ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5196

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
368817 CV EXPL 10-975
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van persoonsgebonden uitgaven door orthopedagogisch behandelcentrum

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 26 januari 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Gastenhof en een gedaagde partij. De vordering van Gastenhof betreft persoonsgebonden uitgaven zoals zakgeld, reisgeld en schoolbenodigdheden voor een minderjarige die in een behandelcentrum is geplaatst. De rechtbank oordeelt dat de kosten van verzorging en opvoeding, die onder de Wet op de Jeugdzorg vallen, niet van toepassing zijn op deze vordering. De gedaagde heeft een beroep gedaan op rechtsverwerking, maar dit werd verworpen omdat er geen sprake was van onredelijk gedrag van de schuldeiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde onderhoudsplichtig is voor haar zoon en dat er een overeenkomst is gesloten waarin is vastgelegd dat de kosten die niet door de AWBZ worden vergoed, voor rekening van de gedaagde komen. De rechtbank heeft de vordering van Gastenhof voor een bedrag van € 1.525,72 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Zaaknummer: 368817 CV EXPL 10-975
typ: AodK
Vonnis van 26 januari 2011
in de zaak
STICHTING GASTENHOF,
gevestigd en kantoorhoudend te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: Gastenhof,
gemachtigde: een ongenoemd gebleven persoon ten kantore van N.A. Hofman, M.J.M. Vorstenbosch en H.J.A.M. van de Waardt, deurwaarders te ?s-Hertogenbosch
tegen
[gedaagde],
wonend te [adres],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. M.H.J.M. Stassen, advocaat te Valkenburg aan de Geul.
1. VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Voor het voorafgaande procesverloop wordt allereerst verwezen naar hetgeen hieromtrent vermeld is in het interlocutoire vonnis van 20 oktober 2010, waarbij Gastenhof in de gelegenheid gesteld is bij akte te reageren op het door [gedaagde] bij dupliek gevoerde verweer.
Gastenhof heeft vervolgens op 17 november 2010 een akte (die zij “antwoordakte” noemt) genomen en daarbij acht aanvullende producties (genummerd 9 tot en met 16) overgelegd.
Hoewel zij daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld is, heeft [gedaagde] hierop ter rolzitting van 15 december 2009 niet meer gereageerd. Zij heeft evenmin verzocht om uitstel voor een dergelijke reactie.
Hierna is wederom vonnis bepaald, waarvan de uitspraak nader op heden gesteld is.
2. VERDERE BEOORDELING
2.1. [gedaagde] heeft bij dupliek betoogd dat de kantonrechter zich onbevoegd dient te verklaren. Gastenhof is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren en zij heeft bij akte
– samengevat en voor zover hier van belang – het volgende aangevoerd.
[gedaagde] beroept zich ten onrechte op de Wet op de Jeugdzorg. Gastenhof is een orthopedagogisch behandelcentrum en de behandelingen die aldaar gegeven worden, worden bekostigd vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Uit art. 2 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ volgt, dat de verzekerde (in casu de zoon van [gedaagde]) aanspraak heeft op – voor zover in dezen relevant – persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, behandeling en (voortgezet) verblijf. De kosten van de aan een minderjarige verleende zorg worden geheel bekostigd vanuit de AWBZ. Uit een aanvullende bepaling bij artikel 15 lid 2 van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ blijkt, dat zorg in ieder geval niet omvat het verkrijgen van onderwijs, kleedgeld en zakgeld. Deze kosten dienen door de verzekerde zelf te worden betaald. Gastenhof verstrekt jaarlijks een lijst aan haar cliënten waarop vermeld is welke kosten door de AWBZ vergoed worden en welke kosten voor rekening van de cliënt komen. [gedaagde] is bekend met deze lijst, althans zij moet geacht worden daarmee bekend te zijn.
[gedaagde] is onderhoudsplichtig ten aanzien van haar zoon en daarom reeds op grond van de wettelijke bepalingen gehouden de door Gastenhof gevorderde kosten te voldoen.
Daarnaast zijn partijen ondubbelzinnig overeengekomen dat de kosten die niet vergoed worden krachtens de AWBZ, voor rekening van [gedaagde] zullen komen. Van de betreffende overeenkomst – getiteld “behandelingsovereenkomst” en gedateerd 17-11-2003 – is door Gastenhof een kopie in het geding gebracht (productie 15).
2.2. [gedaagde] heeft – hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld – op het vorenstaande niet meer gereageerd.
2.3. Het verst strekkende verweer van [gedaagde] luidt dat de kantonrechter zich onbevoegd dient te verklaren om van de onderhavige vordering kennis te nemen.
Volgens [gedaagde] is in de Wet op de Jeugdzorg een speciale regeling neergelegd voor wat betreft de kosten die gemoeid zijn met de verzorging en opvoeding van een op last van de Kinderrechter geplaatste minderjarige en kan inning van een vordering zoals die door Gastenhof tegen haar ingesteld is, slechts geschieden via een door het LBIO uit te vaardigen dwangbevel.
Gastenhof heeft zulks bij akte gemotiveerd betwist en tevens gesteld en met producties aangetoond dat de vordering géén betrekking heeft op de kosten van zorg, maar op persoonsgebonden uitgaven op het gebied van zakgeld, reisgeld en schoolbenodigdheden. [gedaagde] heeft op die betwisting niet meer gereageerd.
