ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ0785

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
370034610
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht na moord met volledige ontoerekeningsvatbaarheid

In de zaak tegen [naam verdachte], die op 1 juli 2010 in Maastricht zijn moeder, [naam slachtoffer], met voorbedachten rade heeft neergestoken, heeft de rechtbank op 11 april 2011 uitspraak gedaan. De verdachte heeft zijn moeder meermalen in de nek en borst gestoken, wat leidde tot haar overlijden op 22 augustus 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de messteken en het overlijden van het slachtoffer, ondanks de complicaties die zich in het ziekenhuis hebben voorgedaan. De verdediging voerde aan dat er geen causaal verband was en dat de verdachte niet in staat was om de gevolgen van zijn daden te overzien, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, wat leidde tot de beslissing om hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. De rechtbank gelastte tevens de plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, op basis van de adviezen van forensische deskundigen die de psychische toestand van de verdachte hebben beoordeeld. De rechtbank heeft de maatregel opgelegd in het belang van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700346-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 april 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Maastricht.
Raadsman is mr. A.F.G. Pennino, advocaat te Kerkrade, vergezeld van mr. N.C. Quindt, advocate te Kerkrade.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 maart 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is, zoals deze luidt na wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [naam slachtoffer] - al dan niet met voorbedachten rade - heeft gedood dan wel dat hij heeft geprobeerd om [naam slachtoffer] - al dan niet met voorbedachten rade - te doden.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, met dien verstande dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade zijn moeder [naam slachtoffer] heeft gedood door met een mes in haar nek, keel en borst te steken. Volgens de officier van justitie is er sprake van een causaal verband tussen de door verdachte toegebrachte messteken en het overlijden van het slachtoffer
[naam slachtoffer] enkele weken na het steekincident. Zij spreekt van een cascade van gebeurtenissen die uiteindelijk tot de dood hebben geleid. Volgens de officier van justitie kan - op grond van de bevindingen en conclusies van de patholoog-anatoom - de dood van het slachtoffer [naam slachtoffer] redelijkerwijs worden toegerekend aan verdachte. Zij verwijst in dit naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (arrest van 13 juni 2006, LJN AV8535 en NJ 2007, 48). Uit de verklaring van verdachte volgt dat verdachte de opzet had om zijn moeder te doden. Voor wat betreft de voorbedachten rade van verdachte verwijst de officier van justitie naar de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, waaruit volgt dat verdachte in de ochtend van 1 juli 2010 al aan zijn moeder heeft aangeboden om haar van het leven te beroven. Voorts volgt uit de verklaring van het slachtoffer [naam slachtoffer] dat verdachte ten tijde van het steekincident tegen haar heeft gezegd: “nou zo bent u bevrijd”. De verdachte heeft volgens de officier van justitie dan ook na kalm beraad en rustig overleg de beslissing genomen om zijn moeder om het leven te brengen. Daaraan doet de psychische gesteldheid van verdachte niet af.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat verdachte van zowel het primaire als het subsidiaire feit dient te worden vrijgesproken; subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Volgens de verdediging is er geen sprake van causaal verband tussen het toebrengen van de messteken van verdachte aan [naam slachtoffer] en haar overlijden. De verdediging stelt daartoe dat niet inzichtelijk is hoe de patholoog-anatoom aanvankelijk - naar aanleiding van de sectie op [naam slachtoffer] - kon concluderen dat de messteken niet haar overlijden hadden veroorzaakt en hoe zij later tot die conclusie is kunnen komen dat dit wel het geval is. Bovendien was [naam slachtoffer] na 1 juli 2010 steeds verdergaand hersteld, welk herstel volgens de verdediging onvoldoende is gedocumenteerd. Voorts blijft onduidelijk of de medische behandeling van invloed is geweest op de algehele conditie van [naam slachtoffer]. De verdediging stelt dan ook dat causaal verband niet is aangetoond, nu er twijfel blijft bestaan over de doodsoorzaak van [naam slachtoffer]. De verdediging doet in dit kader het voorwaardelijk verzoek om, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van causaal verband, de patholoog-anatoom ter zitting te bevragen over haar onderzoek en conclusies.
