RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/704267-10 (WOTS)
repertoirenummer: 776/10
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 8 februari 2011
op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Maastricht d.d.
25 november 2010, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 2 december 2010, strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de rechterlijke beslissing van het Landgericht Aachen (Bondsrepubliek Duitsland) van
5 juli 2010, waarbij
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
nationaliteit: Nederlandse,
wonende te [adresgegevens verdachte],
hierna ook te noemen: de veroordeelde,
werd veroordeeld – in de zin van artikel 1 van het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen van 13 november 1991 – tot een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar wegens overtreding van de Duitse Opiumwet.
1. De procesgang
Ter terechtzitting van 25 januari 2011 is de veroordeelde verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht. De veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie zijn gehoord.
De officier van justitie heeft de vordering toegelicht, zijn conclusie besproken en deze overgelegd aan de rechtbank. Zijn conclusie strekt tot het aan veroordeelde opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 235 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek – op de voet van artikel 31 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (hierna: WOTS) – van de tijd die veroordeelde reeds in detentie in Duitsland en in Nederland heeft doorgebracht. De veroordeelde en zijn raadsman hebben hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting gesloten en de uitspraak bepaald op 8 februari 2011.
2. De identiteit van de veroordeelde
De veroordeelde heeft ter zitting van 25 januari 2011 verklaard dat hij is:
[naam verdachte], geboren te [geboortegegevens verdachte].
Uit de stukken is gebleken dat hij de Nederlandse nationaliteit bezit.
3. Het feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden
De veroordeelde is door het Landgericht Aachen (Bondsrepubliek Duitsland) veroordeeld wegens:
bandenmäßigen unerlaubten Handelstreibens mit Betäubungsmitteln in nicht
geringer Menge in 18 Fällen;
in Nederlandse vertaling:
de ongeoorloofde handel in bendevorm in verdovende middelen in een niet geringe hoeveelheid in 18 gevallen.
Dit betreft een veroordeling wegens het overtreden van de artikelen 1, 3 en 30 a eerste lid van de Duitse Opiumwet en de artikelen 25, tweede lid en 53 van het Duitse Wetboek van Strafrecht.
In het Nederlandse recht wordt dit strafbare feit, gelet op het feit dat de genoemde 18 gevallen telkens de teelt van hennep in georganiseerd verband betrof, gekwalificeerd als:
deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf alsbedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet en het meermalen medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een onder 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet.
4. Beoordeling van de toelaatbaarheid
Het Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen van 13 november 1991, Trb. 1992, 39 (hierna te noemen: het Verdrag), voorziet in de tenuitvoerlegging van een sanctie door een verdragsluitende staat die in een van de andere verdragsluitende staten is opgelegd en aldaar uitvoerbaar is. Het Verdrag is nog niet in werking getreden, maar door de daartoe op grond van artikel 21, derde lid, van het Verdrag door de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden afgelegde verklaringen zijn de bepalingen van het Verdrag sinds 9 december 1997 van toepassing in de verhoudingen tussen deze beide staten.
De overgelegde stukken voldoen aan de eisen van het Verdrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de veroordeelde de Nederlandse nationaliteit bezit en dat de veroordeelde zich bevindt op het grondgebied van Nederland en een vaste woon- en verblijfplaats in Nederland heeft.
Het tegen de veroordeelde uitgesproken vonnis is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar.
De veroordeelde heeft blijkens het proces-verbaal van 17 augustus 2010 van het Amtsgericht Aachen (Bondrepubliek Duitsland) verklaard dat hij akkoord gaat met het verzoek tot de Nederlandse regering om overname van de tenuitvoerlegging en dat hij zich ervan bewust is dat deze akkoordverklaring onherroepelijk is.
Tussen de autoriteiten van Duitsland en Nederland bestaat overeenstemming over de overdracht van de tenuitvoerlegging van voornoemde veroordeling.
De rechterlijke beslissing waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht, is gewezen ter zake van een feit dat naar Duits recht strafbaar is. Naar Nederlands recht is dit feit strafbaar gesteld bij artikel 11a juncto artikel 11, derde lid van de Opiumwet en artikel 11, tweede, lid van de Opiumwet.
De sanctie is naar Duits recht noch naar Nederlands recht verjaard.
De veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn.
