ECLI:NL:RBMAA:2011:BP9489

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
24 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
157918/KG ZA 11-17
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belemmering gebruik erfdienstbaarheid door buren met betrekking tot toegang garage

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, hebben twee buren, eisers en gedaagden, een geschil over de toegang tot de garage van eisers via een erfdienstbaarheid van inrit. Eisers, wonende te Kerkrade, stellen dat gedaagden hen belemmeren in het gebruik van deze erfdienstbaarheid door hun auto op het smalste punt van de oprit te parkeren en plantenbakken te plaatsen. Dit zou hen verhinderen om hun garage te bereiken. Gedaagden ontkennen deze belemmering en stellen dat hun parkeerhandelingen incidenteel zijn en dat de erfdienstbaarheid hen niet verbiedt om gebruik te maken van hun eigen oprit.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er inderdaad een erfdienstbaarheid van inrit is gevestigd ten behoeve van eisers, maar dat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat gedaagden hen structureel belemmeren in het gebruik van deze erfdienstbaarheid. De rechter oordeelt dat de door eisers overgelegde foto’s niet aantonen dat er sprake is van een voortdurende blokkade. Wel wordt vastgesteld dat de plantenbakken van gedaagden niet in overeenstemming zijn met de erfdienstbaarheid, omdat deze de toegang tot de garage van eisers belemmeren.

De voorzieningenrechter heeft gedaagden veroordeeld om de plantenbakken te verwijderen en te zorgen dat er geen zaken binnen een afstand van 2.25 meter van de oprit van eisers worden geplaatst, met uitzondering van zaken voor het direct laden en lossen. De vordering van gedaagden in reconventie om de verwijderde coniferen terug te plaatsen, werd afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang werd aangetoond. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 157918 / KG ZA 11-17
Vonnis in kort geding van 24 februari 2011
in de zaak van
1.[EISER1]
wonende te Kerkrade,
2.[EISER2]
wonende te Kerkrade,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. I. Haesen te Heerlen,
tegen
1.[GEDAAGDE1]
wonende te Kerkrade,
2.[GEDAAGDE2]
wonende te Kerkrade,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. T.J.A. Iding te Kerkrade.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de dagvaarding,
-de aanvullende producties van [eisers],
-de eis in reconventie,
- de mondelinge behandeling,
-de pleitnota van [eisers],
-de pleitnota van [gedaagden].
1.2.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de niet betwiste inhoud van de overgelegde bescheiden staat tussen partijen het navolgende vast.
2.1.1.[eisers] en [gedaagden] zijn sinds 2003 buren. Zij zijn eigenaar van de woningen gelegen aan respectievelijk de
[adres/straat] nummer 62 (perceelnummer : 3448) en de [adres/straat] nummer 64 (perceelnummer : 2852) te Kerkrade.
2.1.2.Blijkens artikel 11 onder a van de in 1982 verleden notariële akte ten behoeve van de verkoop van perceel 3448 aan [eisers], is ten behoeve van dit perceel als heersend erf ten laste van perceel 2852 als lijdend erf een erfdienstbaarheid van inrit gevestigd, uit te oefenen over de bestaande inrit.
3.Het geschil
in conventie
3.1.[eisers] stelt – kort samengevat – als volgt.
3.1.1.Zonder de in 1982 gevestigde erfdienstbaarheid van inrit is het voor hem niet mogelijk zijn garage te bereiken, omdat de oprit aan zijn kant taps toeloopt.
3.1.2.De omvang van de erfdienstbaarheid blijkt uit de aan voormelde notariële akte gehechte situatieschets. Deze behelst ongeveer de helft van de breedte van de oprit van [gedaagden] en loopt – vanzelfsprekend – over de volledige lengte van de oprit.
3.1.3.[gedaagden] parkeert (ondanks herhaalde verzoeken dit niet te doen) sinds begin 2009 zijn auto (en/of aanhangwagen) veelvuldig zo – op het smalste punt van de oprit – dat het voor [eisers] niet mogelijk is van de gevestigde erfdienstbaarheid gebruik te maken en met de auto zijn garage in- en uit te rijden. Ook de interieurverzorgster van [gedaagden] verspert elke week de oprit. [eisers] heeft ter staving hiervan foto’s overgelegd. Uit de vele foto’s blijkt dat het geen incidentele situaties betreft.
3.1.4.[gedaagden] heeft voorts medio 2010 plantenbakken geplaatst op de oprit en weigert deze te verwijderen.
