ECLI:NL:RBMAA:2011:BP3465

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
8 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-706271-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Controle op basis van automatische nummerplaatherkenning leidt niet tot détournement de pouvoir in drugszaken

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk vervoeren van ongeveer 1292 gram heroïne. De zaak kwam voort uit een controleactie onder het project 'Waakzaam Twee', waarbij gebruik werd gemaakt van automatische nummerplaatherkenning (ANPR). Op 13 oktober 2010 werd de verdachte, die in een auto reed die eerder in verband was gebracht met drugsdelicten, aangehouden na een 'hit' op zijn kenteken. De verdediging voerde aan dat de controle op basis van de Wegenverkeerswet 1994 een détournement de pouvoir inhield, omdat de controle in wezen gericht was op overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank verwierp dit verweer, oordelend dat de controlebevoegdheid niet uitsluitend voor een ander doel was gebruikt en dat er voldoende reden was voor een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de verdachte in de auto drugs vervoerde, wat leidde tot de conclusie dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 8 maanden op, rekening houdend met het hoge recidiverisico van de verdachte en de ernst van het delict. De rechtbank baseerde haar beslissing op de oriëntatiepunten voor straftoemeting en de omstandigheden van de zaak, waarbij zij de verdachte vrijsprak van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak werd gedaan op 8 februari 2011, waarbij de rechtbank de bewijsvoering en de rechtmatigheid van de verkregen informatie bevestigde.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/706271-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 februari 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte]
Gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
opzettelijk 1292 gram heroïne heeft vervoerd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
Het feit kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden.
Zij heeft hierbij opgemerkt dat op 13 oktober 2010 ter hoogte van Gilze-Rijen door een automatisch kentekenherkenningssysteem (ANPR) is waargenomen dat een auto met kenteken [..-..-..] zich op de autosnelweg A58 richting het zuiden bevond. In het ANPR zijn kentekens opgenomen van auto’s die in verband kunnen worden gebracht met de handel in verdovende middelen. Een opname van een kenteken geschiedt wanneer er mutaties zijn met betrekking tot runners- of dealactiviteiten. Indien de auto met het desbetreffende kenteken dan voorbij het ANPR rijdt, levert dit een zogenoemde “hit” op.
Bij de politie Limburg-Zuid waren er twee mutaties bekend die betrekking hadden op voornoemd kenteken. In het kader van het project “Waakzaam Twee” wordt een auto na een “hit” een stopteken gegeven en wordt de bestuurder op grond van de Wegenverkeerswet 1994 aan een controle onderworpen door hem/haar naar het kentekenbewijs en rijbewijs te vragen
De rechtbank te Maastricht heeft op 17 februari 2010 geoordeeld dat deze werkwijze leidt tot een détournement de pouvoir. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft echter in hoger beroep tegen voornoemd oordeel op 5 oktober 2010 geoordeeld dat er bij een dergelijke werkwijze geen sprake is van détournement de pouvoir, hetgeen in overeenstemming is met het arrest van de Hoge Raad van 21 november 2006 . Een bewuste kentekenselectie op basis van de Opiumwet, maakt de strekking van deze uitspraken niet anders volgens de Officier van Justitie.
Toen verdachte in Elsloo een stopteken kreeg, is hij op grond van de Wegenverkeerswet 1994 gecontroleerd. Verbalisanten vroegen daarbij aan verdachte waar hij geweest was. Het antwoord van verdachte dat hij die avond alleen bij een vriend in Sittard was geweest, wekte bevreemding nu de auto ter hoogte van Gilze-Rijen was gezien. Nadat bij een raadpleging van het bedrijfsprocessensyteem antecedenten bleken op grond van de Opiumwet, is een verdenking op overtreding van de Opiumwet ontstaan. Er is toen opdracht gegeven om de auto te doorzoeken en de speurhond heeft tussen de voorstoelen en de achterbank een melding gemaakt. Hierop is de rugleuning losgemaakt en zijn de verdovende middelen aangetroffen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de rechtbank te Maastricht in haar vonnis van 17 februari 2010 heeft geoordeeld dat de werkwijze volgens het project “Waakzaam Twee” leidt tot een détournement de pouvoir. Het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch zoals dat door de officier van justitie is aangehaald, betrof niet het hoger beroep tegen voormeld vonnis maar een andere zaak uit het project “Waakzaam Twee”. Een zaak die volgens de raadsman significant verschilt van het onderhavige geval. Aangezien er sprake is van détournement de pouvoir is het bewijs onrechtmatig verkregen.
De raadsman heeft primair bepleit dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Nu er alsdan onvoldoende wettig en overtuigend bewijs resteert, zal verdachte dienen te worden vrijgesproken..
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat zo de werkwijze de toets der kritiek kan doorstaan, er onvoldoende aanleiding was voor het rijzen van een verdenking in het kader van de Opiumwet. Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar een redelijk aantal kentekens op zijn naam heeft gehad, maar dat de auto’s hem niet ter beschikking hebben gestaan. Hij was een zogeheten “katvanger”. De mutaties die door de officier van justitie zijn overgelegd hebben dan ook geen betrekking op verdachte. De mutaties hebben of betrekking op de auto of kunnen geen betrekking hebben op verdachte, omdat er daarin gesproken wordt over een Noord-Afrikaanse man, terwijl verdachte toch echt een blank uiterlijk heeft. Ook dit vormverzuim dient tot bewijsuitsluiting te leiden.
