parketnummer: 03/830053-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 december 2010
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Raadsman is mr. S.C. Blommendaal, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 december 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder van een vrachtwagen een ongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer 1] is omgekomen en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen, dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer op de weg heeft gehinderd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen. Indien verdachte meer aandacht had gehad voor het verkeer op de weg had hij de voor hem stilstaande voertuigen tijdig kunnen waarnemen en zijn vrachtwagen op tijd tot stilstand kunnen brengen. Verdachte heeft zich aldus aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gedragen. De officier van justitie baseert zich hierbij op de bevindingen in het VerkeersOngeval-Analyserapport en op de verklaringen van de slachtoffers.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat verdachte in strafrechtelijke zin niets te verwijten valt. Verdachte was niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend. Hij werd verrast door stilstaande auto’s. Doordat dit vlak na een scherpe bocht was kon hij echter niet meer tijdig remmen. Verdachte dient daarom van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde acht de raadsman geen veroordeling mogelijk omdat bij verdachte alle schuld ontbreekt.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 14 december 2009 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de provinciale weg N281 te Heerlen. Naar aanleiding hiervan hebben verkeersongevalanalisten van de regiopolitie Limburg Zuid een proces-verbaal Verkeersongevalanalyse opgemaakt. Hieruit blijkt, voor zover thans van belang, het volgende.
De N 281 bestaat uit twee, door middel van een (brede) middenberm en middengeleiding van elkaar gescheiden, rijbanen.
Het ongeval vond plaats op de westelijke rijbaan, bestemd voor het verkeer, rijdende in de richting van Kerkrade. Deze westelijke rijbaan bestaat op de plaats van het ongeval uit twee rijstroken, welke door een onderbroken middenaslijn zijn gescheiden.
De plaats van het ongeval betreft een nagenoeg recht en vlak verlopend weggedeelte, dat is gelegen na een flauwe bocht naar links en kort voor een bocht naar rechts.
Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
1. een combinatie van een vierwielige trekker met daarachter gekoppeld een vierwielige oplegger, bestuurd door verdachte;
2. een vierwielige personenauto, merk [merk auto 1];
3. een vierwielige personenauto, merk [merk auto 2];
4. een vierwielige personenauto, merk [merk auto 3];
5. een vierwielige bestelauto, merk [merk auto 4].
De bestuurster van de [merk auto 4] en de bestuurders van de [merk auto 3], [merk auto 2] en [merk auto 1] reden in deze volgorde en met een onbekende onderlinge afstand over de rechter rijstrook van de N 281. De bedoelde bestuurders sloten aan bij een stilstaande file.
De bestuurder van de combinatie van trekker en oplegger reed over de rechter rijstrook van de N 281, komende uit de richting van Nuth en rijdende in de richting van Kerkrade. Hierbij merkte hij de voor hem stilstaande voertuigen te laat op en trachtte door een (nood)remming een botsing met de op de rechter rijstrook stilstaande auto te voorkomen en gelijktijdig naar links uit te wijken. Desondanks reed hij met de voorzijde (centraal en rechts) tegen de achterzijde van de voor hem stilstaande [merk auto 1].
De [merk auto 1] schoot door deze botsing vooruit en, door de voorwaartse en naar links gerichte voertuigbeweging van de trekker/oplegger, bewoog de [merk auto 1] zich daarbij gelijktijdig in een roterende beweging (linksom) tot in zijn eindpositie en kwam met de voorzijde in botsing met de achterzijde van de voor hem stilstaande [merk auto 2].
Door de kracht van de botsing van de [merk auto 1] tegen de [merk auto 2] werd ook deze naar voren gedrukt en kwam daardoor in botsing met de voor hem stilstaande [merk auto 3].
De resterende kracht van de botsing tussen de [merk auto 2] en de [merk auto 3] was voldoende om de [merk auto 3] vooruit te drukken, waardoor de [merk auto 3] in botsing kwam met een voor hem (net langzaam rijdende) [merk auto 4].
De betrokken [merk auto 4] werd aangetroffen met werkende waarschuwingslichten. Bij de overige betrokken voertuigen waren de waarschuwingslichten niet in werking.
