk verzoek om, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van causaal verband, de patholoog-anatoom ter zitting te bevragen over haar onderzoek en conclusies.
Voorts stelt de verdediging dat er geen sprake is van voorbedachten rade. Verdachte heeft zich ’s middags wezenlijk anders jegens zijn moeder gedragen dan toen hij ’s ochtends aan zijn moeder aanbood haar te verdrinken; verdachte was ’s middags in paniek en buiten zichzelf geraakt. Verdachte was in die periode volledig ontoerekeningsvatbaar. Volgens de verdediging zat er tussen het pakken van het mes en het steken van [naam slachtoffer] onvoldoende tijd voor verdachte om zijn wil te kunnen bepalen. Er kan onvoldoende worden gesteld dat sprake is geweest van het nemen van een weloverwogen besluit om [naam slachtoffer] doelbewust van het leven te beroven en van enig nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 1 juli 2010 omstreeks 22:45 uur ontving de politie een melding om ter plaatse te gaan op het adres [adres] te Maastricht. Nadat de politie de voordeur van deze woning had geforceerd, zagen verbalisanten direct bij binnenkomst een gedeeltelijk ontklede en nog in leven zijnde vrouw op de onderste treden van de trap zitten. Deze vrouw, naar later bleek mevrouw [naam slachtoffer], was geheel bedekt met bloed en bloedsporen. Gezien vanuit de hal, lag aan de rechterzijde van de deuropening een mes op de grond. Dit mes lag aan de rand van de bloedplas en er zat bloed aan het mes. Verbalisanten zagen dat de toiletdeur openstond en dat er op de vloer en op en in de toiletpot bloed lag. Bij het betreden van de woonkamer zagen verbalisanten grote bloedplassen op de vloerbedekking. Zij zagen tevens een man, naar later bleek verdachte, op zijn buik in de woonkamer liggen. Zowel [naam slachtoffer] als verdachte werden naar het ziekenhuis te Maastricht vervoerd. [naam slachtoffer] bleek drie steekwonden in haar nek/keel en het borstbeen te hebben. De luchtweg was niet doorgestoken. [naam slachtoffer] werd in het ziekenhuis geopereerd aan haar keel. De politie heeft [naam slachtoffer] in het ziekenhuis gehoord als getuige. Zij heeft toen verklaard dat verdachte op 1 juli 2010 ruzie heeft gehad met de heer [S.] van de Mondriaan Zorggroep - locatie Vijverdal-, waardoor verdachte in de loop van de dag alsmaar kwader en kwader werd. Toen [naam slachtoffer] op het toilet zat, kwam verdachte met een vaart op haar af en zei hij tegen haar: “Zo is alles opgelost”, waarna hij haar stak. Toen [naam slachtoffer] op de wc zat, zei verdachte bovendien: “Nou, zo bent u bevrijd”. Op 22 augustus 2010 werd [naam slachtoffer] omstreeks 17:00 dood in haar ziekenhuisbed aangetroffen.