Mocht de rechtbank deze standpunten niet overnemen, dan moet volgens de raadsman toegegeven worden dat verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op het vervoeren van harddrugs heeft gehad, omdat hij veronderstelde hash te vervoeren en dit niet gecontroleerd heeft. Hiermee heeft hij het risico aanvaard dat hij harddrugs zou vervoeren in de plaats van softdrugs.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 13 oktober 2010 waren verbalisanten belast met de actie “Waakzaam Twee” en werd middels ANPR tussen 23:00 uur en 23:55 uur waargenomen dat een Opel Astra met het kenteken [..-..-..] vanuit Gilze-Rijen naar het zuiden van Nederland, richting Limburg, reed. De auto werd achtereenvolgens geregistreerd in Gilze-Rijen en vervolgens op de A2 richting Limburg.
Ter hoogte van Elsloo gaven verbalisanten de eerder genoemde auto een stopteken op grond van de Wegenverkeerswet 1994, waaraan de bestuurder van de auto voldeed, en vorderden zij de bestuurder inzage te geven in het rijbewijs en kentekenbewijs. De bestuurder van de auto bleek verdachte te zijn. Op de vraag van verbalisanten waar verdachte vandaan kwam en waar naartoe hij onderweg was, zei verdachte dat hij vanuit Sittard was vertrokken en dat hij richting Maastricht ging en dat hij alleen bij een vriend in Sittard was geweest. Verdachte verklaarde voorts dat hij in een huurauto reed en dat hij deze auto al ongeveer een maand huurde. Uit raadpleging van het bedrijfsprocessensysteem van de politie bleek dat er drie mutaties waren waarin verdachte in verband werd gebracht met de handel in verdovende middelen. Tevens bleek verdachte een antecedent te hebben op het gebied van de Opiumwet. Dit in combinatie met de leugenachtige verklaring van verdacht omtrent de plaats waar hij vandaan kwam, maakte dat bij verbalisanten het vermoeden rees dat verdachte zich schuldig maakte aan een delict strafbaar gesteld bij de Opiumwet.
“Waakzaam Twee”
Het project “Waakzaam Twee” houdt in dat er ter verhoging van de veiligheid in de regio Limburg-Zuid controleacties plaatsvinden op en rond de verkeersstromen in het gebied Limburg-Zuid. De controleacties richten zich onder andere op personen die zich mogelijk schuldig maken aan overtreding van de Opiumwet. Daarbij wordt gebruik gemaakt van ANPR (Automatic Number Plate Recongnition), ofwel automatische nummerplaatherkenning. Hierbij worden kentekens van passerende personenauto’s gescand en vervolgens vergeleken met een vergelijkingsbestand waarin kentekens zijn verzameld die bij de politie bekend zijn wegens eerdere betrokkenheid bij drugsgerelateerde criminaliteit. Indien een gescand kenteken overeen komt met een kenteken in het vergelijkingsbestand, een zogenoemde “hit”, wordt deze personenauto door de politie naar een controleplaats geleid, alwaar een controle plaatsvond op grond van de Wegenverkeerswet, waarbij naar het rijbewijs en kentekenbewijs gevraagd wordt.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat deze werkwijze leidt tot een détournement de pouvoir, omdat verdachte is aangehouden in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het de bedoeling was om hem te controleren op een overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank heeft in haar door de raadsman aangehaalde vonnis geoordeeld dat deze werkwijze inderdaad een détournement de pouvoir inhoudt. In het licht van het arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 5 oktober 2010 komt de rechtbank thans evenwel tot een verwerping van het verweer. Uit hetgeen in de inleiding is weergegeven blijkt dat nadat verdachte in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 een stopteken had gekregen hem - eveneens in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 - naar zijn rijbewijs en kentekenbewijs werd gevraagd. De controlebevoegdheid in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 is daardoor niet uitsluitend voor een ander doel - controle op de naleving van de Opiumwet - gebruikt. Daarom is geen sprake van een détournement de pouvoir.
Redelijk vermoeden
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden dat verdachte zich schuldig maakte aan een overtreding van de Opiumwet. Verbalisanten mochten derhalve de auto niet doorzoeken. Dit dient volgens de raadsman tot bewijsuitsluiting te leiden, waardoor het feit niet bewezen kan worden.
Of opsporingsambtenaren een “redelijk vermoeden” jegens iets of iemand mogen koesteren behoort, blijkens vaste jurisprudentie, door de zittingsrechter slechts marginaal te worden getoetst.
