ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5494

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
150606 / FA RK 10-660
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning kind en omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 14 februari 2011 uitspraak gedaan over het verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van zijn kind, [de minderjarige], en om een omgangsregeling te treffen. De man, die de biologische vader is van [de minderjarige], heeft verzocht om erkenning, maar de moeder heeft dit geweigerd. De moeder heeft het kind inmiddels laten erkennen door haar nieuwe partner, de heer [R]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet tijdig om vervangende toestemming heeft gevraagd, wat leidt tot de toepassing van een striktere maatstaf. De rechtbank oordeelt dat de toestemming van de moeder niet uitsluitend is gegeven om de man te schaden, maar dat zij een legitiem belang had in de gezinssituatie met haar partner. De rechtbank wijst het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning door de heer [R] af, omdat er geen misbruik van bevoegdheid is aangetoond. Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van de man tot het treffen van een omgangsregeling aangehouden in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, om te beoordelen of de omgang niet in strijd is met de belangen van het kind. De uitspraak benadrukt de complexiteit van de belangenafweging in zaken van erkenning en omgang in het familierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 14 februari 2011
Zaaknummer: 150606 / FA RK 10-660
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven op de verzoeken van:
[verzoeker],
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonende te [adres],
advocaat mr. S.C.H. Poelman, kantoorhoudende te Heerlen (toevoeging).
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
verder ook te noemen: de moeder,
wonende te [adres],
advocaat mr. J.J.H.S. Thomassen, kantoorhoudende te Maastricht,
de minderjarige, [de minderjarige],
verder ook te noemen: [de minderjarige] of het kind,
wonende te [adres],
in rechte vertegenwoordigd door mr. I.G. Aarts, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen, in haar hoedanigheid van bijzondere curator over het kind, verder ook te noemen: de bijzondere curator.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij beschikking van deze rechtbank van 13 juli 2010 is mr. Aarts ter zake het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] benoemd tot bijzondere curator, teneinde het kind als belanghebbende te vertegenwoordigen.
De griffier heeft aan de bijzondere curator verzocht om binnen vier weken een schriftelijk verslag in te dienen.
1.2. Op 13 juli 2010 is een afschrift van het verzoekschrift aan de moeder verzonden.
1.3. Op schriftelijk verzoek van de bijzondere curator van 2 augustus 2010 is aan haar uitstel verleend voor het indienen van het verslag.
1.4. Op 22 september 2010 is het schriftelijk verslag van de bijzondere curator bij de rechtbank binnengekomen.
1.5. Een afschrift van dat verslag is op 27 september 2010 door de griffier aan de advocaat van de man en aan de advocaat van de moeder verzonden, met het verzoek om daarop te reageren.
1.6. Met schrijven van 11 oktober 2010 heeft de advocaat van de man en met schrijven van 25 oktober 2010 heeft de advocaat van de moeder op het verslag van de bijzondere curator gereageerd.
1.7. Het verzoek is mondeling ter zitting behandeld op 17 januari 2011. De man, de moeder en de bijzondere curator hebben hun standpunten uiteengezet. De man heeft ter zitting zijn verzoek nog vermeerderd.
2. De vaststaande feiten
2.1. De man en de moeder hebben gedurende een aantal maanden een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2. Uit de moeder is op [geboortegegevens] geboren: [de minderjarige]. De geboorteakte van [de minderjarige] is opgenomen in het register van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen in het jaar [jaartal] onder nummer [nummer akte].
2.3. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over het kind.
2.4. Op 15 april 2010 is [de minderjarige] met toestemming van de moeder erkend door [man X], geboren op [geboortegegevens]. Daarbij is als geslachtsnaam voor het kind gekozen voor de naam [R]. De latere vermelding omtrent de erkenning is door de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de geboorteakte van het kind toegevoegd.
2.5. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
2.6. De moeder, de man en [de minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
3. Het verzoek van de man
3.1. De man heeft bij het inleidende verzoekschrift verzocht om:
- hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] en
- een omgangsregeling te treffen tussen hem en [de minderjarige], inhoudende dat hij voor [de minderjarige] zal zorgen gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag 20.00 uur tot zondag 19.00 uur, althans zodanige regeling als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.2. In zijn verzoekschrift heeft de man aan zijn verzoeken het navolgende ten grondslag gelegd:
- De man is de verwekker van het kind. Hij wenst het kind te erkennen, maar de moeder heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij er niet mee instemt dat de man het kind erkent. De man heeft er aanspraak op dat de relatie met zijn zoon rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De erkenning door de man zal de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind op geen enkele wijze schaden, zodat de moeder in feite geen enkel te respecteren belang heeft bij haar weigering.
