ECLI:NL:RBMAA:2010:BO9519

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
406303 CV EXPL 10-12363
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Oosterman-Meulenbeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering en ontslag op staande voet

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als kok bij gedaagde, een kort geding aangespannen na haar ontslag op staande voet op 28 oktober 2010. Eiseres betwist de geldigheid van het ontslag en stelt dat er geen dringende reden was voor het ontslag. Tijdens een woordenwisseling met gedaagde heeft eiseres aangegeven dat zij door omstandigheden niet in staat was haar werk uit te voeren. Gedaagde heeft geen schriftelijke waarschuwing gegeven en heeft na het ontslag een nieuwe werknemer aangenomen. Eiseres heeft geen salaris meer ontvangen en heeft een spoedeisend belang bij haar vordering tot loondoorbetaling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd dat het ontslag op staande voet stand zal houden in een bodemprocedure. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet voldoet aan de eisen van goed werkgeverschap en dat de vordering tot loonbetaling moet worden toegewezen. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het loon vanaf 28 oktober 2010, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
zaakno: 406303 CV EXPL 10-12363
typ: YT
coll:
Vonnis van de kantonrechter ex artikel 254 Rv d.d. 29 december 2010.
Inzake:
[eiseres],
wonende te [adres],
eiseres, verder te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. M.H.J.M. Stassen (toevoeging);
tegen:
[gedaagde],
gevestigd en kantoor houdende aan te [adres],
gedaagde, nader te noemen: [gedaagde],
verschenen in persoon.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
[eiseres] heeft een dagvaarding met producties ingediend.
[gedaagde], bijgestaan door zijn vader, heeft ter mondelinge behandeling van 22 december 2010 geant-woord.Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.
De inhoud van opgemelde stukken geldt als hier ingelast.
Daarna is vonnis bepaald waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
HET GESCHIL EN DE GEVRAAGDE VOORZIENING
[eiseres] werkt bij [gedaagde] sinds 1 juli 2010 in de functie van kok voor minimaal 38 uur per week tegen een brutoloon van € 1.679,29 per maand. De arbeidsovereenkomst is voor bepaalde tijd aangegaan van 1 juli 2010 tot 1 juli 2011.
[eiseres] is bij brief van 28 oktober 2010 met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen wegens het wei-geren van uitvoering van verschillende werkzaamheden en het uiten van een grove belediging.
[eiseres] ontkent en bestrijdt dat er sprake is van een dringende reden. Zij stelt daartoe dat er op 28 oktober 2010 tussen partijen een woordenwisseling is ontstaan over de verzoeken die zij al kort na aanvang van de ar-beidsovereenkomst, en daarna, verschillende malen aan [gedaagde] heeft gedaan om noodzakelijke aanpassin-gen aan haar werkplek te verrichten. De keukenvloer en de vloer van de afwaskeuken zijn spekglad, de noodza-kelijke keukenapparatuur functioneert niet naar behoren en de slangen van de gasaansluiting voldoen niet. Tij-dens deze woordenwisseling heeft [gedaagde] haar uitgescholden en was zij niet meer in staat om hem van repliek te dienen. Door de spanningen is zij dusdanig aangeslagen dat zij het gesprek heeft beëindigd, hem heeft meegedeeld dat zij niet in staat was om het bedongen werk uit te voeren en vervolgens de werkplek heeft verla-ten. Zij is in overspannen toestand naar huis en daarna naar de huisarts gegaan. De huisarts heeft bevestigd dat zij overspannen is en heeft haar medicatie voorgeschreven.
Nadien heeft er nog een telefoongesprek tussen haar en [gedaagde] plaatsgevonden waarbij zij [gedaagde] andermaal heeft meegedeeld dat zij vanwege haar arbeidsongeschiktheid niet in staat was de bedongen arbeid uit te voeren. Aangezien van werkweigering of van het uiten van een grove belediging geen sprake is, heeft [eiseres] bij schrijven van 3 november 2010 de nietigheid van het ontslag ingeroepen en haar diensten op eer-ste afroep van [gedaagde] aangeboden voor zover haar gezondheidstoestand dat toelaat.
Nu [eiseres] vanaf 28 oktober 2010 geen salaris meer heeft ontvangen, geen andere vorm van inkomen heeft en het inkomen van haar partner ontoereikend is om in de kosten van het huishouden te kunnen voorzien, heeft zij een spoedeisend belang bij haar vordering dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, -verkort weer-gegeven- wordt veroordeeld tot loondoorbetaling ad € 1.679,29 bruto per maand vanaf 28 oktober 2010 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd.
[gedaagde] heeft ter mondelinge behandeling verweer gevoerd waarna beide partijen hun standpunten nog hebben toegelicht waarop de kantonrechter nader zal ingaan.