3.1.5.[eisers] wordt, gelet op het voorgaande, belemmerd in het gebruik van de erfdienstbaarheid en heeft dan ook spoedeisend belang bij het instellen van onderhavige kort geding vordering.
3.2.[eisers] vordert – kort samengevat – dat de voorzieningenrechter [gedaagden] gebiedt de erfdienstbaarheid na te leven op straffe van een dwangsom en de plantenbakken te verwijderen op straffe van een dwangsom, [eisers] toestaat zaken die het gebruik van de erfdienstbaarheid belemmeren zelf te verplaatsen en [gedaagden] verbiedt om gebruik te maken van de oprit van [eisers] op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure
3.3.[gedaagden] voert – kort samengevat – als volgt verweer.
3.3.1.De door [eisers] overgelegde foto’s zijn slechts momentopnamen, waarbij sprake was van het kortstondig blokkeren van het smalste punt van de oprit om spullen te laden en lossen c.q. om snel in en uit de woning te gaan.
3.3.2.De erfdienstbaarheid staat er niet aan in de weg dat [gedaagden] zelf gebruik maakt van zijn oprit om te laden en lossen. [gedaagden] is op grond van de erfdienstbaarheid slechts gehouden [eisers] toe te staan gebruik te maken van zijn inrit om met zijn auto zijn garage te bereiken.
3.3.3.Blijkens de door [eisers] ingebrachte situatieschets ziet de erfdienstbaarheid niet op het achterste gedeelte waar de plantenbakken zich bevinden, zodat [gedaagden], indien van die tekening wordt uitgegaan, gerechtigd is om de plantenbakken daar te plaatsen.
3.3.4.[gedaagden] belemmert c.q. blokkeert niet doelbewust de toegang van [eisers] tot zijn garage. Hij respecteert wel degelijk de erfdienstbaarheid. [eisers] heeft onvoldoende bewijs geleverd van zijn stelling dat [gedaagden] de erfdienstbaarheid niet respecteert.
in reconventie
3.4.[gedaagden] stelt – kort samengevat – dat hij in mei 2010 heeft moeten constateren dat [eisers] zonder zijn toestemming een zestal coniferen heeft verwijderd, die geheel dan wel gedeeltelijk op zijn perceel stonden. [eisers] heeft de coniferen aldus onrechtmatig verwijderd.
3.5.[gedaagden] vordert – kort samengevat – dat de voorzieningenrechter [eisers] veroordeelt om de verwijderde coniferenhaag te herstellen door het terugplaatsen van soortgelijke coniferen op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure in reconventie.
3.6.[eisers] voert – kort samengevat – als volgt verweer.
3.6.1.Zo er al een spoedeisend belang is, hetgeen gemotiveerd wordt betwist, moet het gevorderde worden afgewezen.
3.6.2.De coniferen stonden op het perceel van [eisers]. Verwijdering van de coniferen in oktober 2009 was noodzakelijk, omdat [gedaagden] aan zijn zijde een schutting had geplaatst en de coniferen bruin werden en afstierven.
3.6.3.[gedaagden] kon de coniferen destijds helemaal niet zien vanuit zijn tuin, omdat zij achter de rieten schutting van [gedaagden] stonden, die in mei 2010 door [gedaagden] is verwijderd.
4.De beoordeling
in conventie
4.1.Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak (vordering tot naleving van een erfdienstbaarheid van inrit)
De enkele stelling van [gedaagden] dat [eisers] te allen tijde met zijn auto zijn garage kan bereiken, maakt dit niet anders.
4.2.Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat er ten behoeve van het perceel van [eisers], een erfdienstbaarheid van inrit is gevestigd op (een deel) van de oprit van het perceel van [gedaagden]. Partijen zijn het er tevens over eens dat de erfdienstbaarheid is bedoeld om het [eisers] mogelijk te maken onbelemmerd met de auto zijn garage in- en uit te rijden. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of [eisers] belemmerd wordt in het gebruik van de erfdienstbaarheid.
