ECLI:NL:RBMAA:2011:BP7332

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/190670-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding tijdens Mobiel Toezicht Vreemdelingen leidt tot bewijsuitsluiting en vrijspraak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 10 maart 2011, stond de onrechtmatigheid van een staandehouding door de Koninklijke Marechaussee centraal. De verdachte werd op 27 april 2010 staande gehouden tijdens een controle in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) op een parkeerplaats nabij de Belgisch-Nederlandse grens. De politierechter oordeelde dat de staandehouding niet rechtmatig was, omdat deze in strijd was met de Europese regelgeving, met name de Schengengrenscode. De politierechter verwees naar eerdere uitspraken van de Raad van State en het Hof van Justitie van de Europese Unie, die bevestigden dat de wijze van uitvoering van MTV-controles niet voldeed aan de vereiste waarborgen om te voorkomen dat deze controles hetzelfde effect hadden als grenscontroles.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zou worden, en de politierechter volgde dit standpunt. De onrechtmatige staandehouding werd gekwalificeerd als een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, wat niet meer kon worden hersteld. Dit leidde tot bewijsuitsluiting van alle bewijsmiddelen die na de staandehouding waren verkregen, waaronder het tonen van een niet op naam gesteld identiteitsbewijs en de bekentenis van de verdachte. Aangezien er geen ander bewijs overbleef dat de verdachte kon impliceren, werd hij vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om zich aan de geldende Europese wetgeving te houden bij het uitvoeren van controles en de gevolgen van het niet naleven daarvan, met name in het kader van de bescherming van de rechten van individuen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03.190670.10
Datum uitspraak: 10 maart 2011
Vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 februari 2011. Tegen de verdachte is verstek verleend. De officier van justitie heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2010, in de gemeente Maastricht, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een Belgische identiteitskaart, welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, deze identiteitskaart heeft getoond op vordering van wachtmeester der Koninklijke Marechaussee [H.] ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte van het hem ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken. Hiertoe verwijst hij naar een beschikking van de rechtbank Maastricht van 17 februari 2011, waarin dezelfde problematiek met betrekking tot het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (hierna: MTV) speelde. In die zaak werd het openbaar ministerie in het ongelijk gesteld.
3.2 Het oordeel van de politierechter
3.2.1 De feiten
Op 27 april 2010 bevonden [S.] en [H.], respectievelijk opperwachtmeester en wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, beiden belast met het toezicht op vreemdelingen, zich, ingevolge artikel 47 van de Vreemdelingenwet 2000, op de parkeerplaats ‘[naam parkeerplaats]’, gelegen aan de autosnelweg A2 in de gemeente Eijsden, net achter de Belgisch-Nederlandse grensovergang.
Op de betreffende dag omstreeks 19:00 uur zag verbalisant [S.] een voor hem onbekende bestuurder van een personenauto, voorzien van het Belgische kenteken [XXX XXX], de Belgisch-Nederlandse grens passeren en Nederland binnen rijden. De verbalisant bevond zich op dat moment met zijn dienstmotor net achter de Belgisch-Nederlandse grens. Verbalisant [S.] reed achter voornoemde bestuurder aan om zodoende de inzittende van het voertuig te controleren op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Op aanwijzing van de verbalisant volgde de bestuurder hem en bracht deze zijn voertuig tot stilstand op de aangewezen plaats van controle, zijnde de parkeerplaats ‘[naam parkeerplaats]’.
Op diezelfde dag omstreeks 19:05 uur hield verbalisant [H.] de bestuurder van voornoemd voertuig staande op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000, ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Hiertoe vorderde hij van de staande gehouden persoon hem een document te tonen als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
De bestuurder overhandigde verbalisant [H.] een Belgische identiteitskaart, afgegeven op 12 september 2006 en geldig tot 2011. Dit document stond op naam van [E.S.], geboren op [geboortedatum]en was voorzien van het nummer [xxx-xxxxxxx-xx] en een foto gelijkend op de bestuurder.
Uit nader onderzoek bleek dat verdachte de bestuurder was van voornoemd voertuig en opzettelijk gebruik had gemaakt van een niet op zijn naam gestelde Belgische identiteitskaart.
3.2.2 Relevante regelgeving en jurisprudentie
Verordening EG nr. 562/2006: Schengengrenscode
Bij Verordening van 15 maart 2006 (EG nr. 562/2006) is een communautaire regeling vastgesteld betreffende overschrijding van landsgrenzen door personen, de zogenoemde Schengengrenscode (SGC). De verordening is gebaseerd op (thans) artikel 77 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Ingevolge artikel 20 SGC kunnen de binnengrenzen van de lidstaten op iedere plaats worden overschreden zonder dat personen, ongeacht hun nationaliteit, worden gecontroleerd.
In artikel 21 SGC is bepaald dat de afschaffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen geen afbreuk doet aan de uitoefening van de politiebevoegdheid, ook in grensgebieden, door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving, op voorwaarde dat de uitoefening van die bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als grenscontroles.
