ECLI:NL:RBMAA:2011:BQ0568

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
395375 CV EXPL 10-4669
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve aanslag door bedrijfstakpensioenfonds niet gerechtvaardigd

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 30 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (Bpf Vervoer) en Parktax B.V. Bpf Vervoer vorderde betaling van een bedrag van € 2.466,36, vermeerderd met wettelijke rente, op basis van een premienota van 23 april 2010. De eisende partij stelde dat Parktax verplicht was bij te dragen aan het pensioenfonds, maar Parktax betwistte de rechtmatigheid van de ambtshalve aanslag, die volgens hen was gebaseerd op een grove schatting van het personeelsbestand.

De rechtbank oordeelde dat Bpf Vervoer niet voldoende had gemotiveerd waarom de ambtshalve aanslag gerechtvaardigd was, vooral omdat Parktax tijdig de benodigde gegevens had aangeleverd voor een correcte berekening. De rechtbank stelde vast dat de aanslag niet was gebaseerd op de werkelijke omvang en samenstelling van het personeel van Parktax, maar op een fictieve schatting. Dit leidde tot de conclusie dat Parktax gerechtigd was om de betaling van de premienota voorlopig op te schorten.

De rechtbank wees de vorderingen van Bpf Vervoer integraal af en veroordeelde hen in de proceskosten, die aan de zijde van Parktax op nihil werden vastgesteld. De uitspraak benadrukte het belang van een zorgvuldige motivering bij het opleggen van aanslagen door pensioenfondsen en de noodzaak om te baseren op werkelijke gegevens in plaats van schattingen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Zaaknummer 395375 CV EXPL 10-4669
Vonnis van 30 maart 2011
in de zaak van
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,
gevestigd te [plaats],
verder ook te noemen: Bpf Vervoer of het fonds,
eisende partij,
gemachtigde: een onbekende persoon ten kantore van ‘Vesting Finance Incasso B.V.’ te Hilversum
tegen
de besloten vennootschap PARKTAX B.V.,
gevestigd te [adres],
verder ook te noemen: Parktax,
gedaagde partij,
procederend bij W.J.H. Joosten dan wel P.A.W. Gerritsen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bpf Vervoer heeft Parktax bij dagvaarding van 28 september 2010 in rechte betrokken ter zake van een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding, waarin verwezen is naar drie meebetekende (meervoudige) producties (in fotokopie).
De eisende partij heeft het niet nodig gevonden de natuurlijke persoon aan te wijzen die als haar gemachtigde in rechte optreedt (ook in voorgezet debat is volstaan met vermelding van een rechtspersoon die volgens haar als ‘gemachtigde’ te kwalificeren zou zijn).
Parktax heeft - na gevraagd en verkregen uitstel - schriftelijk geantwoord onder bijvoeging van zeven gefotokopieerde producties.
Achtereenvolgens hebben partijen hierna voor repliek respectievelijk dupliek geconcludeerd.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op vandaag gesteld is.
MOTIVERING
a. het geschil
Bpf Vervoer vordert de veroordeling van Parktax . - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 2.466,36, nog te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 september 2010 (datum dagvaarding) tot de voldoening en onder verwijzing van Parktax in de proceskosten. Zij baseert haar vorderingen - samengevat - op de door wet en cao verplichte deelname van Parktax aan (de financiering van) het door Bpf Vervoer verzorgde pensioenfonds voor de bedrijfstak vervoer en op het, in weerwil van aanmaning en sommatie, gedeeltelijk onbetaald blijven van een deswege aan Parktax verstrekte premienota van 23 april 2010 (volgens het exploot: ‘de facturen’). Naast een hoofdsom (oorspronkelijk) van € 4.400,00 maakt het exploot melding van volgens Bpf Vervoer verschuldigde rente tot een bedrag van € 89,52 (vanaf ‘de vervaldag van de facturen’ tot en met 28 september 2010), van ‘buitengerechtelijke incassokosten’ plus ‘B.T.W.’ (btw) ad € 714,00 en van een op 16 juni 2010 ontvangen betaling van € 2.737,16. De eisende partij stelt geen ‘B.T.W.’ in verrekening te kunnen brengen (niet ‘B.T.W.-plichtig’ te zijn).
In voortgezet debat heeft een onbekende werknemer van ‘Vesting Finance’ daaraan, in reactie op het door Parktax gevoerde verweer, toegevoegd dat de ‘opstart’problemen van een nieuw systeem per januari 2010 zich thans niet (meer) voordoen, dat het slechts gaat om een nota van 23 april 2010, dat op klachten gereageerd is, dat alle betalingen ‘gecontroleerd’ zijn en dat eiseres zich ‘terecht genoodzaakt’ zag haar ‘incassogemachtigde’ in te schakelen.