Voorts stelt de verdediging dat er geen sprake is van voorbedachten rade. Verdachte heeft zich ’s middags wezenlijk anders jegens zijn moeder gedragen dan toen hij ’s ochtends aan zijn moeder aanbood haar te verdrinken; verdachte was ’s middags in paniek en buiten zichzelf geraakt. Verdachte was in die periode volledig ontoerekeningsvatbaar. Volgens de verdediging zat er tussen het pakken van het mes en het steken van [naam slachtoffer] onvoldoende tijd voor verdachte om zijn wil te kunnen bepalen. Er kan onvoldoende worden gesteld dat sprake is geweest van het nemen van een weloverwogen besluit om [naam slachtoffer] doelbewust van het leven te beroven en van enig nadenken over en zich rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 1 juli 2010 omstreeks 22:45 uur ontving de politie een melding om ter plaatse te gaan op het adres [adres] te Maastricht. Nadat de politie de voordeur van deze woning had geforceerd, zagen verbalisanten direct bij binnenkomst een gedeeltelijk ontklede en nog in leven zijnde vrouw op de onderste treden van de trap zitten. Deze vrouw, naar later bleek mevrouw [naam slachtoffer], was geheel bedekt met bloed en bloedsporen. Gezien vanuit de hal, lag aan de rechterzijde van de deuropening een mes op de grond. Dit mes lag aan de rand van de bloedplas en er zat bloed aan het mes. Verbalisanten zagen dat de toiletdeur openstond en dat er op de vloer en op en in de toiletpot bloed lag. Bij het betreden van de woonkamer zagen verbalisanten grote bloedplassen op de vloerbedekking. Zij zagen tevens een man, naar later bleek verdachte, op zijn buik in de woonkamer liggen. Zowel [naam slachtoffer] als verdachte werden naar het ziekenhuis te Maastricht vervoerd. [naam slachtoffer] bleek drie steekwonden in haar nek/keel en het borstbeen te hebben. De luchtweg was niet doorgestoken. [naam slachtoffer] werd in het ziekenhuis geopereerd aan haar keel. De politie heeft [naam slachtoffer] in het ziekenhuis gehoord als getuige. Zij heeft toen verklaard dat verdachte op 1 juli 2010 ruzie heeft gehad met de heer [S.] van de Mondriaan Zorggroep - locatie Vijverdal-, waardoor verdachte in de loop van de dag alsmaar kwader en kwader werd. Toen [naam slachtoffer] op het toilet zat, kwam verdachte met een vaart op haar af en zei hij tegen haar: “Zo is alles opgelost”, waarna hij haar stak. Toen [naam slachtoffer] op de wc zat, zei verdachte bovendien: “Nou, zo bent u bevrijd”. Op 22 augustus 2010 werd [naam slachtoffer] omstreeks 17:00 dood in haar ziekenhuisbed aangetroffen.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ’s ochtends op 1 juli 2010 een bak met water had klaargezet om zijn moeder, [naam slachtoffer], een zachte verdrinkingsdood aan te bieden. Volgens verdachte heeft zij dat geweigerd, omdat zij enerzijds niet wilde dat hij naar de gevangenis zou gaan en anderzijds omdat zij geweten zou hebben dat verdachte zichzelf daarna van het leven zou beroven. In de middag van 1 juli 2010 kwam de heer [S.] van de Mondriaan Zorggroep bij verdachte en [naam slachtoffer] langs. Verdachte heeft de heer [S.] de deur gewezen. Verdachte voelde zich hierna opgewonden en bedreigd. Verdachte was naar eigen zeggen in paniek, omdat hij wist dat de hulpverlening een einde aan de leefsituatie van hemzelf en moeder zou gaan maken. Volgens verdachte leek het alsof een ander het op de middag van 1 juli 2010 van hem overnam. Hij was die middag niet dezelfde man als de man die hij ’s ochtends was. Verdachte heeft verklaard dat hij op een gegeven moment eerst zijn moeder heeft neergestoken en daarna zichzelf. Het mes had hij uit een lade in de woonkamer gehaald, waar het altijd lag. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren hoe vaak hij heeft gestoken. Volgens verdachte heeft hij zijn moeder uit liefde neergestoken, omdat hij wilde dat ze dood ging en dat niemand meer aan haar kwam of haar iets kon aandoen.
