ECLI:NL:RBMAA:2011:BP9762

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 1432
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van projectmanager bij de gemeente Sittard-Geleen wegens schending van ambtelijke integriteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 28 maart 2011 uitspraak gedaan over het strafontslag van een projectmanager bij de gemeente Sittard-Geleen. De eiser, die sinds 1994 werkzaam was bij de gemeente, werd beschuldigd van ernstig plichtsverzuim door het aannemen van een geldbedrag van € 20.000 van een directielid van het bouwbedrijf Janssen De Jong Infra B.V. Dit bedrag werd aangenomen in een situatie die de schijn van belangenverstrengeling wekte, wat in strijd was met de Gedragscode voor ambtenaren van de gemeente. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die een functie vervulde met een sterk extern gericht karakter, volstrekt integer en onafhankelijk moest kunnen handelen. Het aannemen van het geldbedrag leidde tot ernstige twijfels over zijn integriteit en geloofwaardigheid als ambtenaar.

De rechtbank stelde vast dat de eiser zich in een kwetsbare positie had gemanoeuvreerd door het accepteren van het geldbedrag, en dat hij had moeten beseffen dat dit niet verenigbaar was met zijn publieke taak. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de eiser toerekenbaar was en dat het strafontslag een niet onevenredige sanctie was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, waarmee de beslissing van het college van burgemeester en wethouders om hem te ontslaan werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en onafhankelijkheid voor ambtenaren, vooral in functies die een schakel vormen tussen de overheid en het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 1432
Uitspraak
in het geding tussen
[eiser]
wonend te Simpelveld, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 27 juli 2010
Kenmerk: 397864
1. Procesverloop
Eiser heeft tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 16 februari 2011 plaatsgehad. Ter zitting is eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door D. Osmic, advocaat te Maastricht, en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door J.H.J. Höppener, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen, en V.L.S. van Cruijningen, advocaat te ’s Hertogenbosch.
F.M.A. Janssen (Janssen), (ex)directeur van Bouwbedrijf Janssen De Jong Infra BV, is als getuige gehoord.
2. Overwegingen
Eiser was sinds juni 1994 werkzaam bij de voormalige gemeente Geleen en aansluitend per 1 januari 2001 bij de nieuwe gemeente Sittard-Geleen. Sinds 1 januari 2005 was hij projectmanager B bij de afdeling Vastgoed en Projecten en belast met het opstellen van projectplannen, het (laten) vervaardigen van beslisdocumenten en het medeadviseren over verlening van deelopdrachten aan externe bedrijven.
Op 23 maart 2009 is eiser aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van het plegen van een misdrijf, te weten het vragen en/of aannemen van giften en een dienst van het bouwbedrijf Janssen de Jong Infra BV.
Bij brief van 13 oktober 2009 heeft verweerder eiser zijn voornemen meegedeeld om hem de disciplinaire maatregel van ongevraagd ontslag op te leggen als bedoeld in artikel 8:13 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Sittard-Geleen (AVR). Aanleiding hiervoor is het aannemen van een geldbedrag van € 20.000, het aannemen van zeefdrukken, het wekken van de indruk bij Janssen de Jong Infra BV dat er mogelijk voordeel te behalen was in ruil voor een onverplichte storting in de gemeentekas, het verstrekken van prijsinformatie tijdens een aanbesteding en het afleggen van een niet volledige dan wel onjuiste verklaring over zijn handelen na het ontstaan van twijfel over zijn integriteit.
Bij brief van 12 november 2009 heeft eiser schriftelijk gereageerd op het voornemen.
Bij besluit van 12 januari 2010 heeft verweerder eiser met ingang van 18 januari 2010 op grond van artikel 8:13 van de AVR de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag opgelegd. Dit besluit rust op de grond dat het aannemen van een geldbedrag van € 20.000 dermate ernstig plichtsverzuim oplevert, dat dit al tot ontslag leidt. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde gedragingen is sprake van plichtsverzuim, zij het dat die gedragingen afzonderlijk beschouwd weliswaar geen rechtvaardiging kunnen vormen voor het opleggen van de zwaarst mogelijke straf. In samenhang bezien en in combinatie met het aannemen van een geldbedrag vormt een en ander echter wel grond voor het strafontslag. Tegen het besluit van 12 januari 2010 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit van 27 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft de bezwaren mede getoetst aan de inhoud van het inmiddels ontvangen strafdossier. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser in strijd met de gedragscode een bedrag van € 20.000 van Janssen heeft geaccepteerd. Met betrekking tot de aansprakelijkheid voor schade aan woonwagens, ontstaan bij grondwerkzaamheden (“de kwestie Florack”), heeft eiser de indruk heeft gewekt dat een onverplichte storting in de gemeentekas door Janssen De Jong Infra BV mogelijk voordeel voor dat bedrijf zou opleveren. Met betrekking tot de tijdelijke parkeerplaats bij het Orbis ziekenhuis heeft eiser Janssen De Jong Infra BV in strijd met de voor aanbestedingen geldende regels bevoordeeld.