Het verweer strekt er, in twee ronden, toe te betogen dat er in ieder geval geen goede gronden zijn om de door Bpf Vervoer verlangde vertragingsrente en buitengerechtelijke kosten voor rekening van Parktax te brengen. Zowel het antwoord als de dupliek eindigt met het ‘verzoek’ om ‘alle eisen van eiseres te vernietigen’. Een belangrijke reden daarvoor zoekt Parktax in het tijdig reclameren tegen een foutieve nota, te beginnen met de eerste nota van 27 februari 2010 die een ‘ambtshalve’ aanslag basispensioenregeling betrof, terwijl de salarisadministrateur van Parktax negen dagen daarvoor de voor een berekening van de premieomvang noodzakelijke ‘basisgegevens’ al verstrekt had. Daartegen is veelvuldig gereclameerd, ook na de nota van april 2010. Het nieuw ingevoerde systeem van Bpf Vervoer werkte kennelijk niet naar behoren (veroorzaakte ‘veel ellende’). Correspondentie van de kant van Parktax is niet naar behoren beantwoord (in ieder geval niet ‘inhoudelijk’) en dat geldt zeker voor een schriftelijk bezwaar d.d. 21 juni 2010. Dat niet inhoudelijk ingegaan wordt op de bezwaren en problemen, is ook terug te vinden in de repliek van Bpf Vervoer. Parktax blijft er in haar dupliek bij dat ten onrechte overgegaan is tot ambtshalve aanslagen, niet alleen op 27 februari 2010, maar ook op 23 april 2010. Er was dan ook zeker geen sprake van ‘het zonder protest ontvangen en behouden van verzonden facturen’, zoals Bpf Vervoer ten onrechte blijft stellen.
b. de beoordeling
De kantonrechter leest in het verweer van Parktax niet alleen gemotiveerd verzet tegen de nevenvorderingen van Bpf Vervoer, maar eveneens het betoog dat Parktax (nog) niet gehouden is tot voldoening van het restant van de premienota van 23 april 2010, omdat deze ten onrechte en opnieuw het karakter van een ‘ambtshalve aanslag basispensioenregeling’ heeft. Een dergelijke redenering treft doel en het valt op dat Bpf Vervoer, althans haar gemachtigde geen enkele moeite doet - zelfs in de repliek - op dit belangrijke aspect van het geschil tussen partijen in te gaan. Parktax heeft - zonder aanwijsbare tegenspraak van de andere zijde - in rechte duidelijk gemaakt dat zij in de loop van februari 2010 alle voor een op de werkelijke bedrijfsgegevens te baseren aanslag basispensioenregeling benodigde data aangeleverd heeft door invoering in het uitermate gebrekkig werkende (nieuwe) geautomatiseerde systeem van het fonds. Die gebrekkige werking vanaf 1 januari 2010, doorlopend in februari 2010, is nota bene bij repliek erkend. Waarom Bpf Vervoer (althans haar ‘incassogemachtigde’) niet tevens ingaat op het feit dat - desondanks en in weerwil van de niet bestreden aanlevering van de reële werknemersdata in februari 2010 - zowel de nota van februari 2010 als de vervolgnota van 23 april 2010 ‘ambtshalve’ opgelegd is, blijft volstrekt onduidelijk. Dit betekent immers dat de aanslag van april 2010 wederom niet zag op de werkelijke omvang en samenstelling van het werknemersbestand van Parktax, doch van een fictie of onberedeneerde schatting uitging. Impliciet ligt daar de veronderstelling van Parktax achter dat de aanslag tot een te hoog althans onjuist bedrag opgelegd is. Terecht opponeert Parktax bij antwoord en dupliek tegen het zowel buiten rechte als in rechte compleet negeren van deze kritiek. Ergerlijk is bovendien in dit verband de ‘standaard’ overweging in het exploot dat (buiten rechte) ‘geen relevant juridisch verweer gevoerd’ is.
De nota van 23 april 2010 mag dan een zogeheten ‘vervaldatum’ bevatten, maar daaraan kan - nog daargelaten dat Bpf Vervoer geen enkel argument aanvoert voor haar kennelijke veronderstelling dat die datum tevens een fatale termijn is in de zin van artikel 6:83 aanhef en sub a. BW - in het licht van het voorgaande geen doorslaggevende betekenis gehecht worden. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat Bpf Vervoer in de loop van 2010 of zelfs thans in 2011 haar vordering ten aanzien van de volledige hoofdsom van € 4.400,00 impliciet opeisbaar verklaarde/verklaart, terwijl het daarin genoemde bedrag (nog steeds) herzien zal moeten worden aan de hand van de werkelijke bedrijfsgegevens. Er wordt weliswaar vaag geschermd met ‘çorrecties’, maar daarvan blijkt in geen enkel stuk ook maar iets, laat staan dat de ‘correctie’ er (mede) in bestond dat het ambtshalve karakter aan de aanslag van 23 april 2010 ontnomen is. Het fonds stelt zelfs niet dat het nog gegevens mist die hem in staat moeten stellen een realistischer aanslag op te leggen, althans dat de beschikbare informatie hem (nog steeds) dwingt tot een ambtshalve aanslag. De conclusie moet dan luiden dat het fonds geen goede grond had om (volledige) betaling te verlangen van een nota die op een gebrekkige grondslag gebaseerd is en/of een provisorische gedaante heeft. Het is in ieder geval niet onredelijk dat Parktax - ook zonder harerzijds een tegenvordering wegens tekortschieten van Bpf Vervoer in te stellen - betaling van een aanvulling op het voldane bedrag van € 2.737,16 voorlopig opschort.
Reeds hierom komt de hoofdvordering noch een van de nevenvorderingen voor toewijzing in aanmerking. Ten aanzien van de nevenvorderingen wordt ten overvloede opgemerkt dat deze een solide zelfstandige onderbouwing (feitelijk èn juridisch) ontberen, om te beginnen omdat de gemachtigde van het fonds nalaat een zorgvuldige verzuimredenering in de processtukken (exploot en repliek) op te nemen. Als volledig in het ongelijk gestelde partij dient Bpf Vervoer de proceskosten te dragen. Aan de zijde van Parktax worden deze op nihil bepaald.
BESLISSING
De vordering(en) wordt (worden) integraal afgewezen en Bpf Vervoer wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Parktax begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.