Bevindingen van de patholoog-anatoom
Omdat de forensisch deskundige van de GGD Zuid-Limburg de doodsoorzaak niet duidelijk achtte, adviseerde deze nader onderzoek in de vorm van een gerechtelijke sectie. De arts-patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe heeft, na het stellen van een voorlopige conclusie, om inzage in het medisch dossier van [naam slachtoffer] verzocht. Naar aanleiding van deze inzage heeft zij haar definitieve rapport opgesteld. Uit het pathologie onderzoek naar het overlijden van [naam slachtoffer] volgt dat [naam slachtoffer] tengevolge van steekletsel in het ziekenhuis werd opgenomen. Tijdens sectie werd aan de borstkast links een vrijwel horizontaal verlopende, scherprandige huidperforatie ter lengte van 3,3 centimeter aangetroffen. Voorts was er in de linker middelste oksellijn, net onder de linkeroksel, een schuin verlopend streepvormig recent gevormd litteken ter lengte van 1,5 cm en in de halslaag linksvoor een schuin verlopend streepvormig recent litteken ter lengte van 2 cm. Midden aan de borst was, tussen de twee borstklieren in, een onregelmatig litteken met centraal oppervlakkige huidbeschadiging, imponerend als recent, ontstaan. In relatie met dit letsel was er in de diepte een traject vervolgbaar over circa 3 cm, verlopend van voet- naar hoofdwaarts, iets schuin van links naar rechts, eindigend in bloeduitstorting in de voorste rompwandspier. Er was geen perforatie van de borstkas en er waren dus geen vitale organen in dit traject aanwezig. In relatie met de andere letsels waren evenmin perforaties van de vitale organen. Voor zover te beoordelen waren deze letsels alleen gerelateerd met het onderliggende huid, spier- en vetweefsel. Als verwikkelingen heeft [naam slachtoffer] een hartinfarct, ontstekingen en bloedvergiftiging ontwikkeld. Deze werden bij sectie bevestigd. Er waren tekenen van oude infarcering van het hart (circa 2 tot 8 weken vóór het overlijden ontstaan) en tekenen van recent doorgemaakt zuurstofgebrek. Ook werden behoudens een te zwaar hart ook ernstige ziekelijke afwijkingen aan de kransslagaders en het hart vastgesteld. Voorts werd bij sectie een dubbelzijdige longontsteking vastgesteld en werden tekenen van bloedvergiftiging gevonden. Het intreden van de dood wordt verklaard door ziekelijke afwijkingen namelijk hartfunctiestoornissen, algehele weefselschade door dubbelzijdige longontsteking en bloedvergiftiging, elk op zich dan wel in combinatie. Deze ziekelijke afwijkingen waren in het ziekenhuis ontwikkeld als verwikkelingen van bij leven opgelopen uitwendig mechanisch perforerend geweld. De ene ziekelijke afwijking kan het andere versterkt of uitgelokt hebben. De patholoog-anatoom concludeert ten slotte dat bij sectie op het lichaam van [naam slachtoffer] het intreden van de dood wordt verklaard door ziekelijke afwijkingen die in het ziekenhuis waren ontwikkeld als verwikkelingen van bij leven opgelopen uitwendig mechanisch perforerend geweld.