Uitspraak Hof van Justitie van de Europese Unie
van 22 juni 2010 – C-118/10 & C-189-10
Op 22 juni 2010 heeft het Hof in de zaak [M] en [A] versus Frankrijk (JV 2010, 458) voor recht verklaard dat de artikelen 67(2) VWEU en de artikelen 20 en 21 SGC zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling waarbij aan de politieautoriteiten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt verleend om uitsluitend binnen een 20 kilometer diep gebied langs de landsgrens van die staat met de staten die partij zijn bij de Schengen Uitvoeringsovereenkomst de identiteit van eenieder te controleren, ongeacht het gedrag van de betrokkene en los van specifieke omstandigheden waarvan een risico op aantasting van de openbare orde uitgaat, teneinde de naleving van de verplichtingen ter zake van het houden, het dragen en het tonen van de bij wet voorziene titels en documenten te verifiëren, zonder dat die regeling in het noodzakelijke kader voor die bevoegdheid voorziet om te waarborgen dat de feitelijke uitoefening ervan niet hetzelfde effect kan hebben als grenscontroles.
Uitspraak Raad van State van 28 december 2010 (LJN: BP0427)
In deze uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geoordeeld dat ook het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV), zoals dat in Nederland op snelwegen wordt uitgeoefend, niet voldoet aan de door het Hof verlangde waarborgen. De afdeling oordeelde dat:
“(…) de in paragraaf A3/2.4 van de (Vreemdelingencirculaire 2000) neergelegde regeling niet (waarborgt) dat wordt voorkomen dat de steekproefsgewijze controle feitelijk hetzelfde effect als een grenscontrole kan hebben.
2.7.3 Nog los van het gebrek dat de wijze van uitoefening van MTV-controles niet in een wettelijk voorschrift is vastgelegd, biedt de bestaande regeling met betrekking tot de MTV-controle (…) niet de door het Hof verlangde waarborgen.”
De Afdeling bestuursrechtspraak achtte de staandehouding van de betreffende vreemdeling daarom onrechtmatig. De Afdeling was voorts van oordeel dat de met de daarop gevolgde inbewaringstelling van de vreemdeling gediende belangen niet in redelijke verhouding stonden tot de ernst van dit gebrek en de daardoor geschonden belangen, zodat ook deze maatregel – hoewel niet in geschil dat de vreemdeling ten tijde van de inbewaringstelling hier te lande niet rechtmatig verbleef en kon worden uitgezet – in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten was.
In latere uitspraken is de Afdeling tot dezelfde conclusie gekomen ten aanzien van controles van voetgangers in het kader van het MTV (uitspraak van 12 januari 2011, LJN: BP0947) en controles in treinen in het kader van het MTV (uitspraak van 12 januari 2011, LJN: BP0956).
3.2.3 Overwegingen van de politierechter
In de onderhavige zaak gaat om het toepassen van strafvorderlijke dwangmiddelen naar aanleiding van een controle in het kader van het MTV. Deze controle heeft plaatsgevonden in de directe nabijheid van de gemeenschappelijke landsgrenzen van België en Nederland. In deze betreffen het “binnengrenzen” tussen lidstaten van de Europese Unie zoals begrepen in artikel 1 en 2 van de SGC. De controle heeft enkel in dit kader plaatsgevonden. De controle was derhalve niet mede gebaseerd op een andere wettelijke controlebevoegdheid.
In zijn arrest van 26 november 2002 (LJN: AE8808) overwoog de Hoge Raad dat “een behoorlijke taakverdeling tussen de strafrechter en de bestuursrechter (…), mede met het oog op het voorkomen van strijdige uitspraken, mee(brengt) dat in het geval de daartoe bij uitstek aangewezen hoogste bestuursrechter in een met voldoende waarborgen omklede bestuurlijke rechtsgang onherroepelijk de onverbindendheid van een algemeen verbindend voorschrift heeft uitgesproken, de strafrechter – behoudens bijzondere omstandigheden – in beginsel van het oordeel van deze bestuursrechter dient uit te gaan en zich niet opnieuw zelfstandig een oordeel over de onverbindendheid van het desbetreffende voorschrift vormt”.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in de hiervoor aangehaalde uitspraken met inachtneming van de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak [M] en [A] geoordeeld dat de uitgevoerde controles in het kader van het MTV in strijd zijn met het Europees recht.
In deze zaak is verdachte – zoals hierboven reeds aangehaald – staande gehouden in het kader van een MTV-controle. De politierechter ziet voorts in onderhavige aangelegenheid geen zodanige bijzondere omstandigheden dat niet van het oordeel van de bestuursrechter in hoogste instantie (Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State) zou dienen te worden uitgegaan.
Gelet hierop dient er in de onderhavige zaak van uitgegaan te worden dat de MTV-controle, zoals die hier is uitgevoerd, in strijd is met het Europese recht en dat de staandehouding die in het kader van deze controle heeft plaatsgevonden onrechtmatig is geschied. Dit levert op een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek dat niet meer kan worden hersteld.
Naar het oordeel van de politierechter dient dit vormverzuim te leiden tot bewijsuitsluiting van al hetgeen na de onrechtmatige staandehouding is geschied, te weten het door verdachte tonen van het niet op zijn naam gestelde identiteitsbewijs en zijn bekentenis dat dit met opzet is geschied. Aldus resteert niets meer van hetgeen tot bewijs kan leiden. Verdachte zal dan ook van het ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
4 De beslissing
De politierechter spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.F.J. Aalderink, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier,
en is uitgesproken op 10 maart 2011.