RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 1389
[eiseres],
wonend te Hulsberg, eiseres,
de korpsbeheerder van de politieregio Limburg Zuid,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 23 juli 2010
Kenmerk: 10LZB00818
Eiseres heeft tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank verzonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 januari 2011. Ter zitting is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door W.J. Dammingh, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door I.M. Haagmans, werkzaam bij de politie Limburg-Zuid.
Eiseres werkt bij de politie Limburg-Zuid als medewerker basispolitiezorg. Naast haar reguliere taken was zij sinds augustus 2007 werkzaam als praktijkcoach in het kader van de opleidingen PO2002. Op 23 februari 2009 heeft zij in dat kader verzocht om functieonderhoud. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen. De opdracht tot het verrichten van werkzaamheden voor zover die afwijken van de functiebeschrijving van medewerker basispolitiezorg heeft verweerder met ingang van 11 juli 2009 beëindigd.
Verweerder heeft bij besluit van 8 december 2009 aan eiseres, in verband met haar werkzaamheden als praktijkcoach over de periode van 26 januari 2008 tot 21 maart 2009 een waarnemingstoelage toegekend gelijk aan 75% van het verschil tussen salarisschaal 7, anciënniteit 12 en salarisschaal 8, anciënniteit 9. Over de periode van 21 maart 2009 tot 18 april 2009 heeft verweerder een waarnemingstoelage toegekend gelijk aan 100% van het verschil tussen deze salarisschalen/anciënniteit.
Bij tweede besluit van 8 december 2009 heeft verweerder aan eiseres over de periode van
16 mei 2009 tot 1 augustus 2009 een waarnemingstoelage toegekend gelijk aan 50% van het verschil tussen de hiervoor genoemde salarisschalen/anciënniteit.
Tegen het eerste besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt op 25 februari 2010. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat tegen het tweede besluit geen bezwaar is gemaakt.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar deels niet ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Het besluit gaat niet over de weigering functieonderhoud toe te passen en eiseres in de functie van praktijkcoach te plaatsen en dienovereenkomstig in te schalen. Het bezwaar dienaangaande is dan ook niet ontvankelijk.
Verweerder heeft zich verder primair op het standpunt gesteld dat de toelage dient te worden toegekend met ingang van de datum van aanvraag, dat is 23 februari 2009, omdat overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep tekst en toelichting van artikel 6, achtste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) geen aanknopingspunten bieden voor toepassing van terugwerkende kracht. In dit geval heeft verweerder evenwel terugwerkende kracht verleend tot 26 januari 2008. Subsidiair stelt verweerder dat uit de eigen opgave van eiseres in het Planning en Control Systeem PCS is gebleken dat coaching vóór die datum minder dan 50% van haar totale werkzaamheden omvatte. Verder heeft eiseres in haar verzoek om functieonderhoud aangegeven dat het coachen pas vanaf februari 2008 méér dan 50% van haar werkzaamheden behelsde. Omdat de afwijkende werkzaamheden aldus niet in substantiële mate en omvang afgeweken hebben van de voor eiseres geldende functie werd de toelage ook op die grond terecht niet eerder toegekend.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat acceptatie van de waarnemingstoelage feitelijk met zich brengt dat zij zou afzien van de aanspraak op functieonderhoud, hetgeen zij niet wenst te doen. Verder maakt zij, in geval een waarnemingstoelage dient te worden toegekend, aanspraak op een toelage vanaf 1 augustus 2007.
De rechtbank stelt voorop dat zij bij uitspraak van 28 juli 2010 het eerdere beroep van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek om functieonderhoud ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft in die uitspraak ondubbelzinnig en zonder voorbehoud een oordeel gegeven over het verzoek van eiseres om functieonderhoud. Verweerder heeft het bezwaar dienaangaande dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen dit (deel)besluit is ongegrond.
Over de toelage overweegt de rechtbank voorts het volgende.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Bbp geldt voor de ambtenaar een salarisschaal.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt de functie van de ambtenaar voor de bepaling van de salarisschaal gewaardeerd en ingedeeld op grond van een bij regeling van Onze Minister vast te stellen systeem van functiewaardering.
Ingevolge artikel 6, achtste lid, kan de ambtenaar bij het bevoegde gezag een aanvraag indienen om de werkzaamheden en de functie met elkaar in overeenstemming te brengen. Dit kan worden aangevraagd als de feitelijk opgedragen werkzaamheden ten minste een jaar wezenlijk afwijken van zijn functie. Dit heet functieonderhoud.
Ter uitvoering van artikel 6, achtste lid, van het Bbp zijn de regels voor een aanvraag tot functieonderhoud vastgesteld in de Regeling functieonderhoud politie (RFP).
In artikel 2 van de RFP is bepaald dat de ambtenaar kan verzoeken om functieonderhoud als de feitelijk opgedragen werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie én de afwijking gedurende ten minste een jaar voorafgaand aan de aanvraag heeft plaatsgevonden.
Bij aanpassing van de functie aan de feitelijk opgedragen werkzaamheden draagt het bevoegd gezag onder toepassing van artikel 4 van de RFP zorg voor het vaststellen van een aangepaste functie. Aanstelling in de aangepaste functie gebeurt met ingang van de dag waarop de aanvraag tot functieonderhoud is ingediend. De ambtenaar kan eerder in de functie worden aangesteld maar niet eerder dan de datum waarop de feitelijk opgedragen werkzaamheden zijn begonnen.