Zoals hierboven in de inleiding is weergegeven was de auto waarin verdachte reed, bekend als zijnde een auto waarvan bekend was dat er eerder drugsgerelateerde delicten mee gepleegd waren. Deze auto waarin verdachte reed, bleek gedurende een maand op naam van verdachte te staan. Er waren volgens verbalisanten drie mutaties in hun bedrijfsprocessensysteem waaruit verdachte en/of zijn auto in verband werd gebracht met de handel in verdovende middelen. Daarbij loog verdachte over de plaats waar hij vandaan kwam. Dit alles bij elkaar is naar het oordeel van de marginaal toetsende rechtbank voldoende grond voor een redelijk vermoeden in de zin van artikel 9 van de Opiumwet. Verbalisanten mochten daarom de auto doorzoeken, zodat het bewijs rechtmatig is verkregen.
Ter zitting heeft de officier van justitie de mutaties waarover de verbalisanten spraken overgelegd en aan het dossier toegevoegd. De raadsman heeft aangevoerd dat deze mutaties niet tot verdachte zijn te herleiden. Uit een van deze mutaties blijkt echter dat verdachte is aangehouden voor het dealen van harddrugs en dat hij cocaïne en heroïne bij zich had . Deze mutatie is derhalve wel degelijk aan verdachte te koppelen en heeft bij kunnen dragen aan het ontstaan van het eerdergenoemde “redelijk vermoeden”.
Ook heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de herkenning door ANPR en de daaraan ten grondslag liggende verklaringen alleen zijn te herleiden tot de auto en niet tot verdachte zelf.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer, aangezien verbalisanten indien er een redelijk vermoeden is in de zin van artikel 9 van de Opiumwet op grond van datzelfde artikel de bevoegdheid hebben vervoermiddelen ten aanzien waarvan dat redelijk vermoeden bestaat te doorzoeken en daarvoor vatbare voorwerpen in beslag nemen.
Het bewijs
Nadat bij verbalisanten het vermoeden rees dat verdachte zich schuldig maakte aan een delict in strijd met de Opiumwet, is de auto onderzocht met een speurhond verdovende middelen . Deze speurhond toonde enkele malen verhoogde interesse voor de ruimte tussen de voorstoelen en de achterbank van de auto waarin verdachte reed. Hierop heeft de verbalisant de rugbekleding van de bijrijderstoel losgetrokken en zag een daar verstopte zak met daarin op heroïne gelijkend poeder. Ook de rugbekleding van de bestuurdersstoel werd losgetrokken en ook hier zat een zak met op heroïne gelijkend poeder. De zakken bleken na weging een nettogewicht van 513,6 gram en 778,3 gram te bevatten. Uit een gehouden MMC kleur-reactietest en onderzoek van het NFI bleek het inderdaad om heroïne te gaan.
Verdachte heeft verklaard dat de auto waarin hij reed inderdaad op zijn naam stond en hij op 13 oktober 2010 van Rotterdam naar Maastricht reed met een auto waarvan hij dacht dat er softdrugs in verstopt zat.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat verdachte doordat hij in een auto reed waarin drugs verstopt zat, hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het bij deze drugs om heroïne zou handelen. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank voorwaardelijk opzet gehad op het vervoeren van ongeveer 1292 gram (te weten 1291,9 gram bestaande uit 513,6 en 778,3 gram) heroïne.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 oktober 2010 in de gemeente Stein opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 1292 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek. De officier van justitie heeft daarbij aangevoerd dat uit de rapportages omtrent de persoon van verdachte blijkt dat verdachte van kwaad tot erger gaat en er een hoog recidiverisico is. Verdachte schuwt niet handelshoeveelheden drugs te vervoeren en legt de schuld van hetgeen hem is overkomen buiten zichzelf. De officier van justitie vordert daarom bovengenoemde forse gevangenisstraf om het gedrag te ontmoedigen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit te kijken naar de rechterlijke oriëntatiepunten voor de uitvoer van 1000-1500 gram harddrugs. Conform de jurisprudentie van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch dient voor het aanwezig hebben van harddrugs de oriëntatiepunten voor uitvoer gehalveerd te worden. Dit zou een gevangenisstraf van 4 tot 6 maanden zijn.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de door het landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de hoven en de rechtbanken (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten voor straftoemeting.
In casu gaat het om het vervoeren van een hoeveelheid van ongeveer 1292 gram harddrugs.
In de oriëntatiepunten van het LOVS met betrekking tot overtreding van artikel 2, onder A, van de Opiumwet worden drie categorieën daders onderscheiden, te weten ‘pakezels’, ‘standaard’ en ‘organisatie’. De rechtbank zal bij de strafmaat aansluiting zoeken bij de standaardcategorie. Uitgaande van de eerder vermelde hoeveelheid harddrugs geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 24 maanden.
Nu verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de in- en uitvoer van harddrugs, maar aan het aanwezig hebben van harddrugs, zal de rechtbank dit oriëntatiepunt overeenkomstig de gangbare jurisprudentie van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch halveren.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit de rapportages omtrent de persoon van verdachte blijkt dat er sprake is van een hoog recidiverisico en dat verdachte steeds ernstigere delicten pleegt. Gelet hierop zal de rechtbank thans een forse gevangenisstraf opleggen. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 8 maanden passend.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Becker-Hartenhof, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. M.B. Bax rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Koonen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2011.
mr. I. Becker-Hartenhof is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 oktober 2010 in de gemeente Stein, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1292 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.