ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ0604

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
387377 CV EXPL 10-3430
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van een verstekvonnis inzake schadevergoeding door een voormalig werknemer aan Achmea

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 30 maart 2011 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis van 16 december 2009. De opposante, een voormalig werknemer van Interpolis Verzekeringen N.V., had verzet aangetekend tegen de veroordeling tot betaling van een schadevergoeding aan Achmea, die de rechten en plichten van Interpolis had overgenomen. De opposante betwistte dat zij de NS-jaarkaart niet had geretourneerd en dat Achmea schade had geleden. De kantonrechter oordeelde dat de opposante onvoldoende gemotiveerd verweer had gevoerd en dat Achmea uitvoerig had aangetoond dat zij de kaart niet had teruggekregen. De kantonrechter concludeerde dat de gevorderde hoofdsom van € 5.232,71 toewijsbaar was, omdat de opposante niet voldoende had betwist dat zij de kaart niet had geretourneerd. De kantonrechter bekrachtigde het verstekvonnis en veroordeelde de opposante tot betaling van de kosten van het verzet, die op € 250,- waren begroot voor het salaris van de gemachtigde. De beslissing werd genomen in het kader van civiel recht, waarbij de kantonrechter zich bevoegd achtte om kennis te nemen van de zaak, gezien de aard van de vordering die verband hield met een arbeidsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
zaaknr: 387377 CV EXPL 10-3430
typ: LE
Vonnis van 30 maart 2011
in de zaak van
[opposante],
wonend te [adres],
opposerende partij,
verder ook te noemen: [opposante],
gemachtigde: mr. R.W.C. Vranken, advocaat te Heerlen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACHMEA PERSONEEL B.V.,
statutair gevestigd te Utrecht en feitelijk gevestigd te Zeist,
geopposeerde partij,
verder ook te noemen: Achmea,
gemachtigde: mr. M.G.G. de Bruin, advocaat te Barendrecht.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[opposante] is bij exploot van dagvaarding van 21 juli 2010 in verzet gekomen van een op vordering van Achmea door de Rechtbank Maastricht, Sector Kanton, Locatie Maastricht bij verstek gewezen vonnis van 16 december 2009 onder zaaknummer 358209 CV EXPL 09-5618 en heeft alsnog verweer gevoerd, zich daarvoor mede beroepend op drie bij het exploot van dagvaarding meebetekende producties.
Achmea heeft geantwoord in oppositie onder overlegging van vier producties, waarna [opposante] nog heeft gerepliceerd.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op vandaag gesteld is.
MOTIVERING
Nu het tegendeel niet gesteld is en daarvan ook niet gebleken is, neemt de kantonrechter aan dat [opposante] tijdig in verzet gekomen is van het tegen haar als gedaagde onder zaaknummer 358209 CV EXPL 09-5618 gewezen verstekvonnis van 16 december 2009, waarbij zij als gedaagde veroordeeld is tot betaling van een bedrag van € 5.932,71, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente over € 5.232,71, vanaf 23 november 2009 tot de dag van algehele voldoening alsmede tot betaling van de proceskosten.
a. het geschil
Bij verzetsexploot vordert [opposante] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - haar te ontheffen van de veroordeling in het verstekvonnis van 16 december 2009 en Achmea alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering als ongegrond te ontzeggen, met verwijzing van Achmea in de kosten van dit verzet.
[opposante] betwist de stelling van Achmea dat zij de kaart van het vervoersabonnement niet aan haar toenmalige werkgever teruggegeven heeft en voorts dat Achmea dientengevolge schade geleden heeft.
[opposante] betwist bovendien de door Achmea medegevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
b. de feiten en omstandigheden
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen - mede op basis van de niet weersproken producties - het volgende vast.
[opposante] is op [datum sub 1] op grond van arbeidsovereenkomst in dienst getreden van Interpolis Verzekeringen N.V., welke arbeidsovereenkomst op verzoek van [opposante] met wederzijds goedvinden beëindigd is met ingang van [datum sub 2].
Op enig moment is Interpolis Verzekeringen N.V. opgegaan in de “Achmea Groep”. Achmea heeft de rechten en plichten ten opzichte van de werknemers overgenomen.
Interpolis Verzekeringen N.V. heeft bovendien aan Achmea last gegeven haar nog openstaande vordering op [opposante] op eigen naam en voor eigen rekening te incasseren.