- De man is niet aanwezig geweest bij de bevalling, maar heeft direct na de bevalling de moeder en het kind wel bezocht. De eerste paar maanden mocht de man [de minderjarige] enkele keren per maand bij de moeder thuis bezoeken. De man mocht [de minderjarige] echter niet mee naar huis nemen. De moeder is daarna verhuisd, waarna er geen contact meer met de man is geweest. Wel kwam de moeder regelmatig met [de minderjarige] naar de moeder van de man. De man heeft [de minderjarige] sinds januari 2010 echter niet meer gezien.
De man acht het in het belang van het kind dat de band tussen hem en het kind niet wordt verbroken of verminderd. De man wenst dan ook een vaste omgangsregeling met zijn kind. De moeder weigert daaraan haar medewerking te verlenen.
4. Het verslag van de bijzondere curator
4.1. De bijzondere curator heeft gesproken met de man, de moeder en de heer [R], de partner van de moeder.
4.2. De bijzondere curator heeft meegedeeld dat niet ter discussie staat dat de man de verwekker is van [de minderjarige].
De bijzondere curator is van mening dat de belangen van de moeder en [de minderjarige] zich verzetten tegen het verlenen van toestemming aan de man tot erkenning van [de minderjarige] en dat de belangen van de moeder en [de minderjarige] in de belangenafweging zwaarder dienen te wegen dan het belang dat de man heeft bij erkenning. In dat kader is door de bijzondere curator - kort gezegd - het navolgende naar voren gebracht:
Er is tussen de man en de moeder sprake van een strijd, die al voor de geboorte van [de minderjarige] is begonnen en zeer waarschijnlijk zal voortduren indien de man toestemming krijgt om [de minderjarige] te erkennen. Ook lijkt die strijd zijn weerslag te hebben op de psychische toestand van de moeder, die uiteindelijk ter beoordeling is van een ter zake deskundige. Erkenning van [de minderjarige] door de man zou daarom in strijd zijn met de belangen van [de minderjarige].
Het is van groot belang dat het huidige gezinsleven van [de minderjarige], waarin de moeder en de heer [R] verantwoordelijk zijn voor de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en zijn halfbroertje ongestoord blijft.
5. De standpunten van partijen ter zitting
5.1. Door de man is het navolgende naar voren gebracht:
Op 12 april 2010 heeft de man een brief aan de moeder gestuurd met het verzoek om het kind te mogen erkennen. Op 14 april 2010 heeft de man een negatieve reactie daarop gekregen. Na de brief van de man is de moeder tot erkenning van het kind door de heer [R] overgegaan. De man heeft vanaf 14 april 2010 niet van de moeder begrepen dat het kind door de heer [R] erkend was. Pas in het verslag van de bijzondere curator las de man dat het kind erkend was. De moeder heeft door aan de heer [R] toestemming tot erkenning van het kind te geven misbruik gemaakt van haar bevoegdheid. Op grond daarvan verzoekt de man om tot vernietiging van de erkenning door de heer [R] over te gaan.
De moeder heeft tegenover de bijzondere curator veel beschuldigingen geuit over gewelddadigheden door de man. Die beschuldigingen worden niet ondersteund door aangiftes. De man betwist die beschuldigingen. Dat de moeder onder druk zou staan, zoals de bijzondere curator naar voren heeft gebracht, wordt niet ondersteund door een verklaring van bijvoorbeeld een psycholoog.
De man wil graag een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.
5.2. De moeder heeft verweer gevoerd, hetwelk zich als volgt laat weergeven:
De moeder erkent dat de man de biologische vader is van [de minderjarige].
De erkenning van het kind door de heer [R] houdt geen verband met de brief die de moeder in april 2010 van de man ontvangen heeft. De moeder en haar partner, de heer [R], wilden al langer het kind door de heer [R] laten erkennen. Er was al langer geen contact meer tussen de man en de moeder. De moeder en haar partner hebben toen besloten om het kind door de heer [R] te laten erkennen.
De brief, die de moeder in april 2010 van de man ontvangen heeft, was de tweede brief, die de moeder over de erkenning van de man ontving. De eerste brief, waarin de man aangaf dat hij het kind wilde erkennen, heeft de moeder gekregen toen het kind een paar maanden oud was.