In artikel 7 van de RFP is bepaald dat in individuele gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet het bevoegd gezag een bijzondere voorziening kan treffen.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van het Bbp kan aan de ambtenaar die bij wijze van waarneming tijdelijk een functie uitoefent die bij toepassing van artikel 6, tweede lid, zou leiden tot een salarisschaal met een hoger maximumsalaris, voor de duur van die waarneming een toelage worden toegekend. Onder waarneming wordt verstaan het krachtens een daartoe strekkende aanwijzing van het bevoegde gezag tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf.
Ingevolge artikel 17, vijfde lid, wordt de toelage bij niet volledige waarneming, afhankelijk van de mate van onvolledigheid van de waarneming, vastgesteld op 50% of 75% van de toelage bij volledige waarneming.
Verweerder heeft zich voor zijn standpunt dat geen verplichting bestaat tot toekenning van een toelage vóór de datum van aanvraag primair gebaseerd op artikel 6, achtste lid, van het Bbp waarin is vastgelegd dat een aanvraag tot functieonderhoud kan worden ingediend als de feitelijk opgedragen werkzaamheden ten minste een jaar wezenlijk afwijken van de functie.
De rechtbank kan verweerder evenwel niet volgen in diens redenering dat dit inhoudt dat ook de toekenning van een (waarnemings)toelage niet eerder in kan gaan dan met ingang van de dag waarop de aanvraag tot functieonderhoud is ingediend.
Eerst uit het besluit op bezwaar blijkt dat verweerder toepassing heeft gegeven aan artikel
7 van de RFP. Naar het de rechtbank voorkomt heeft verweerder in het geval van eiseres een bijzondere voorziening als bedoeld in artikel 7 van de RFP getroffen door haar met toepassing van artikel 17, eerste en vijfde lid, van het Bbp een toelage toe te kennen.
Artikel 17 van het Bbp biedt geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat geen terugwerkende kracht kan worden verleend. Immers, in het eerste lid, van artikel 17 van het Bbp is bepaald dat de toelage kan worden toegekend voor de duur van de waarneming. De (impliciete) stelling van verweerder dat artikel 7 van de RFP onderdeel uitmaakt van de bepalingen over functieonderhoud en dat daarom overeenkomstig de artikelen 6, achtste lid, van het Bbp en 4, tweede lid, van de RFP geen terugwerkende kracht mogelijk is, ziet de rechtbank geen stand houden, alleen al omdat verweerder heeft geweigerd functieonderhoud toe te passen en de RFP in het geval van eiseres niet voorziet.
Subsidiair heeft verweerder geen toelage toegekend over de periode van augustus 2007 tot
26 januari 2008 omdat de afwijkende werkzaamheden in deze periode niet wezenlijk - dat wil zeggen niet in substantiële mate en omvang – afweken van de voor eiseres geldende functie.
Niet in geschil is dat eiseres in de periode van 1 augustus 2007 tot 26 januari 2008 als praktijkcoach werkzaam was. Verweerder heeft er op gewezen dat uit de eigen opgave van eiseres in het Planning en Control Systeem (PCS) zou zijn gebleken dat coaching in die periode minder dan 50% van de totale werkzaamheden omvatte. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet alleszeggend. Uit een zich onder de gedingstukken bevindende email van teamchef team 3, R.M.R. Geraerts, blijkt dat bij de verantwoording in het PCS een scheef beeld is ontstaan, omdat eiseres vele uren niet als coaching heeft verantwoord maar onder andere posten heeft geboekt. De teamchef komt tot de conclusie dat de daadwerkelijke coachingsuren waarschijnlijk hoger liggen dan door eiseres is verantwoord.
Uit het ter zitting door de gemachtigde van verweerder voorgelezen verzoek van eiseres van 23 februari 2009 om functieonderhoud kan de rechtbank evenmin ondubbelzinnig afleiden dat de coachingswerkzaamheden van eiseres vóór 26 januari 2008 minder dan 50% van haar werkzaamheden omvatten.
Nog los echter van het vorenstaande komt in de regeling zoals neergelegd in artikel 17 van het Bbp de terminologie substantiële mate en omvang, zoals door verweerder gehanteerd, niet voor. Evenmin ziet de rechtbank aanknopingspunten voor het oordeel dat bij waarneming van minder dan 50% er geen toelage zou behoren te worden toegekend.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep tegen dit (deel)besluit gegrond is.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-.
De rechtbank stelt onder verwijzing naar artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand vast dat op de datum van deze uitspraak geen toevoeging is overgelegd, zodat toepassing van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb achterwege blijft.
-verklaart het beroep gericht tegen het (deel)besluit inzake het niet toepassen van functieonderhoud ongegrond;
-verklaart het beroep gericht tegen het (deel)besluit inzake de waarnemingstoelage gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit voor zover geen waarnemingstoelage is toegekend over de periode van 1 augustus 2007 tot 26 januari 2008;
-draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
-bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt.
-veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 874,- te vergoeden aan eiseres;
Aldus gedaan door M. Hillen, rechter, in tegenwoordigheid van F.A.W. van Gils, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2011.
w.g. F.A.W. van Gils w.g. M. Hillen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 11 februari 2011
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.