In deze zaak, die op 23 december 2011 door de Rechtbank Maastricht is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vader en zijn dochter. De vader vordert dat de voorzieningenrechter de executie van een dwangsom verbiedt, die is opgelegd voor het ter hand stellen van een Jaguar aan zijn dochter. Hij stelt dat hij door eigen toedoen niet in staat is om aan de veroordeling te voldoen, omdat de huidige eigenaar van de auto, de heer [naam], medewerking weigert. De vader vraagt ook om schorsing van de executie en terugbetaling van eerder betaalde dwangsommen, en stelt dat hij financieel niet in staat is om aan de veroordeling te voldoen.
De dochter verzet zich tegen de vorderingen van de vader en vordert in reconventie een verhoging van de dwangsommen die aan de uitvoering van het vonnis zijn verbonden. Zij stelt dat de Jaguar door haar is gekocht en dat haar vader deze slechts in bruikleen heeft gekregen. De dochter betwist de stelling van de vader dat hij niet aan de veroordeling kan voldoen en stelt dat hij zonder gegronde reden weigert om de auto terug te geven.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de vader door zijn eigen handelen niet aan de veroordeling kan voldoen, omdat hij de auto aan een derde heeft afgegeven. Hierdoor is hij verantwoordelijk voor het niet kunnen voldoen aan de eerdere veroordeling. De rechter wijst de vorderingen van de vader af en verhoogt de dwangsommen tot een maximum van € 100.000,00, waarbij voor elke dag dat de vader niet voldoet aan de veroordeling een dwangsom van € 1.000,00 wordt verbeurd. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.