De moeder verzet zich tegen de erkenning vanwege de omstandigheden, die zij tegenover de bijzondere curator aangegeven heeft. Toen de moeder zwanger bleek te zijn, heeft de man haar feitelijk gedwongen tot een abortus. De moeder is meegegaan naar de abortuskliniek en heeft daar onder vier ogen een gesprek gehad met een arts, waarna zij gelukkig op het laatste moment geen abortus heeft laten doen. Pas een paar dagen voor de bevalling heeft de man laten weten dat hij bij de bevalling wilde zijn. De moeder heeft dat geweigerd. De laatste keer dat de moeder met [de minderjarige] op bezoek ging bij de moeder van de man, was oma niet aanwezig. De man heeft de moeder toen door de voorruit geduwd, waarna zij naar het ziekenhuis is moeten gaan.
Als er contact is tussen de man en de moeder, zonder dat daar toezicht bij is, is de moeder doodsbang. De moeder durft absoluut niet alleen met de man te zijn.
De gevraagde toestemming tot erkenning dient geweigerd te worden. Voor een onderzoek door de Raad is geen aanleiding. Mocht de rechtbank een onderzoek door de Raad wel nodig achten, dan verzet de moeder zich daar niet tegen.
5.3. Door de bijzondere curator is het navolgende aangevoerd:
De moeder heeft een belastend verleden met lichamelijk en geestelijk geweld. De man en de moeder geven beiden aan dat het de laatste keer, toen zij contact met elkaar hebben gehad, geëscaleerd is. De door de man gevraagde toestemming tot erkenning van het kind moet niet worden verleend, omdat er teveel onduidelijkheden zijn. Er is nog een nader onderzoek door de Raad nodig of wellicht een psychiatrisch onderzoek van de moeder.
5.4. De man heeft als volgt gereageerd:
Binnen het eerste half jaar na de geboorte van het kind heeft de man schriftelijk aan de moeder de wens te kennen gegeven om het kind te mogen erkennen, maar de moeder wilde dat toen niet. Omdat de omgang tussen de man en het kind toen liep en de man niet het risico wilde lopen dat de omgang zou stoppen, heeft de man het verschil van mening omtrent de erkenning laten rusten. Een jaar geleden, in januari 2010, is de omgang tussen de man en het kind gestopt. In april 2010 is de man naar zijn advocaat gegaan en hij heeft toen aangegeven dat hij het kind wilde erkennen, waarna op 12 april 2010 een brief naar de moeder gestuurd is over de erkenning.
De man wilde een abortus, omdat hij zich zelf te jong vond om vader te worden. Tijdens de zwangerschap belden of zagen de man en de moeder elkaar af en toe, maar zij hadden dan telkens ruzie. De contacten met de moeder liepen daarom via de moeder van de man. Daags na de geboorte van [de minderjarige] heeft de man, samen met zijn moeder, [de minderjarige] bezocht bij de tante van de moeder, waar de moeder toen verbleef. De man heeft [de minderjarige] daarna nog twee keer bij de tante van de moeder bezocht. Vervolgens is [de minderjarige] meer dan tien keer, meestal in de weekenden, bij de moeder van de man geweest. De man was daar dan ook. [de minderjarige] bleef ook wel bij oma overnachten. De moeder bracht het kind naar oma. Eén keer heeft de man het kind zelf gehaald en gebracht. Eén keer was oma niet thuis, toen de moeder het kind kwam brengen en de situatie is toen geëscaleerd. De moeder is boos geworden en de man ook. De moeder kwam op de man af en kraste hem, waarbij zij is gestruikeld en door de voordeur is gevallen. Daarna is [de minderjarige] wel nog bij oma geweest en is er nog contact geweest tussen de man en [de minderjarige]. Oma heeft nog vaker met de moeder gebeld of de man het kind mocht zien. De ene keer stond de telefoon van de moeder uit; de andere keer wilde zij niet dat de man het kind zag. Een jaar geleden heeft de man het kind voor het laatst gezien.
5.5. In aansluiting daarop heeft de moeder nog het navolgende naar voren gebracht:
Tijdens de zwangerschap heeft de moeder veel met de man gebeld. De moeder wilde dat de man meeging met haar afspraken, waaronder de echo, die gemaakt zou worden, maar de man wilde dat niet. Na de bevalling is de man, samen met zijn moeder, op bezoek gekomen bij de tante van de moeder, waar de moeder verbleef. De man is daar twee keer een half uur op bezoek geweest. De moeder heeft maar één week bij de tante verbleven en heeft in december 2008 een eigen woning gekregen. Na de geboorte van het kind hadden de man en de moeder in het begin rechtstreeks contact. De moeder wilde toen dat het weer goed kwam en de man heeft het kind toen ook een keer zelf opgehaald. Na het voorval, waarbij de moeder door de ruit is geduwd, zijn de contacten via de moeder van de man gaan lopen. Om de drie/vier maanden werd door oma gebeld. Het kind is een keer of zes bij oma geweest. Eén keer heeft het kind bij oma geslapen en is het drie dagen daar geweest. In januari 2010 belde oma weer. Er was toen drie/vier maanden geen contact geweest. De moeder heeft toen meegedeeld dat de man het kind niet meer mocht zien. Zij vond dat er te veel tijd tussen de contacten zat en dat het niet goed ging. Dat laatste telefoongesprek met oma is niet goed verlopen.