Causaliteit
De beantwoording van de vraag of er causaal verband bestaat tussen de door de verdachte aan [naam slachtoffer] toegebrachte messteken en de dood van [naam slachtoffer], moet gebeuren aan de hand van de maatstaf of die dood redelijkerwijs als gevolg van het toebrengen van die messteek aan de verdachte kan worden toegerekend. In onderhavige zaak staat vast dat verdachte aan [naam slachtoffer] een aantal messteken heeft toegebracht. De patholoog-anatoom heeft in haar voorlopige bevindingen aangegeven dat niet vastgesteld kan worden dat de messteken rechtstreeks tot de dood van [naam slachtoffer] hebben geleid, maar dat het mogelijk is dat stressfactoren, de vele complicaties tijdens de ziekenhuisopnamen met verslechtering van de algehele toestand en eventuele bloedvergiftiging een bijdrage hebben geleverd aan het fatale hartfinfarct. Na kennisneming van medische gegevens van het AZM Maastricht heeft de patholoog-anatoom in haar definitieve rapport geconcludeerd dat het intreden van de dood, 7 weken nadat deze messteken [naam slachtoffer] waren toegebracht, wordt verklaard door ziekelijke afwijkingen die in het ziekenhuis waren ontwikkeld als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig mechanisch perforerend geweld.
Zo begrepen bestaat er volgens de rechtbank geen onduidelijkheid over de rapportages van de patholoog-anatoom. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen noodzaak bestaat om de patholoog-anatoom terzake te horen. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de verdediging tot het horen van de patholoog-anatoom af.
Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank een dusdanig verband tussen de messteken door verdachte toegebracht, de daardoor ontstane complicaties én de dood van [naam slachtoffer] dat haar dood redelijkerwijs als gevolg van het toebrengen van de messteken aan verdachte kan worden toegerekend.
Voorbedachten rade
De vraag die nu beantwoord moet worden is of verdachte handelde met voorbedachten rade. Voorbedachte rade wijst op een moment van kalm beraad en rustig overleg voorafgaand aan de uitvoering van het feit. Kalm beraad en rustig overleg dient niet zozeer gezien worden als handelen in koelen bloede maar meer als het tegenovergestelde van handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling die de dader als het ware onvoorbereid treft en hem brengt tot een onmiddellijk gevolgde daad. Voor voorbedachte rade kan een tijdsbestek van enkele seconden voldoende zijn.
Alleen al gelet op het feit dat verdachte, nadat hij het mes uit een lade in de woonkamer heeft gepakt en vervolgens enkele meters is gelopen naar zijn moeder op het toilet - hetgeen kan worden afgeleid uit de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting - kan geen sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling die verdachte onvoorbereid trof. Vanaf het het moment van het pakken van het mes en het toesteken, zijn er verschillende momenten geweest, bijvoorbeeld tijdens het overbruggen van de enkele meters tussen de plek waar het mes lag en het toilet, waarop verdachte de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit. Er is voldoende gelegenheid geweest om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft op geen enkel moment afgeweken van zijn kennelijke voornemens. Sterker nog, verdachte heeft nog tegen zijn moeder gezegd, terwijl zij zich nog op het toilet bevond: “Zo is alles opgelost” en “Nou, zo bent u bevrijd”. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij in de ochtend van 1 juli 2010 zijn moeder reeds de verdrinkingsdood had aangeboden.
Het oordeel van psychiater E.M.M. Mol en van klinisch psycholoog drs. C. Clarijs inhoudende - kort gezegd - dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, sluit niet uit dat sprake is geweest van voorbedachten rade. Ook iemand die volledig ontoerekeningsvatbaar is, kan immers planmatig te werk gaan (Hoge Raad 5 februari 2008, NJ 2008, 97).
Het verweer van de raadsman dat verdachte zich geen rekenschap heeft kunnen geven van de gevolgen van zijn daad, wordt dan ook verworpen.
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd. De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 01 juli 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, die [naam slachtoffer] meermalen in de nek en in de borst en het bovenlichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] op 22 augustus 2010 is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
moord
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van verdachte is door drs. C. Clarijs, klinisch psycholoog, een psychologisch onderzoek Pro Justitia verricht. Van dit onderzoek heeft deze een rapport opgemaakt, gedateerd 4 oktober 2010. Dit rapport vermeldt -zakelijk weergegeven-:
“Diagnostische overwegingen
Betrokkene is een 52-jarige man met een (paranoïd) psychotische kwetsbaarheid vermoedelijk in het kader van schizofrenie-ontwikkeling. Met name de prikkelgevoeligheid en daaraan verbonden terugtrekgedrag staan manifest op de voorgrond. Er is sprake geweest van een symbiotische relatie met de ouders, vooral met moeder waarbij beiden bekend zijn geweest met dwangsymptomen.