Bij brief van 1 november 2007 heeft Interpolis [opposante] bericht dat haar deelname aan het vervoersplan per 1 november 2007 geëindigd was en haar verzocht de bij haar in gebruik zijnde jaartrajectkaart NS naar Tripconsult (beheerder van het servicepunt vervoerplan Interpolis) op te sturen.
c. de beoordeling
Alvorens tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil over te gaan, stelt de kantonrechter vast dat Achmea primair aan haar vordering ten grondslag gelegd heeft dat [opposante] schade aan haar moet vergoeden wegens het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen op grond van de (vroegere) arbeidsovereenkomst. Nu de vordering betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst (ook al is die inmiddels be?indigd), acht de kantonrechter zich bevoegd daarvan kennis te nemen.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [opposante] de kaart van het vervoersabonnement aan haar voormalige werkgever teruggegeven heeft.
Achmea heeft zich op het standpunt gesteld dat [opposante] ondanks herhaalde verzoeken, aanmaningen en ingebrekestelling noch de NS-jaarkaart 2007/2008 geretourneerd heeft, noch de daaraan verbonden kosten betaald heeft. De kosten van het vervoersabonnement bedragen over de periode van november 2007 tot en met december 2008 € 5.232,71, welk bedrag volgens Achmea te kwalificeren is als door haar geleden schade.
Interpolis heeft [opposante] bij voornoemde brief van 1 november 2007 (productie 3 bij het exploot van dagvaarding van 23 november 2009 in de oorspronkelijke zaak) ge?nformeerd over de gevolgen van de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst.
Nadien is [opposante] bij brieven van 9 november 2007 (productie 5 bij voornoemd exploot), 30 november 2007 (productie 6 bij voornoemd exploot) en 20 december 2007 erop gewezen dat zij de kaart nog niet teruggestuurd heeft en bovendien zijn haar de financiële consequenties voorgehouden. Vervolgens is [opposante] in het kader van het incassotraject aangemaand bij brief van 4 april 2008 (productie 9 van voornoemd exploot) en bij brief van 26 mei 2008 gesommeerd tot betaling en in gebreke gesteld (productie 10 bij voornoemd exploot).
Gesteld noch gebleken is dat [opposante] op één van deze brieven gereageerd heeft.
[opposante] heeft eerst in de loop van deze procedure betwist de kaart niet aan haar toenmalige werkgever geretourneerd te hebben. Zowel bij verzetsexploot als in haar repliek in oppositie volstaat zij met een dergelijke betwisting van een negatief feit zonder met zoveel woorden te stellen dat, wanneer en hoe zij de kaart dan wel aan Interpolis of Achmea ter beschikking gesteld meent te hebben. Door zo weinig specifiek te zijn en geen enkel aanknopingspunt te geven voor hetgeen in haar visie de werkelijke gang van zaken geweest is, moet aan dit vergaand onvoldoende gemotiveerd verweer voorbijgegaan worden. Voor de hand zou bijvoorbeeld gelegen hebben dat [opposante] een bewijs van terpostbezorging had verstrekt, althans details over een postverzending had gegeven, maar zij blijft zich in nevelen hullen.
De kantonrechter kan niet anders concluderen dan dat van de zijde van Achmea uitvoerig en gemotiveerd de door haar verrichte handelingen uiteengezet zijn om de bij het vervoersabonnement behorende kaart terug te krijgen. Van de zijde van [opposante] is - afgezien van de blote betwisting - niets hiertegen ingebracht.
De in het oorspronkelijke exploot van dagvaarding gevorderde hoofdsom van € 5.232,71 dient derhalve - bij gebrek aan voldoende gemotiveerde betwisting - te worden toegewezen.
De medegevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 700,00 is eveneens toewijsbaar nu Achmea omtrent de aan de procedure voorafgegane incassopogingen voldoende (gespecificeerd en gemotiveerd) gesteld heeft om daaruit te kunnen concluderen dat werkzaamheden verricht zijn en kosten gemaakt zijn die de normale voorbereiding van een gerechtelijke procedure te buiten gaan. Daarmee is komen vast te staan dat de door Achmea bedoelde werkzaamheden en kosten verder strekken dan de verrichtingen en kosten waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv een voorziening geven.
De medegevorderde wettelijke rente (vanaf datum dagvaarding) is zonder meer toewijsbaar op grond van artikel 6:119 BW.
Gelet op al het vorenstaande bekrachtigt de kantonrechter het verstekvonnis van
16 december 2009.
[opposante] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de proceskosten aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 250,00 voor het salaris van de gemachtigde.
BESLISSING
Bekrachtigt het onder zaaknummer 358209 CV EXPL 09-5618 gewezen verstekvonnis van 16 december 2009, waarbij [opposante] veroordeeld is tot betaling van een bedrag van € 5.932,71, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente over € 5.232,71, vanaf 23 november 2009 tot de dag van algehele voldoening alsmede tot betaling van de proceskosten van € 573,25.
Veroordeelt [opposante] tot betaling van de kosten van dit verzet, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 250,- voor het salaris van de gemachtigde.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.