Uit berekeningen van de verkeersongevalanalisten kan worden afgeleid dat verdachte, op het moment dat hij reageerde, een (nagenoeg) recht weggedeelte van 200 meter had afgelegd en dat er ongeveer 9,5 seconden voor nodig waren geweest om dit weggedeelde af te leggen, gedurende welke tijd verdachte de voertuigen voor hem had kunnen waarnemen.
De bestuurder van de [merk auto 1] bleek ter plaatse te zijn overleden. De passagiere van de [merk auto 1] en de bestuurder van de betrokken [merk auto 3] waren (ernstig) gewond.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij het naderen van de bocht niet door had dat daar auto’s stilstonden. Door de bocht en de bebossing ter plaatse kon hij de bocht niet overzien. Pas bij het naderen van de bocht zag hij plotseling dat er auto’s stilstonden. Hij heeft krachtig geremd, maar kon niet voorkomen met hij met de voor hem stilstaande auto in aanraking kwam.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, zoals de officier van justitie heeft geëist, dient vastgesteld te worden dat er sprake is van aanmerkelijke schuld van de verdachte aan het verkeersongeval.
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van aanmerkelijke schuld aan een verkeersongeval komt het blijkens het arrest van 1 juni 2004 van de Hoge Raad (NJ 2005, 252) aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, valt in zijn algemeenheid niet aan te geven. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet reeds worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin, aldus de Hoge Raad.
In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 19 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) moet een bestuurder in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.
Uit berekeningen van de verkeersongevalanalisten blijkt dat verdachte over een afstand van 200 m en gedurende 9,5 seconden de tijd heeft gehad om te reageren op de voor hem stilstaande auto’s. Verdachte heeft verklaard dat hij zich echter pas in een later stadium heeft gerealiseerd, dat de auto’s voor hem op de weg stilstonden. Aangezien hij de weg na de bocht niet kon overzien had hij eerst niet in de gaten dat er een file was.
Uit de OngevalsAnalyse blijkt dat het inderdaad zo was dat verdachte bij het naderen van de voor hem in de weg gelegen bocht door de bosschages en het scherpe verloop van die bocht, de weg in en direct na de bocht niet heeft kunnen overzien. Het kan derhalve heel goed zijn dat hij – zoals hij zelf verklaard - niet heeft kunnen waarnemen of/dat er zich vlak na de bocht (stilstaand) verkeer op de weg bevond.
Voorts dient vermeld te worden dat blijkens het rapport van de ongevalanalisten enkel van de [merk auto 4], de voorste auto in de reeks, de waarschuwingslichten waren ontstoken.
Onder de geschetste omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de te late reactie van verdachte niet te rangschikken is onder het schuldbegrip, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Verdachte heeft zich wel schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, aangezien hij het gebod van artikel 19 RVV niet heeft nageleefd. Het subsidiair tenlastegelegde acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 december 2009, in de gemeente Heerlen, als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de Provincialeweg N281, gaande in de richting van Kerkrade, welke provinciale weg ter plaatse bestaat uit twee rijbanen welke door middel van een middenberm en middengeleiding van elkaar gescheiden zijn en welke rijbanen elk uit twee rijstroken bestaan, een voor hem, verdachte, op dezelfde rijstrook van die Provincialeweg N281 stilstaande personenauto (merk [merk auto 1]) van achteren is genaderd en de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende heeft verminderd, waardoor een botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die personenauto (merk [merk auto 1]), ten gevolge waarvan die [merk auto 1] tegen een voor hem stilstaande personenauto (merk [merk auto 2]) is gedrukt, waardoor vervolgens die [merk auto 2] tegen een voor hem stilstaande personenauto (merk [merk auto 3]) is gedrukt, waardoor vervolgens die [merk auto 3] tegen een voor hem stilstaande bedrijfsauto (merk [merk auto 4]) is gedrukt, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Ten gevolge van een kennelijke verschrijving staat in de tenlastelegging in de 14e regel ‘[verkeerd geschreven merk auto 1]’ in plaats van ‘[merk auto 1]’. De rechtbank herstelt deze vergissing door het laatste te lezen voor het eerste. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, indien de rechtbank tot bewezenverklaring zou komen, gerefereerd ten aanzien van de alsdan eventueel op te leggen straf.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 19 RVV en daarmee gevaar op de weg veroorzaakt.