Differentiaaldiagnostisch zijn ook pervasieve ontwikkelingskenmerken niet uitgesloten doch deze konden niet onderbouwd worden middels een hetero-anamnese. Betrokkene is gedecompenseerd doordat de zorg voor zijn moeder (mede door haar claim op betrokkene) steeds zwaarder is gaan drukken gedurende de laatste jaren, met name nadat vader 10 jaar geleden overleed en niet lang daarna moeder ernstig in haar mobiliteit beperkt werd doordat ze nagenoeg blind werd. Verder was er ten tijde van het onderzoek sprake van een wat sombere melancholisch aandoende ondertoon vooral reactief op het overlijden van moeder. (…)
Forensisch psychologische analyse:
(…) Onderzoeker gaat uit van de aanwezigheid van een psychotische kwetsbaarheid die zich met name manifesteert onder toegenomen druk. Deze druk is na het overlijden van vader en het snel blind worden van moeder verhoogd, temeer daar moeder voortdurend een emotioneel appel op hem deed door te stellen dat ze thuis door hem verzorgd wilde worden. (…)
Betrokkene zag geen uitweg meer voor het dilemma waar hij voor stond en nu direct mee geconfronteerd werd (…): ofwel de zorg uit handen geven en dan moeder afvallen dan wel doorgaan terwijl hij dit mentaal en fysiek niet meer aankon. Betrokkene schetst geen andere uitweg meer te hebben gezien dan te komen tot het besluit dat beiden beter af waren om er niet meer te zijn, waarna betrokkene is overgegaan tot het tenlastegelegde. (…) Het is niet ondenkbaar dat betrokkene veel eerder al wel eens een dergelijke gedachte heeft gehad: (…).Bij betrokkene hebben wanhoop en woede zich regelmatig afgewisseld.
Zijn stoornis brengt met zich mee dat hij maar zeer weinig prikkels kan verdragen en hij in die zin de laatste jaren overbelast is geweest. (…) In de ogen van onderzoeker was voor betrokkene de gedragskeuzevrijheid, gegeven het toestandsbeeld, tot een minimum beperkt: er was voor hem slechts een ‘verlies-verlies’-situatie waar naar zijn eigen overtuiging het tenlastegelegde de enige uitweg voor was. In die zin zou gesproken kunnen worden van ontoerekeningsvatbaarheid.
Beantwoording van de vraagstelling:
(…) Bij betrokkene is sprake van een psychotische kwetsbaarheid waarschijnlijk in het kader van schizofrenie dan wel (differentiaaldiagnostisch) van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, en heeft betrokkene de laatste jaren depressieve klachten ontwikkeld. (…) Ten tijde van het tenlastegelegde was betrokkene waarschijnlijk paranoid psychotisch (…)
Betrokkene is vanuit zijn psychiatrisch beeld (schizofrenie dan wel ontwikkelingstoornis) zeer prikkelgevoelig, terwijl na het overlijden van vader en het blind worden van moeder de prikkels in de vorm van meer verantwoordelijkheid en in toenemende mate de zorg moeten overnemen van moeder (die daar ook een fors beroep op deed) juist sterk toenamen. Deze toename van druk werkte in op zijn psychosegevoeligheid waarbij er mogelijk door een onregelmatige medicatie-inname een verminderde buffer was tegen deze kwetsbaarheid die zich ging manifesteren in paranoïde belevingen. Uiteindelijk was betrokkene de wanhoop nabij en zag hij geen andere oplossing dan overgaan op het tenlastegelegde. Een en ander geschiedde in ernstige mate.