BEOORDELING
De kantonrechter merkt op dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Voorts vloeit dit spoedeisende belang voort uit de aard van de vordering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten, terwijl [gedaagde] bovendien de gestelde spoedeisendheid niet heeft betwist.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de beoordeling van een geschil in kort geding slechts een voorlopig oor-deel kan worden gegeven. Anders dan in een bodemprocedure leent de procedure in kort geding zich -in begin-sel- niet voor uitgebreid onderzoek naar de feiten door middel van bijvoorbeeld bewijslevering. De kantonrech-ter zal op basis van het voorliggende dossier en de behandeling ter zitting een inschatting moeten maken van de kansen van partijen in een bodemprocedure. Beoordeeld moet worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is om daarop door toewijzing van de onderhavige vordering vooruit te lopen. Uitgangspunt is dat voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiseres] wordt gevorderd, het voldoende aannemelijk moet zijn dat het ontslag op staande voet in een eventueel nog tussen partijen te voeren bodemprocedure geen stand zal houden, waarbij op [gedaagde] de last rust om aannemelijk te maken dat het ontslag op staande voet wel stand zal houden.
[eiseres] heeft onweersproken gesteld dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is over-eengekomen en dat zij op dit moment nog arbeidsongeschikt is zodat de kantonrechter hiervan zal uitgaan.
[gedaagde] heeft ter mondeling behandeling erkend dat er een woordenwisseling heeft plaatsgevonden. Hij heeft aangevoerd dat hij fijn met [eiseres] heeft samengewerkt maar dat haar kookkunst drastisch beneden de maat is. [eiseres] probeerde het wel maar het lukte haar niet. Er hebben mondelinge gesprekken plaatsgevon-den om verbeterpunten te bespreken waarbij [eiseres] steeds mondiger en feller werd. De woordenwisseling op 28 oktober j.l. was de druppel die de emmer heeft doen overlopen. [gedaagde] is er van uit gegaan dat de zaak geregeld was toen [eiseres] schriftelijk aankondigde dat ze haar spullen zou komen halen. Hij beseft dat hij het loon van [eiseres] dient door te betalen maar heeft daar geen geld voor.
De kantonrechter merkt op dat de geldigheid van het ontslag op staande voet partijen verdeeld houdt. Gelet op de hiermee samenhangende loonvordering en de eerderoverwogen spoedeisendheid van de zaak, oordeelt de kantonrechter als volgt.
Op grond van het door partijen over en weer gestelde staat, als niet althans als onvoldoende gemotiveerd weer-sproken, vast dat [gedaagde] na het ontslag op staande voet een onvoorwaardelijke ontslagvergunning bij het UWV heeft aangevraagd op grond van het disfunctioneren van [eiseres] en hij voorafgaande aan het ontslag op staande voet nimmer een (schriftelijke) waarschuwing aan [eiseres] heeft gegeven waarin ook de mogelijke gevolgen van het negeren van die waarschuwing aan [eiseres] zijn meegedeeld. Dit getuigt niet van goed werkgeversschap. Gelet hierop acht de kantonrechter het zeer aannemelijk dat het ontslag op staande voet in een bodemprocedure vernietigd zal worden en zal de vordering tot loonbetaling worden toegewezen, met dien ver-stande dat de kantonrechter, nu haar uit artikel 6 van de arbeidsovereenkomst is gebleken dat de loonbetalingen op de 28ste van de lopende maand plaatsvinden en [eiseres] heeft verklaard dat zij het salaris over oktober 2010 heeft ontvangen, de gevorderde rente zal toewijzen als nader in het dictum is bepaald.
De kantonrechter merkt hierbij nog op dat zij het verweer van [gedaagde] dat hij geen geld heeft om het loon van [eiseres] door te betalen, onvoldoende gemotiveerd onderbouwd acht. Dit klemt temeer nu [gedaagde] heeft verklaard dat hij na het ontslag van [eiseres] een nieuwe medewerker -weliswaar voor minder uren- in dienst heeft genomen en de betaling van de kosten van een eventueel door hem tegen het onderhavige vonnis in te stellen hoger beroep voor hem geen probleem zijn. Een en ander komt voor zijn rekening en risico en mag niet ten nadele van [eiseres] komen. Zulks geldt ook voor de stelling dat hij na betekening van de dagvaarding te weinig tijd heeft gehad om op dit moment in deze procedure een goed verweer te kunnen voeren en niet weet niet welke juridische stappen hij kan ondernemen om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] te beëindigen.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
UITSPRAAK
De kantonrechter in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen:
- het loon vanaf 28 oktober 2010 ad € 1.679,29 bruto per maand tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechts-geldig zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 15% over de maand november 2010;
- de wettelijke rente over opgemelde bedragen:
? over de maand november 2010 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
? over de maand december 2010 en de daarop volgende maanden tot aan de dag dat de arbeidsovereen-komst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, vanaf de 28ste van de betreffende maanden tot aan de dag der al-gehele voldoening.
Veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiseres] gerezen proceskosten, tot op heden begroot op in totaal € 557,93, waarin begrepen € 70,00 vastrecht, € 400,00 salaris gemachtigde en € 87,93 exploitkosten.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. A.C. Oosterman-Meulenbeld, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele te-rechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.