Bij de beantwoording van deze vraag is van belang hoe de erfdienstbaarheid is ingevuld. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
4.3.Op de door [eisers] ingebrachte situatieschets is circa de helft van de breedte van
de oprit van [gedaagden] ingekleurd. Deze ingekleurde (zwarte) strook bestrijkt een groot deel van de lengte van de oprit van [gedaagden] tot aan de (handmatig ingetekende) garages van partijen, doch niet de gehele lengte (zoals door [eisers] is gesteld c.q. als logisch wordt verondersteld). Wat daar ook van zij, uit de onder 2.1.2. genoemde koopakte blijkt niet dat de situatieschets ten tijde van het sluiten van de akte daaraan was gehecht en als zodanig als nadere uitwerking daarvan was bedoeld. Dit terwijl bij de in diezelfde akte gevestigde erfdienstbaarheid van overgang uitdrukkelijk werd verwezen naar een bijgevoegde (andere) tekening, waarop de plek in kwestie is omcirkeld. Dat de situatieschets destijds aan de koopakte was gehecht, is tijdens de mondelinge behandeling ook gemotiveerd door [gedaagden] in twijfel getrokken. [eisers] heeft, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk gemaakt dat de situatieschets als zijnde een uitwerking van de bij meergenoemde koopakte gevestigde erfdienstbaarheid als uitgangspunt dient te gelden voor het bepalen van de invulling van de onderhavige erfdienstbaarheid van inrit.
4.4.Wat daar ook van zij, [eisers] heeft eveneens onvoldoende aannemelijk gemaakt
dat hij zijn garage niet of nauwelijks kan bereiken en aldus belemmerd wordt in het gebruik van de erfdienstbaarheid. [gedaagden] ontkent niet dat hij wel eens op het smalste punt parkeert, doch het betreft volgens hem slechts het – incidenteel – kort parkeren ten behoeve van het laden en lossen van spullen dan wel het kortstondig de woning in- en uitgaan. Uit de door [eisers] in het geding gebrachte foto’s blijkt weliswaar dat op een aantal data in de periode van mei 2010 tot en met juli 2010 op enig moment de auto van [gedaagden] (Wrangler) op het smalste punt stond geparkeerd, doch die foto’s rechtvaardigen niet meteen de conclusie dat er sprake was van het anders dan het door [gedaagden] gestelde kortstondig op het smalste stuk parkeren. Van een reeks elkaar qua tijd(stip) opeenvolgende foto’s waaruit blijkt dat sprake is van iets anders dan een incidentele kortstondige blokkade is immers geen sprake. Dat de interieurverzorgster het smalste punt (langdurig) zou blokkeren is op grond van de overgelegde foto’s niet gebleken. Op grond van het door [eisers] gestelde over de periode dat er sneeuw op de oprit lag, alsmede de in dat verband ingebrachte foto’s, is – daargelaten dat het een incidentele door de weersomstandigheden ingegeven situatie betreft – onvoldoende naar voren gekomen dat sprake was van het door [gedaagden] blokkeren van de toegang tot de garage van [eisers] door het versperren van (het smalste punt van) de oprit (met een geparkeerde auto dan wel anderszins).
4.5.De voorzieningenrechter acht, gezien het voorgaande, voorhands niet voldoende
aannemelijk dat [eisers] (structureel) door [gedaagden] in het gebruik van de erfdienstbaarheid wordt belemmerd. Op voorhand kan dus niet met voldoende mate van zekerheid gezegd worden dat de bodemrechter de vordering tot naleving van de erfdienstbaarheid zou honoreren. De vordering zal derhalve, voor zover deze ziet op de onder sub 1 gevorderde veroordeling tot naleving van de erfdienstbaarheid, worden afgewezen.
4.6.Het verweer van [gedaagden] dat de plantenbakken, gelet op de
door [eisers] ingebrachte situatieschets, geen belemmering van de erfdienstbaarheid opleveren, slaagt niet. Deze situatieschets kan, gelet op hetgeen onder 4.3. is overwogen, immers niet als uitgangspunt voor de omvang van de erfdienstbaarheid gelden. Nu een nadere omschrijving in meergenoemde akte ontbreekt, dient als uitgangspunt bij de invulling van de erfdienstbaarheid te gelden dat [eisers] onbelemmerd de garage met (ondermeer) zijn auto in- en uit kan rijden. Dit betekent dat er een zekere mate van manoeuvreerruimte aanwezig dient te zijn – met name ook bij het achteruit rijden en in de knik van de oprit van [eisers] - hetgeen blijkens de door [eisers] ingebrachte foto’s (productie 9) in de huidige situatie, waarbij de plantenbakken midden op de oprit zijn geplaatst, (overduidelijk) niet het geval is. De plaatsing van de plantenbakken is derhalve niet in overeenstemming met de erfdienstbaarheid, namelijk het onbelemmerd de garage in- en uit kunnen rijden. [eisers] heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd bevestigd dat hij schattenderwijs circa 2 meter aan manoeuvreerruimte nodig heeft bij het in- en uitrijden, hetgeen door [gedaagden] niet is weersproken. Dit wordt ook bevestigd door de door [eisers] als productie 9 ingebrachte foto’s. Rekeninghoudende met de breedte van de auto van [eisers], de benodigde manoeuvreerruimte (met name ook bij het achteruitrijden en het nemen van de knik in de oprit) bepaalt de voorzieningenrechter dat de plantenbakken en andere voorwerpen van [gedaagden] niet binnen een afstand van 2.25 meter, gemeten uit de opstaande rand van de oprit van VanKan, op de oprit van [gedaagden] mogen staan.