Gesproken kan worden van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.(…)”
Voorts is ten aanzien van verdachte door dhr. E.M.M. Mol, psychiater, in samenwerking met mw. M. Boas, psychiater in opleiding, een psychiatrisch onderzoek verricht. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt, gedateerd 30 september 2010. Dit rapport vermeldt
-zakelijk weergegeven-:
“Differentiaal diagnostische overwegingen
Onderzochte is een man die lijdt aan ernstige en complexe psychopathologie, die in haar expressie op diverse momenten zeer kan wisselen, getuige ook de diversiteit in diagnostiek door verschillende behandelaren.(…) Op grond van dit onderzoek en de gegevens van eerdere behandelaars kan gesteld worden dat er bij onderzochte naar alle waarschijnlijkheid (als hoofddiagnose) sprake is van een autisme spectrum stoornis; hij voldoet aan veel criteria van de stoornis van Asperger. Daarnaast is er momenteel sprake van een ernstige depressieve stoornis met stemmingscongruente psychotische kenmerken. (…)
De depressieve stoornis lijkt enige tijd (dagen of weken) voorafgaand aan het ten laste gelegde te zijn ontstaan, gezien de beschrijving van zijn stemming op de dag van het ten laste gelegde. De depressieve stoornis lijkt echter gesuperponeerd te zijn op een lichtere, maar langdurige vorm van depressie, een dysthyme stoornis. (…)
Reconstruerend is het zeer waarschijnlijk dat onderzochte op het moment van het ten laste gelegde paranoïde psychotisch is geweest. (…) Differentiaal moet daarom worden gedacht aan een vorm van schizofrenie, waarbij hallucinaties en wanen meer op de achtergrond zijn en de symptomen zoals initiatiefloosheid, afvlakking op de voorgrond staan. (…)
Forensisch psychiatrische beschouwing
(…) Als hoofddiagnose wordt een stoornis van Asperger bij onderzochte geconstateerd. Daarnaast is er in de afgelopen tien jaar, na het wegvallen van vader die vermoedelijk de stabiliserende factor in het gezin was, sprake geweest van een dysthyme stoornis. In aanloop naar het ten laste gelegde hebben de depressieve klachten zich verdiept naar een depressieve stoornis, met later stemmingscongruente psychotische kenmerken.(…) Door de dreigende scheiding en een aangekondigd bezoek van de medewerker van “Licht en liefde”(waar moeder kon worden opgenomen) liepen de spanningen verder op en werd onderzochte toenemend depressief en psychotisch. (…) De combinatie van een autistische stoornis, de depressieve stoornis en de daarmee gepaard gaande paranoïde waan heeft ertoe geleid, op het oment waarop de stress het grootst was - namelijk het moment dat de dreigende scheiding voor het eerst concreet aan de orde was - dat onderzochte zijn moeder neerstak, omdat hij haar werkelijk hiermee dacht te verlossen. (…) Zijn handelen werd daarbij ingegeven door zijn ernstig zieke denken en waarnemen en voor hem lijken er geen andere gedragskeuzes voor handen te zijn geweest. (…)
Beantwoording van de vragen
(…) Ten tijde van het tenlastegelegde was onderzochte paranoïde psychotisch, had hij een ernstige stemmingsstoornis (dysthyme stoornis en een beginnende depressieve stoornis) en was er sprake van een stoornis van Asperger. Daarnaast stond hij onder extreme stress als gevolg van de dreigende scheiding van moeder. (…) De aard en de ernst van zijn psychopathologie heeft zijn denken en handelen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig ernstig beïnvloed, dat geadviseerd wordt hem het tenlastegelegde - indien bewezen - niet toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich geheel met de in de rapporten gegeven conclusies en maakt deze tot de hare. De rechtbank komt op grond van deze rapporten tot de conclusie dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. De verdachte is derhalve niet strafbaar en zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5 De oplegging van een maatregel
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ter zake van het opleggen van de maatregel ex artikel 37 van het wetboek van Strafrecht aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging voert wel aan dat voor oplegging van deze maatregel voldaan dient te zijn aan het zogeheten gevaarscriterium.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
In eerder genoemd rapport d.d. 4 oktober 2010 heeft drs. C. Clarijs als volgt geadviseerd
-zakelijk weergegeven-:
“Voor wat betreft het recidiverisico kan gesteld worden dat dit zeer gering is: zoals betrokkene zelf benoemt: “ik heb maar één moeder”. Betrokkene is wel zorgbehoeftig en zou uit onmacht wel uiteindelijk agressief kunnen reageren, doch er is geen sprake van een agressief temperament, dan wel een impulsiviteit als karaktertrek die aanzet tot snel agressief reageren. Betrokkene lijkt het meest gebaat bij een opname in een psychiatrisch ziekenhuis van waaruit bezien kan worden welke zelfstandigheidsniveau betrokkene kan ontwikkelen qua wonen, dagbesteding en sociale relaties. Ook zou via procesdiagnose bezien kunnen worden of betrokkenes diagnose nog verder verscherpt zou kunnen worden. (…) Uitgaande van volledige ontoerekeningsvatbaarheid adviseert onderzoeker plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.”
