ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5792

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
409070 EJ VERZ 11-1
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een buschauffeur wegens dringende redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 10 februari 2011 uitspraak gedaan in een verzoek van Veolia Transport Limburg B.V. tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een buschauffeur, hierna te noemen [verweerder]. De zaak is ontstaan na een reeks van incidenten tussen 2005 en 2009, waaronder een ernstig ongeval waarbij [verweerder] geen hulp verleende aan het slachtoffer. Veolia heeft [verweerder] beschuldigd van meerdere gedragingen die zijn functioneren als buschauffeur in gevaar hebben gebracht, waaronder het niet tijdig rijden van bussen en klantonvriendelijk gedrag. Ondanks eerdere disciplinaire maatregelen en functioneringsgesprekken, heeft [verweerder] zijn gedrag niet verbeterd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] niet is verschenen en geen verweer heeft gevoerd. Veolia heeft haar verzoek onderbouwd met bewijs van de incidenten en eerdere waarschuwingen aan [verweerder]. De rechter heeft geoordeeld dat de veelheid en ernst van de incidenten, in combinatie met het feit dat [verweerder] een gewaarschuwd man was, een dringende reden opleveren voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 11 februari 2011, voor zover deze niet al was beëindigd door het ontslag op staande voet van 12 juli 2010. Tevens is [verweerder] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan Veolia, die zijn begroot op € 505,00.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Zaaknummer: 409070 EJ VERZ 11-1
typ: RW
beschikking van 10 februari 2011
in de zaak van
Veolia Transport Limburg B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te [plaats],
verzoekende partij,
hierna te noemen: Veolia,
gemachtigde: mr. H.J.A. Janssen, advocaat te Venlo
tegen
[verweerder],
wonend te [adres],
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder],
niet verschenen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Op 24 december 2010 is een verzoekschrift met bijlagen ter griffie ingekomen.
Bij faxbericht van 13 januari 2011 heeft mr. S.C.J. Spreksel, advocaat te Maastricht, medegedeeld dat zij niet (meer) optreedt voor [verweerder].
Bij faxbericht van 25 januari 2011 heeft mr. Spreksel voornoemd echter verzocht om alle correspondentie in deze zaak naar haar te zenden omdat [verweerder] zich opnieuw tot haar gewend had om te bezien of hij verweer zou gaan voeren.
Mr. Ch.F.M.P. Spreksel heeft vervolgens bij faxbericht van 9 februari 2011 (gecorrigeerd met een tweede faxbericht van dezelfde datum) verklaard dat het kantoor Spreksel Advocaten niet langer voor [verweerder] optreedt, zodat niemand van dat kantoor als gemachtigde ter zitting aanwezig zou zijn.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 februari 2011. Namens Veolia is verschenen mr. Jansen voornoemd en de heer [naam]. Van de zijde van [verweerder] is niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier schriftelijk aantekening gehouden.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.
MOTIVERING
[verweerder] is vanaf [datum sub 1] op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst van Veolia in de functie van buschauffeur.
Bij brief van 12 juli 2010 heeft Veolia de arbeidsovereenkomst met [verweerder] onverwijld opgezegd op grond van een dringende reden.
In die brief wordt [verweerder], samengevat, verweten dat hij door geen voorrang te verlenen aan een motorrijder op [datum sub 2] een ongeval veroorzaakt heeft, dat hij geen hulp verleend heeft aan het slachtoffer (wiens teen nadien als gevolg van het ongeval geamputeerd is), dat hij na het ongeval doorgereden is en dat hij van het ongeval geen melding gemaakt heeft bij Veolia.
Veolia verzoekt thans om, voor zover bij in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak zou komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst met [verweerder] niet per 12 juli 2010 geëindigd is, de arbeidsovereenkomst tussen partijen onmiddellijk, althans op zo kort mogelijke termijn, te ontbinden op grond van gewichtige redenen, primair bestaande in dringende redenen als bedoeld in artikel 7:685 lid c BW en subsidiair bestaande in veranderingen in de omstandigheden.
Ter onderbouwing van haar verzoek legt Veolia de aan [verweerder] in de brief van 12 juli 2010 verweten gedragingen ten grondslag alsmede tientallen incidenten die zich hebben voorgedaan in de periode 20 juni 2005 tot en met 5 december 2009. De incidenten betreffen onder meer het veelvuldig te laat of juist te vroeg rijden van de busroute, te hard rijden, klantonvriendelijkheid, verkeerde routes rijden, aanrijdingen met (en zonder) schuld, collega’s te laat aflossen, de bus verlaten zonder aflosser, klachten over aflosgedrag en de zogenoemde POD bus niet rijden waardoor collega-chauffeurs te laat komen.