De moeder heeft haar nieuwe partner leren kennen toen [de minderjarige] een half jaar oud was. De partner van de moeder ondersteunt de moeder in opvoedkundig en financieel opzicht en is dagelijks met [de minderjarige] bezig. De moeder heeft [de minderjarige] door haar nieuwe partner laten erkennen vanwege het gezinsverband, waarin zij met haar nieuwe partner en [de minderjarige] samenleeft. De moeder was ten tijde van de erkenning ook zwanger van haar nieuwe partner en op [geboortegegevens] is een zoontje geboren. Toen in april 2010 de brief van de man kwam met het verzoek om [de minderjarige] te erkennen, had de moeder al het voornemen om het kind door haar nieuwe partner te laten erkennen. De moeder wilde [de minderjarige] niet door de man laten erkennen vanwege het gezinsverband, waarin zij met haar partner en [de minderjarige] samenleefde en omdat het contact met de man zo moeilijk was. Door aan haar partner toestemming tot erkenning van [de minderjarige] te geven, heeft de moeder geen misbruik gemaakt van haar bevoegdheid.
5.6. De man heeft er bij gepersisteerd dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid door de moeder. Volgens de man was de moeder zo teleurgesteld in de man, dat zij besloten heeft dat de man het kind dan maar niet moest kunnen erkennen.
5.7. Ten aanzien van zijn verzoek tot het treffen van een omgangsregeling heeft de man gesteld dat er sprake is van “family life” tussen hem en [de minderjarige].
5.8. De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van “family life”
6. De beoordeling
6.1. Ten aanzien van de verzoeken van de man met betrekking tot de erkenning van het kind:
6.1.1. Op grond van artikel 4, lid 4, van de Wet Conflictenrecht Afstamming is Nederlands recht van toepassing, nu de moeder de Nederlandse nationaliteit bezit.
6.1.2. De moeder heeft erkend dat de man de verwekker is van het kind. Daarmee staat het verwekkerschap van de man vast.
6.1.3. Gebleken is dat de moeder op 15 april 2010 aan een andere man dan de verwekker toestemming heeft gegeven tot de erkenning van [de minderjarige]. De verwekker heeft, gelet op het bepaalde in art. 1: 205, lid 1, BW niet de mogelijkheid om een verzoek tot vernietiging van de erkenning in te dienen. De verwekker kan niettemin de vernietiging van de erkenning door een ander bewerkstelligen, als de rechter hem vervangende toestemming tot erkenning van het kind verleent.
6.1.4. Voor de beoordeling van een verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming in het geval dat het kind al met toestemming van de moeder door een andere man is erkend, zijn in de jurisprudentie de navolgende maatstaven ontwikkeld:
a) In de gevallen waarin de verwekker om vervangende toestemming tot erkenning heeft kunnen vragen, maar dat heeft nagelaten, geldt als maatstaf dat de verwekker met een beroep op misbruik van bevoegdheid de met toestemming van de moeder gedane erkenning van het kind door een ander kan aantasten, indien die toestemming is gegeven met slechts het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden.
b) In de gevallen waarin de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen, dient een minder strikte maatstaf te worden gehanteerd: de verwekker kan de met toestemming van de moeder gedane erkenning dan aantasten indien de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij de erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder, telkens in verband met de belangen van het kind, in redelijkheid niet tot het verlenen van toestemming aan de niet-verwekker heeft kunnen komen.