In eerder genoemd rapport d.d. 30 september 2010 heeft dhr. E.M.M. Mol, in samenwerking met mw. M. Boas, als volgt geadviseerd -zakelijk weergegeven-:
“Gezien de depressieve stoornis met psychotische kenmerken, die nog aanwezig is, en de onderliggende stoornis van Asperger is vooralsnog een opname in een psychiatrisch ziekenhuis aangewezen. De behandeling van de depressieve stoornis zal naar alle waarschijnlijkheid nog vele maanden klinische behandeling vergen, waarna er gezocht zal moeten worden naar een beschermde werkplek met (praktische) ondersteuning en begeleiding in een prikkelarme omgeving. Op grond van bovenstaande beschouwing wordt geadviseerd om het tenlastegelegde –indien bewezen- niet aan onderzochte toe te rekenen, tevens wordt geadviseerd om hem krachtens artikel 37 Wetboek van Strafrecht te doen plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. (…)
De kans op recidive wordt als laag ingeschat. Een adequate psychiatrische behandeling, welke leidt tot inbedding in chronische psychiatrische zorg, zal een bijdrage leveren aan een blijvend laag recidiverisico.”
In haar advies d.d. 7 oktober 2010 heeft C. Hopstaken namens de Reclassering, Leger des Heils te Den Haag, als volgt geadviseerd -zakelijk weergegeven-:
“Omdat betrokkene, door zijn verleden, moeilijk in staat lijkt om voor zichzelf te zorgen en gezien zijn psychiatrische problematiek en recidiverisico, wordt een opname in een psychiatrische kliniek geïndiceerd. (…)
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag gemiddeld. (...) Inmiddels is de moeder van betrokkene overleden, waardoor de kans op herhaling nihil lijkt te zijn geworden, aangezien zij een zeer specifiek doelwit was. Echter geeft het NIFP aan dat betrokkene in stressvolle situaties bedreigend en naar uit de hoek kan komen, waardoor de kans op herhaling van geweldsdelicten aanwezig blijft.”
De rechtbank zal deze adviezen tot de hare maken.
Op grond van de inhoud van vorenbedoelde rapporten is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis eist.
De rechtbank zal derhalve gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor de duur van één jaar.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart dat verdachte niet strafbaar is;
- ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. G. P.C. Dijkshoorn-Sleebe en
mr. J. Wöretshofer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Bakker, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 april 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging, ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 01 juli 2010 in de gemeente Maastricht
opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg,
met een mes, in elk geval met een soortgelijk voorwerp, die [naam slachtoffer] een of
meermalen in de nek en/of de keel en/of in het borstbeen en/althans in de borst en/of het bovenlichaam gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] op 22 augustus 2010 is overleden;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 01 juli 2010 in de gemeente Maastricht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade
[naam slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
met een mes, in elk geval met een soortgelijk voorwerp,
die [naam slachtoffer] een of meermalen in de nek en/of de keel en/of in het borstbeen en althans in de borst en/of het bovenlichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/700346-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 11 april 2011 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. A.F.G. Pennino, advocaat te Kerkrade.