4.7.De voorzieningenrechter zal, gelet op het voorgaande, het onder 2 en 3 gevorderde als volgt toewijzen. De plantenbakken dienen binnen drie dagen door [gedaagden] te worden verwijderd en moeten verwijderd blijven voorzover ze binnen bedoelde 2.25 meter staan. Er mogen over de gehele lengte van de oprit, bezien vanuit de opstaande rand grenzend aan de woning van [eisers], over een breedte van 2.25 meter geen zaken door [gedaagden] op zijn oprit worden geplaatst. Die 2.25 meter dient als volgt te worden gemeten: gezien vanaf de straat in de richting van de garage van [eisers] loopt aan de rechterkant van zijn oprit een opstaande band. Voorzover die band ter hoogte van zijn garage ontbreekt, dient die band denkbeeldig te worden doorgetrokken in het verlengde van de bestaande band tot aan zijn garage. Vervolgens dient die 2.25 meter loodrecht te worden gemeten vanaf de linkerzij(buiten)kant van de bestaande of denkbeeldige rand over de volle lengte van de oprit. Binnen die aldus bepaalde 2.25 meter mag [gedaagden] geen zaken meer plaatsten, met uitzondering van zaken voor het direct laden en lossen van spullen of voor het direct in- en uit laten stappen van personen. Vooralsnog is er geen aanleiding om [eisers] toe te staan de plantenbakken of andere zaken van [gedaagden] zelf te gaan verwijderen.
4.8.De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het onder 4 gevorderde verbod van [gedaagden] om gebruik te maken van de oprit van [eisers] toe te wijzen. Gesteld noch gebleken is immers dat [gedaagden] van de oprit van [eisers] gebruik maakt. Aldus is door [eisers] op generlei wijze aannemelijk gemaakt dat de noodzaak voor een dergelijk verbod bestaat.
in reconventie
4.9.Volgens [gedaagden] heeft hij een spoedeisend belang bij het instellen van de
onderhavige eis in reconventie, omdat zijn huis (al geruime tijd) te koop staat en de in de plaats van de haag door [eisers] geplaatste blinde muur potentiële kopers afschrikt.
4.10.[eisers] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang bij de vordering tot
terugplaatsing van de coniferen. Deze zijn immers al in oktober 2009 verwijderd en dat potentiële kopers door de glad gemetselde muur worden afgeschrikt is door [gedaagden] niet aangetoond. Het huis staat bovendien reeds anderhalf jaar te koop.
4.11.Dat er spoedeisend belang gemoeid is bij de terugplaatsing van de coniferen is de voorzieningenrechter aan de hand van het door [gedaagden] gestelde niet gebleken. De coniferen zijn immers reeds geruime tijd geleden verwijderd, het huis staat reeds langere tijd te koop, er is een andere afscheiding voor de coniferen in de plaats gekomen en [gedaagden] heeft op generlei wijze geconcretiseerd dat potentiële kopers worden afgeschrikt door de in de plaats van de haag gekomen muur. Op grond van al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, valt niet in te zien dat een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Het spoedeisend belang ontbreekt aldus.
in conventie en reconventie
4.12.De voorzieningenrechter ziet, gelet op de uitkomst van het geschil, aanleiding om de proceskosten aldus te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.De beslissing
De voorzieningenrechter :
in conventie
5.1.veroordeelt [gedaagden] om, uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit
vonnis, de plantenbakken te verwijderen en verwijderd te houden en over de gehele lengte van zijn oprit, vanuit de opstaande rand grenzend aan de woning van [eisers] bezien, (en gemeten zoals in overweging 4.7. omschreven) geen zaken te plaatsen – behalve voor het direct laden en lossen van spullen en voor het direct in- en uitstappen van personen – op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagden] hier niet aan voldoet met een maximum van € 2.500,00;
5.2.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.4.wijst de vordering af;
in conventie en reconventie
5.5.compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2011.?
cb