Veolia benadrukt haar belang bij het op tijd rijden van de bussen aangezien haar opdrachtgever gerechtigd is om de ritprijs voor een hele rit niet te betalen ingeval de bus te vroeg of te laat vertrekt. Ter beoordeling daarvan krijgt de opdrachtgever de beschikking over de volledige registraties van iedere rit. Volgens Veolia is binnen haar onderneming bekend dat het op tijd rijden als een van de belangrijkste elementen in het functioneren van de buschauffeur beschouwd wordt.
Daarnaast is Veolia van mening dat [verweerder] zich in een e-mailbericht van
1 juli 2009, gericht aan kaderleden en de vakbondbestuurder van CNV Bedrijvenbond, op onacceptabele wijze uitgelaten heeft over Veolia nu [verweerder] daarin de handelwijze van Veolia vergelijkt met nazipraktijken. Veolia heeft [verweerder] daarvoor een disciplinaire maatregel opgelegd bij brief van 15 juli 2009 in de vorm van een waarschuwing en hem opgedragen schriftelijk zijn excuses aan te bieden aan degenen die hij beticht heeft van nazipraktijken.
Veolia wijst voorts op een beschikking van de kantonrechter te Maastricht van 14 december 2006 waarin een eerder verzoek van de zijde van de rechtsvoorgangster van Veolia tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst weliswaar afgewezen is, maar waarin ook geoordeeld is dat het functioneren van [verweerder] in de periode juli 2005 tot oktober 2006 niet was als van een werknemer verwacht zou mogen worden en dat hij “een gewaarschuwd man” was.
Veolia stelt dat na die beschikking er tot augustus 2007 bij haar geen klachten over [verweerder] binnengekomen zijn, maar dat [verweerder] daarna allengs weer vervallen is in zijn oude gedragingen.
Veolia maakt melding van diverse (functionerings)gesprekken met [verweerder] waarbij hij op zijn gedrag aangesproken is. Omdat zijn gedrag niet verbeterde, is hem na een klacht van een 83-jarige passagier en na hem dienaangaande gehoord te hebben, wederom een disciplinaire maatregel opgelegd bestaande in een verlaging van zijn functieloon met één trede gedurende een jaar. Na een door [verweerder] daartegen ingesteld beroep bij het Scheidsgerecht Openbaar Vervoer is tussen partijen overeenstemming bereikt en is de duur van de maatregel verkort tot drie maanden onvoorwaardelijk en negen maanden voorwaardelijk. Vervolgens heeft binnen drie maanden na die regeling het laatste incident (op [datum sub 2]) met de motorrijder plaatsgevonden.
Veolia stelt dat voornoemde feiten afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien een dringende reden opleveren als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW. Daarnaast stelt zij alle vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met [verweerder] verloren te hebben en grondt zij de subsidiaire grondslag van het verzoek op dat gegeven.
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het verzoek geen verband heeft met enig opzegverbod. [verweerder] is lid geweest van de ondernemingsraad van Veolia en ter zitting is komen vast te staan dat hij in april 2010 niet meer herkozen is. Veolia heeft echter in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat de verwijten aan het adres van [verweerder] betrekking hebben op zijn functioneren als chauffeur en niet zien op zijn (vroegere) activiteiten als lid van de ondernemingsraad (daar zelfs geheel los van staan).
Nu [verweerder] geen verweerschrift ingediend heeft en niet ter zitting verschenen is, zal de kantonrechter bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de juistheid van de door Veolia gestelde feiten die aan dat verzoek ten grondslag gelegd zijn.
De veelheid en de ernst van de incidenten in de afgelopen jaren, het feit dat [verweerder] een gewaarschuwd man was, niet alleen voor de kantonrechter in 2006 maar ook voor Veolia, en het feit dat in zijn gedrag desondanks geen verbetering is opgetreden, culminerend in het voorval van [datum sub 2], leiden in onderlinge samenhang bezien tot het oordeel dat er sprake is van een dringende reden om de arbeidsovereenkomst tussen partijen onmiddellijk te beëindigen, voor zover die overeenkomst niet al beëindigd is door het ontslag op staande voet van 12 juli 2010.
Gelet op het voorgaande hoeft de subsidiair door Veolia aangevoerde grondslag niet meer beoordeeld te worden en kan ook niet meer toegekomen worden aan de vraag of een vergoeding naar billijkheid aan [verweerder] toegewezen kan of moet worden.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verweerder] worden verwezen in de proceskosten.
BESLISSING
Ontbindt, voor zover bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst na 12 juli 2010 voortduurt, met ingang van 11 februari 2011 de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst
Veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Veolia tot op heden begroot op € 505,00, waarvan € 400,00 aan salaris gemachtigde en € 105,00 aan griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.