ECLI:NL:RBMAA:2010:BP1615

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
402609 EJ VERZ 10-4240
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst op basis van bedrijfseconomische redenen met toekenning van vergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 22 december 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Limburgse Urethaan Chemie B.V. (LUC) en de werknemer, aangeduid als [verweerster]. LUC verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van bedrijfseconomische redenen, waarbij zij stelde dat de vraag naar haar producten sinds eind 2008 sterk was teruggelopen. Dit leidde tot een noodzaak om het personeelsbestand te verkleinen, waarbij de functie van [verweerster] zou komen te vervallen. LUC voerde aan dat haar onvrede over het functioneren van [verweerster] ook een rol speelde in de beslissing om haar functie te laten vervallen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat LUC voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van gewichtige redenen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de bedrijfseconomische redenen niet aan één der partijen konden worden toegerekend, en dat het billijk was om [verweerster] een neutrale vergoeding toe te kennen op basis van de kantonrechtersformule. Echter, gezien de omstandigheden, waaronder de onterechte beschuldigingen van LUC over het functioneren van [verweerster], besloot de kantonrechter de vergoeding te verhogen tot € 14.688,00 bruto.

De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2011 en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van billijkheid in ontslagprocedures, vooral wanneer er sprake is van bedrijfseconomische redenen en onterechte beschuldigingen van de werkgever.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
zaaknr: 402609 ej 10-4240
conc: JS
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:685 BW d.d. 22 december 2010
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LIMBURGSE URETHAAN CHEMIE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Brunssum,
hierna aan te duiden als LUC,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht
contra:
[verweerster],
wonende te [adres],
hierna aan te duiden als [verweerster],
verweerster,
gemachtigde: mr. A.F.R. Avis, SRK te Zoetermeer.
Het procesverloop
Op 24 november 2010 is ter griffie een verzoek ontvangen om de tussen partijen bestaande arbeidsovereen-komst wegens gewichtige redenen te ontbinden.
Daarop is op 17 december 2010 een verweerschrift ontvangen.
De inhoud daarvan, alsmede van de overige stukken waaronder de aantekeningen van de mondelinge behande-ling op 22 december 2010, wordt hier herhaald en ingelast.
Het verzoek
LUC verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden, waaraan zij met name bedrijfseconomische omstandigheden ten grondslag legt. LUC geeft daarbij aan dat de vraag naar haar producten sedert eind 2008/begin 2009 sterk is teruggelopen, waardoor zij zich in 2008 reeds genoodzaakt zag in te grijpen en haar personeelskosten terug te dringen. Haar omzet bleef echter dalen waardoor geen andere keuze bleef dan op-nieuw te snijden in haar personeelsbestand, hetgeen haar heeft doen besluiten om functies, die voorheen in com-binatie met andere functies werden uitgevoerd, weer als het ware in één hand terug te brengen, met als gevolg dat de functie van [verweerster] komt te vervallen en zal worden ingevuld door een andere medewerk(st)er in com-binatie met diens andere functie(s).
LUC geeft daarbij verder nog aan dat bij de beslissing om in het kader van de noodzakelijke personeelsinkrim-ping mede de keuze op [verweerster] te laten vallen, haar onvrede over het functioneren van [verweerster] een rol heeft gespeeld.
Het verweer
[verweerster] heeft het verzoek van LUC gemotiveerd weersproken, zoals uitvoerig weergegeven in het door haar ingezonden verweerschrift alsmede de daarop bij gelegenheid van de mondelinge behandeling gegeven toelich-ting, waarop, voor zover nodig, hierna zal worden ingegaan.
De beoordeling
De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
Tussen partijen staat vast dat [verweerster], geboren op [adres], sedert 3 april 2008 bij LUC in dienst is als qua-lity manager.
De kantonrechter heeft vervolgens ter zitting zijn oordeel geventileerd en toegelicht, weshalve kan worden vol-staan met een verkorte motivering. Die motivering is als volgt.