6.1.5. Eerst dient daarom beoordeeld te worden welke maatstaf op de onderhavige situatie van toepassing is.
Vast staat dat de man in de eerste maanden na de geboorte van het kind een brief aan de moeder gestuurd heeft met het verzoek om het kind te mogen erkennen en dat de moeder toen geweigerd heeft om aan de man toestemming tot erkenning te verlenen. De man heeft toen niet meteen een procedure bij de rechtbank gestart tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van het kind, maar hij heeft tot mei 2010 gewacht met het indienen van het onderhavige verzoek. Het argument van de man dat hij niet eerder een verzoek heeft ingediend omdat hij niet het risico wilde lopen dat daarmee de toen lopende omgang tussen hem en [de minderjarige] zou stoppen, overtuigt de rechtbank niet. De rechtbank is daarom van oordeel dat, gelet op de weigering van de moeder in de eerste maanden na de geboorte van het kind om de man toestemming tot erkenning te verlenen, de man tijdig, voordat het kind op 15 april 2010 met toestemming van de moeder door haar partner, de heer [R], erkend werd een verzoek om vervangende toestemming tot erkenning had kunnen indienen. Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de man vervangende toestemming tot erkenning heeft kunnen vragen, maar dat heeft nagelaten, hetgeen leidt tot toepassing van de hiervoor onder a) genoemde maatstaf.
6.1.6. De beoordeling spitst zich daarmee toe op de beantwoording van de vraag of de toestemming door de moeder is gegeven met slechts het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden.
De moeder heeft gesteld dat zij vanwege het gezinsverband, waarin zij met haar nieuwe partner en [de minderjarige] samenleefde, aan haar partner toestemming tot erkenning heeft gegeven. Daarbij heeft de moeder aangegeven dat haar nieuwe partner een actieve bijdrage levert aan de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] en dat er ten tijde van de erkenning ook nog gezinsuitbreiding op komst was. De rechtbank is - ook al heeft de moeder vrijwel meteen na de ontvangst van de brief van de man van 12 april 2010 aan haar partner toestemming tot erkenning van [de minderjarige] gegeven - van oordeel dat, gelet op de door de moeder beschreven gezinssituatie, de door haar aan haar partner gegeven toestemming tot erkenning niet uitsluitend door haar gegeven is met als enig doel de door de man als verwekker gewenste erkenning te doorkruisen. De moeder had een in rechte te respecteren belang bij het geven van haar toestemming aan haar partner tot erkenning van [de minderjarige], te weten de bevestiging van de gezinssituatie, waarbij [de minderjarige] door de moeder en haar partner wordt verzorgd en opgevoed.
Niet aannemelijk is geworden dat de moeder misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid door aan haar partner toestemming tot erkenning van [de minderjarige] te geven. Voor zover het verzoek van de man strekt tot vernietiging van de erkenning door de heer [R], zal dat verzoek dan ook afgewezen worden.
6.1.7. In het verlengde van het vorenstaande is het verzoek van de man om hem vervangende toestemming tot erkenning te verlenen niet voor toewijzing vatbaar.
6.2. Ten aanzien van het verzoek van de man tot het treffen van een omgangsregeling tussen hem en het kind:
6.2.1. De man kan alleen in zijn verzoek tot het treffen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] ontvangen worden, indien tussen hem en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, welk begrip op één lijn te stellen is met “family life” in de zin van artikel 8 EVRM. Voor het aannemen van “family life” is het biologisch vaderschap van de man niet voldoende. Er zal tevens moeten blijken van bijkomende omstandigheden, waaruit het “family life” kan worden afgeleid.
6.2.2. Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd is vast komen te staan dat de man het kind daags na de geboorte bezocht heeft en dat de man tot januari 2010 - op zijn verzoek - meermalen, hoofdzakelijk bij zijn moeder, contact met het kind heeft gehad, waarbij het kind ook bij oma is blijven overnachten. Gelet op voormelde omstandigheden kan, naar het oordeel van de rechtbank, aangenomen worden dat sprake is van een bijzondere band tussen de man en het kind, die aan te merken is als “family life” in de zin van artikel 8 EVRM. De man is dus ontvankelijk in zijn verzoek.
6.2.3. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de door de man verzochte omgang niet in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind. De rechtbank ziet aanleiding om aan de Raad voor de Kinderbescherming te vragen om ter zake de omgang een onderzoek in te stellen en de rechtbank te adviseren. In afwachting van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming zal de beslissing op het verzoek van de man tot het treffen van een omgangsregeling aangehouden worden.
7. De beslissing
De rechtbank:
7.1. Wijst af de verzoeken van de man tot vernietiging van de erkenning en tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning.
7.2. Houdt iedere verdere beslissing op het verzoek van de man tot het treffen van een omgangsregeling aan, in afwachting van het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, zoals bedoeld in rechtsoverweging 6.2.3.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.M.A.E. Cornuit, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uit¬ge¬sproken op 14 februari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
JR
Voor zover tegen deze beschikking hoger beroep open staat kan dit - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.