Het leed dat veroorzaakt is door het ongeval is groot en onherstelbaar. Voor de nabestaanden van het dodelijk gewonde slachtoffer is er sprake van een tragisch en onomkeerbaar verlies. Zij staan voor de moeilijke taak het verlies van hun echtgenoot en (schoon)vader een plaats in hun leven te geven.
De gewonde slachtoffers kampen nog steeds met de gevolgen van het ongeval, zowel in fysiek als psychisch opzicht, en worden daardoor (zeer) beperkt in hun functioneren, met alle consequenties van dien.
Alhoewel het leed van verdachte zich niet laat vergelijken met het leed van de nabestaanden en de gewonde slachtoffers, houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte, zo is de rechtbank ter terechtzitting gebleken, zeer is aangeslagen door het ongeval.
Voorts houdt de rechtbank bij het opleggen van de straf in het voordeel van verdachte rekening met zijn ter zake van de Wegenverkeerswet 1994 blanco strafblad.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke geldboete van substantiële omvang passend en geboden zou zijn. Gelet echter op de financiële gevolgen van een dergelijke geldboete in dit specifieke geval, acht de rechtbank in het onderhavige zaak het opleggen van een taakstraf voor de duur van 50 uren een passende sanctie.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf voor de duur van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 december 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 december 2009 in de gemeente Heerlen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de Provinciale Weg N281, gaande in de richting van Kerkrade, welke Provinciale Weg ter plaatse bestaat uit twee rijbanen welke door middel van een middenberm en middengeleiding van elkaar gescheiden zijn en welke rijbanen elk uit twee rijstroken bestaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
een voor hem, verdachte, op dezelfde rijstrook van die provinciale Weg N281 stilstaande personenauto (merk [merk auto 1]) van achteren te naderen met een (veel) te hoge snelheid en/of de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende te verminderen en/of niet behoorlijk uit te wijken, waardoor een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die personenauto (merk [merk auto 1]), ten gevolge waarvan die [merk auto 1] tegen een voor hem stilstaande personenauto (merk [merk auto 2]) is gebotst en/of gereden en/of gedrukt, waardoor (vervolgens) die [merk auto 2] tegen een voor hem stilstaande personenauto (merk [merk auto 3]) is gebotst en/of gereden en/of gedrukt, waardoor (vervolgens) die [merk auto 3] tegen een voor hem stilstaande bedrijfsauto (merk [merk auto 4]) is gebotst en/of gereden en/of gedrukt,
waardoor [slachtoffer 1], zijnde de bestuurder van de personenauto, merk [merk auto 1], werd gedood, en/of door welk verkeersongeval [slachtoffer 2], zijnde de inzittende van de personenauto merk [merk auto 1], zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, en/of door welk verkeersongeval [slachtoffer 3], zijnde de bestuurder van de personenauto merk [merk auto 3], zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 14 december 2009, in de gemeente Heerlen, als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de Provincialeweg N281, gaande in de richting van Kerkrade, welke Provinciale Weg ter plaatse bestaat uit twee rijbanen welke door middel van een middenberm en middengeleiding van elkaar gescheiden
zijn en welke rijbanen elk uit twee rijstroken bestaan, een voor hem, verdachte, op dezelfde rijstrook van die provinciale Weg N281 stilstaande personenauto (merk [merk auto 1]) van achteren is genaderd met een (veel) te hoge snelheid en/of de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken, waardoor een botsing of aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die personenauto (merk [merk auto 1]), ten gevolge waarvan die [merk auto 1] tegen een voor hem stilstaande personenauto (merk [merk auto 2]) is gebotst en/of gereden en/of gedrukt, waardoor (vervolgens) die [merk auto 2] tegen een voor hem stilstaande personenauto (merk [merk auto 3]) is gebotst en/of gereden en/of gedrukt, waardoor (vervolgens) die [merk auto 3] tegen een voor hem stilstaande bedrijfsauto (merk [merk auto 4]) is gebotst en/of gereden en/of gedrukt, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.