LUC baseert haar verzoek tot ontbinding van de met [verweerster] bestaande arbeidsovereenkomst op een gedwon-gen inkrimping van haar, ten tijde van groei in de jaren 2006 t/m 2008, uitgebouwde personeelsbestand.
LUC ziet zich hiertoe op grond van bedrijfseconomische redenen genoodzaakt en daarbij de functies die in het verleden in combinatie met andere functies werden uitgevoerd weer in één hand terug te brengen, waardoor de functie van [verweerster] komt te vervallen.
[verweerster] is in die periode van groei aangetrokken als quality manager.
De kantonrechter is van oordeel dat LUC met name ter zitting de door haar gestelde bedrijfseconomische rede-nen voldoende aannemelijk heeft gemaakt . Ook is daarbij genoegzaam gebleken dat LUC zich genoodzaakt ziet terug te vallen op de vóór de uitgroei van haar bedrijf in 2008 bestaande situatie tot vervulling van gecombi-neerde functies door een en dezelfde medewerker, waardoor de functie van [verweerster] komt te vervallen.
Er is dan ook sprake van een verandering in de omstandigheden, die een gewichtige reden oplevert en derhalve ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
Het is duidelijk dat het bestaan van die bedrijfseconomische redenen niet aan één der partijen kan worden toege-rekend, ook (natuurlijk) niet aan [verweerster]. Het zou voor de hand liggen om op basis daarvan billijkheidshalve te denken aan een “neutrale” vergoeding op basis van de kantonrechtersformule, gekoppeld aan de ontbinding.
In dit geval vindt de kantonrechter dat het billijk is om in vergelijking daarmee de vergoeding iets te verhogen, nu LUC [verweerster] heeft gediffameerd door volstrekt onnodig en ook nog eens ten onrechte te stellen dat bij de beslissing om in te krimpen mede de keuze op [verweerster] is gevallen uit onvrede over haar fúnctioneren (blz. 3 verzoekschrift).
Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting concludeert de kantonrechter:
- dat LUC niet heeft betwist dat [verweerster] ook zou zijn voorgedragen voor ontslag indien zij naar het oor-deel van LUC voortreffelijk zou hebben gefunctioneerd, zodat het voor LUC sowieso onnodig was om in deze procedure ook uitvoérig in te gaan op een gebrekkig functioneren van [verweerster];
- dat bovendien dat vermeende gebrekkig functioneren van [verweerster] in het geheel niet aannemelijk is gemaakt door LUC;
- dat bovendien aanvankelijk steeds door LUC is benadrukt dat alleen bedrijfseconomische redenen het ontslag noodzakelijk maakten, maar dat LUC in de fase, direct voorafgaande aan de procedure, [verweerster] onbehoorlijk onder druk heeft gezet door bij het voorstellen van een beëindiging op basis van we-derzijds goedvinden [verweerster] voor te houden dat - zo was wel duidelijk - LUC bij niet-acceptatie van het voorstel, in de procedure ook het gebrekkig functioneren van [verweerster] aan de orde zou gaan stellen.
De kantonrechter stelt partijen op grond van het vorenstaande in kennis van het voornemen de arbeidsovereen-komst met ingang van 1 februari 2011 te ontbinden onder toekenning van een vergoeding aan [verweerster] van € 14.688,00 bruto ten laste van LUC.
LUC heeft, desgevraagd, ter zitting verklaard geen gebruik te willen maken van de haar bij wet geboden mogelijk-heid haar verzoek alsnog in te trekken, zodat thans reeds een eindbeslissing kan worden gegeven, waarbij de pro-ceskosten aldus worden gecompenseerd dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Beschikt
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2011;
kent aan [verweerster] ten laste van LUC een vergoeding toe van € 14.688,00 bruto en veroordeelt LUC tot betaling van deze vergoeding aan [verweerster];
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.