De veroordeelde wordt in Nederland niet terzake van dezelfde feiten vervolgd, noch bestaat er een onherroepelijke rechterlijke beslissing in Nederland tegen de veroordeelde terzake van dezelfde feiten, zodat de overdracht van de tenuitvoerlegging niet in strijd is met het beginsel ‘ne bis in idem’.
De gevallen genoemd in de artikelen 4, 5 en 6, tweede lid WOTS doen zich in het onderhavige geval niet voor.
De rechtbank komt tot de slotsom dat, nu aan alle daarvoor in het Verdrag en in de WOTS genoemde voorwaarden is voldaan als hiervoor omschreven, de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis toelaatbaar moet worden verklaard en verlof moet worden verleend tot tenuitvoerlegging van het vonnis op na te melden wijze.
5. De straf
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 235 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek – op de voet van artikel 31 WOTS – van de tijd die veroordeelde reeds in detentie in Duitsland en in Nederland heeft doorgebracht.
De raadsman en de veroordeelde verzetten zich niet tegen de vordering van de officier van justitie. De raadsman heeft verzocht het voorstel van de officier van justitie met betrekking tot de straf te volgen.
Blijkens het vonnis van 5 juli 2010 van het Landgericht te Aachen heeft veroordeelde zich schuldig gemaakt aan grootschalige hennepteelt in georganiseerd verband. Immers, veroordeelde heeft, tezamen met een in samenstelling wisselende groep medeverdachten, op diverse locaties en gedurende een lange periode grote hoeveelheden hennep geteeld.
Veroordeelde heeft hierdoor een ernstige inbreuk gemaakt op de Duitse rechtsorde, hetgeen ook volgt uit het Duitse vonnis, waarin aan de veroordeelde een gevangenisstraf van 4 jaar is opgelegd. In dezelfde periode heeft veroordeelde zich blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie kennelijk ook te Luik (België) schuldig gemaakt aan inbreuken op de Belgische wetgeving met betrekking tot softdrugs. Voor deze inbreuken is hij op 15 januari 2007 is veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf.
Aldus bezien kan de rechtbank niet anders dan tot de conclusie komen dat veroordeelde zich gedurende lange tijd en op diverse plaatsen in diverse buitenlanden zich schuldig heeft gemaakt aan in die landen als ernstig ervaren inbreuken op de rechtsorde.
In het onderhavige geval heeft veroordeelde door zich op grote schaal met de hennepteelt bezig te houden de Duitse volksgezondheid in gevaar gebracht. Veroordeelde heeft er door zijn handelen immers aan toe bijgedragen dat de verslavingsproblematiek in Duitsland met alle daarmee vaak gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand wordt gehouden. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat veroordeelde zich louter door belustheid op financieel eigen gewin heeft laten drijven.
Gelet hierop acht de rechtbank de vordering van de officier van justitie onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten. Als uitgangspunt vindt de rechtbank een straf van 24 maanden passend. De rechtbank zal echter gelet op het lange tijdsverloop tussen het plegen van het feit en de veroordeling de gevangenisstraf matigen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek – op de voet van artikel 31 WOTS – van de tijd die veroordeelde reeds in voorlopige hechtenis in Duitsland heeft doorgebracht alsmede van de tijd gedurende welke veroordeelde in Nederland uit hoofde van de WOTS van zijn vrijheid beroofd is geweest, een passende sanctie is. De rechtbank zal deze straf dan ook aan veroordeelde opleggen.
6. De toegepaste artikelen
Opiumwet: artikelen 11 en 11a.
Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen: artikelen 2 en 3.
Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen, Trb. 1992, 39: artikelen 3, 5, 8 en 21, derde lid.
7. De beslissing
De rechtbank:
Toelaatbaarheid
- verklaart de gevorderde tenuitvoerlegging toelaatbaar;
Verlofverlening
- verleent verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van het Landgericht Aachen (Bondsrepubliek Duitsland) van 5 juli 2010 waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar;
Strafoplegging
- legt in plaats van deze straf aan de veroordeelde op een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden;
- bepaalt dat op de voet van artikel 31 WOTS de tijd die veroordeelde reeds in detentie in Duitsland heeft doorgebracht, alsmede de tijd gedurende welke veroordeelde in Nederland uit hoofde van de WOTS van zijn vrijheid beroofd is geweest, op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Aldus gegeven door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, mr. M.B. Bax en
mr. I. Becker-Hartenhof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Koonen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting op 8 februari 2011, zijnde mr. I. Becker-Hartenhof buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.