Gastenhof heeft uitvoerig en onbetwist betoogd, dat de kosten waarvan zij thans vergoeding verlangt, géén betrekking hebben op zorg, maar op persoonsgebonden uitgaven die niet aan Gastenhof vergoed worden. Ook de stelling van Gastenhof dat ten aanzien van deze kosten een overeenkomst met [gedaagde] gesloten is, wordt door [gedaagde] niet (langer) betwist.
De kantonrechter acht zich op grond van het vorenstaande in ieder geval bevoegd van de onderhavige vordering kennis te nemen.
2.4. Bij antwoord doet [gedaagde] een beroep op verjaring ten aanzien van de facturen betreffende het jaar 2004. Gastenhof weerspreekt zulks gemotiveerd en legt bij repliek kopieën over van een aantal aan [gedaagde] in 2007, 2008 en 2009 gerichte aanmaningen, die door [gedaagde] verder niet betwist worden. Gelet op artikel 3:317 BW is door deze schriftelijke aanmaningen de verjaring gestuit. Het beroep daarop – dat overigens in de voortgezette procedure niet meer herhaald is – zal niet gehonoreerd worden.
2.5. Ten aanzien van de overige facturen beroept [gedaagde] zich op rechtsverwerking. Zij heeft, zo stelt zij, voor het eerst via de brief van 18 november 2009 vernomen van het bestaan van een vordering van Gastenhof op haar.
Van rechtsverwerking kan slechts sprake zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht (zie HR 7 juni 1991, NJ 1991, 708). Hiervoor dienen door degene die zich op rechtsverwerking beroept, concrete feiten en omstandigheden te worden aangevoerd. Vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dat enkel tijdsverloop of enkel stilzitten van de schuldeiser onvoldoende is om rechtsverwerking aan te nemen. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan bij de schuldenaar het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt is dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, of die maken dat de schuldenaar in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld ingeval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
[gedaagde] stelt dat zij “omdat Gastenhof zo lang heeft gewacht met het vorderen van deze facturen” in een moeilijkere bewijspositie terechtgekomen is en zij acht het thans vorderen van bedragen ter zake van facturen over 2006 en 2007 in strijd met redelijkheid en billijkheid. Deze stelling poneert zij echter zonder concretisering daarvan en zonder daaraan enige verdere uitleg, onderbouwing of motivering te koppelen.
Ook het beroep op rechtsverwerking zal gelet op het bovenstaande verworpen worden.
2.6. [gedaagde] heeft aanvankelijk betwist dat er tussen haar en Gastenhof een overeenkomst tot stand gekomen is, maar in die betwisting heeft zij – nadat Gastenhof bij repliek haar vordering toegelicht had en bij akte na tussenvonnis een kopie van de bedoelde overeenkomst overgelegd had – niet volhard. Nu [gedaagde] de vordering voor het overige niet weersproken heeft, zal deze voor wat betreft de hoofdsom van € 1.525,72 toegewezen worden.
2.7. Naast voornoemde hoofdsom maken bedragen van € 109,90 en € 357,00 aan tot de dag van dagvaarding vervallen rente respectievelijk buitengerechtelijke kosten, deel uit van de vordering.
Dienaangaande wordt als volgt overwogen.
Nu de in het geding gebrachte facturen geen fatale termijn bevatten en ook voor het overige niet blijkt dat een sommatie met ingebrekestellend effect verzonden is aan [gedaagde] waarin haar een redelijke termijn voor de nakoming gesteld werd, is onduidelijk of en – zo ja – wanneer eventueel verzuim is ingetreden. Gastenhof heeft ook verzuimd te stellen en bij eventuele tegenspraak te bewijzen (aan te bieden) dat verzuim op een andere wijze is ingetreden en/of dat ingebrekestelling overbodig was.
Voor wat betreft de vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten impliceert het voorgaande dat bij gebreke van verzuim eerder dan per datum dagvaarding, 12 februari 2010, van in redelijkheid buiten rechte gemaakte kosten tot invordering geen sprake kan zijn. Deze onderdelen van de vordering zullen derhalve afgewezen worden.
Omdat de dagvaarding in elk geval (wel) verzuim heeft doen intreden, zal vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening wettelijke rente toegewezen worden. Gastenhof vordert weliswaar contractuele rente, maar zij geeft hierop geen enkele toelichting bijvoorbeeld voor wat betreft het overeengekomen percentage. Uit de door Gastenhof ingediende overeenkomst blijkt ook niet dat partijen dienaangaande een afspraak gemaakt hebben, noch stelt Gastenhof dat zulks in een later stadium gebeurd is. Sterker nog: Het lichaam van het exploot van dagvaarding vermeldt dat [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd is.
2.8. Het vorenstaande in combinatie met het feit dat Gastenhof niet van meet af aan haar vordering van een goede feitelijke onderbouwing en een juridische inkadering voorzien heeft en [gedaagde] op die manier de mogelijkheid onthouden heeft in een vroeger stadium adequaat op de vordering te reageren, geeft aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
3. BESLISSING
Veroordeelt [gedaagde] om aan Gastenhof tegen bewijs van kwijting te voldoen de somma van € 1.525,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2010 tot de dag van algehele voldoening.
Compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.