Eiser heeft zich in beroep - gemotiveerd - gekeerd tegen het bestreden besluit. Daarbij heeft hij onder meer aangevoerd dat de lening van Janssen aan hem ter grootte van € 20.000 een lening van een privépersoon betreft.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 16:1:1 van de AVR is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt daarom disciplinair kan worden gestraft. Onder plichtsverzuim wordt verstaan zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
In het eerste lid van artikel 16:1:2 worden de straffen, die - naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13 - kunnen worden opgelegd, toenemend in zwaarte opgesomd. De zwaarste disciplinaire straf is - als bepaald in artikel 8:13 - ongevraagd ontslag.
In de Nota Integriteit en de Gedragscode voor ambtenaren van de gemeente Sittard Geleen (Gedragscode) is vastgelegd waaraan de ambtenaar zich met betrekking tot integriteit dient te houden.
Eiser heeft op 13 september 2006 de ambtsbelofte afgelegd, wat inhoudt dat hij zich houdt aan en gedraagt naar de hem bekende regels met betrekking tot integriteit, zoals de toepasselijke wettelijke bepalingen, gemeentelijke arbeidsvoorwaardenregeling en de Gedragscode. In de Gedragscode is opgenomen dat geschenken alleen worden geaccepteerd als de onafhankelijke instelling ten opzichte van de gever niet beïnvloed wordt. Geschenken worden altijd gemeld bij de leidinggevende en geschenken met een waarde boven € 50 worden niet geaccepteerd; geldbedragen worden nimmer aangenomen.
Uit de gedingstukken blijkt dat eiser in zijn functie vanaf 2005 zakelijk betrokken was bij projecten en werkzaamheden binnen de gemeente die werden uitgevoerd door het bouwbedrijf Janssen De Jong Infra BV. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat eiser zich door het accepteren van een bedrag van € 20.000 van Janssen in een uiterst kwetsbare positie heeft gemanoeuvreerd.
Dat sprake zou zijn van een lening van een privépersoon, zoals eiser heeft betoogd, acht de rechtbank onaannemelijk aangezien niets schriftelijk is vastgelegd over de overdracht van het geld en de voorwaarden waaronder het geld werd verstrekt. Gelet op de hoogte van het geldbedrag en het feit dat eiser en Janssen elkaar privé nauwelijks kennen zou de gevolgde handelwijze bij de lening hoogst ongebruikelijk en zeer risicovol zijn voor Janssen. Verder is niet gebleken dat bij de lening een gebruikelijke rentevergoeding is bedongen.
Aan het gegeven dat eiser inmiddels het bedrag aan Janssen had terugbetaald, kent de rechtbank geen betekenis toe, aangezien deze terugbetaling pas is geschied nadat eiser in het strafrechtelijk onderzoek met de overdracht van dit geldbedrag was geconfronteerd. Los van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat ook reeds het aanvaarden van een lening van een zakenrelatie tenminste de schijn van belangenverstrengeling zou hebben gewekt. Eiser heeft zich met het accepteren van het bedrag kwetsbaar gemaakt en in strijd met de geldende Gedragscode gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit handelen terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim.
Van eiser kon verwacht worden dat hij volstrekt op de hoogte was van de Gedragscode en ook daarnaar handelde. Juist bij eisers functie met een sterk extern gericht karakter als schakel tussen de gemeente en marktpartijen dient sprake te zijn van een volstrekt integer en onafhankelijk (kunnen) handelen. Eiser heeft door zijn gedrag tenminste de schijn gewekt dat zijn onafhankelijkheid niet verzekerd was en dat hij in ruil voor wat hem werd aangeboden vatbaar was of kon zijn voor beïnvloeding in de uitoefening van zijn functie. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser hierdoor in een afhankelijke positie is geraakt en dat eiser had moeten beseffen dat dit zich niet verdraagt met zijn publieke taak. De rechtbank is van oordeel dat het ernstig plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was een disciplinaire straf op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het hiervoor besproken gedrag van eiser zodanig is dat de opgelegde disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet onevenredig is te achten. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank met recht op het standpunt kunnen stellen dat het belang van eiser, zijn gestelde goede staat van dienst evenals de grote persoonlijke gevolgen van de opgelegde straf daarbij mede in aanmerking nemend, minder zwaar weegt dan het belang van verweerder om integere ambtenaren in dienst te hebben. Eiser heeft door zijn gedrag het aanzien van de openbare dienst en het vertrouwen dat de burger in die dienst moet kunnen hebben, geschaad. Om redenen van algemeen belang moet immers grote betekenis worden gehecht aan de betrouwbaarheid en onkreukbaarheid van juist de ambtenaar die, zoals eiser, als tussenschakel tussen de overheid en het bedrijfsleven fungeert. Van een dergelijke functionaris mag worden verwacht dat hij er nauwgezet voor waakt niet in een positie te geraken die twijfel oproept aan zijn integriteit.
Aangezien het aannemen van een geldbedrag van € 20.000 het ontslag reeds kan dragen, kan en zal de rechtbank de overige aan eiser verweten gedragingen verder buiten bespreking laten.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door W.A.M. de Loo, voorzitter, en M. Hillen en B.T. Nijeholt, leden, in tegenwoordigheid van F.A.W. van Gils, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
28 maart 2011.
w.g. F.A.W. van Gils w.g. W. de Loo
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden:
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.