ECLI:NL:RBMAA:2010:BO8079

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03700367-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel en de toepassing van artikel 31 van het VN Vluchtelingenverdrag

Op 6 oktober 2010 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De zaak kwam voort uit een controle door de Koninklijke Marechaussee op 7 juli 2010, waarbij de verdachte en haar echtgenoot werden aangehouden op de A76/E314 te Heerlen. De inzittenden van de auto, waaronder twee nichtjes van de verdachte, toonden valse identiteitsbewijzen aan de autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar echtgenoot behulpzaam waren bij het verschaffen van toegang tot Nederland voor de nichtjes, die niet rechtmatig in Nederland waren. De rechtbank verwierp het beroep op artikel 31 van het VN Vluchtelingenverdrag, omdat de nichtjes niet rechtstreeks vanuit een bedreigd gebied naar Nederland waren gereisd en zich niet onverwijld bij de autoriteiten hadden gemeld. De rechtbank concludeerde dat de toegang tot Nederland wederrechtelijk was en dat de verdachte niet kon aantonen dat er sprake was van een noodtoestand die haar handelen rechtvaardigde. De verdachte werd schuldig bevonden aan mensensmokkel, maar de rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en het blanco strafblad van de verdachte. Uiteindelijk werd een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd met een proeftijd van 2 jaar, waarbij de rechtbank de teruggave van inbeslaggenomen documenten aan de verdachte gelastte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700367-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens (vervanger van mr. W.R. Smeets), advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 september 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 juli 2010 in Heerlen:
- samen met een ander mensen heeft gesmokkeld.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op het dossier en de bekennende verklaring van verdachte tijdens de terechtzitting.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat verdachte heeft gehandeld op grond van humanitaire redenen. Hij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de doorreis van de twee “gesmokkelde” personen, [G.] en [U.], niet wederrechtelijk was, omdat aan beiden een beroep toekomt op artikel 31 van het VN Vluchtelingenverdrag. Indien hun doorreis niet als wederrechtelijk kan worden aangemerkt, kan dit onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen en dient verdachte te worden vrijgesproken. Het feit dat [G.] en [U.] niet met hun eigen, geldige, paspoorten reisden, doet hier volgens de jurisprudentie van de Hoge raad niet aan af, aldus de raadsman. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van het Hof te s’-Hertogenbosch van 7 juli 2010, LJN: BN0685
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat er sprake was van een noodtoestand vanwege actueel en concreet levensgevaar voor [U.] en [G.]. Er was geen minder vergaand middel voorhanden dan beiden naar Europa te brengen om zo een beter en veilig leven op te kunnen bouwen. Verdachte komt naar het oordeel van de raadsman dan ook een beroep op een strafuitsluitingsgrond toe, hetgeen zou dienen uit te monden in een ontslag van alle rechtsvervolging.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert haar oordeel op het navolgende.
Op 7 juli 2010 werd er een controle uitgevoerd door de Koninklijke Marechaussee op de parkeerplaats “Langveld” gelegen aan de autoweg A76/E314 te Heerlen. Een auto die de grens passeerde werd gesommeerd te stoppen en de inzittenden werden gecontroleerd. In deze auto bevonden zich de bestuurder, verdachte als passagier en twee andere passagiers. Alle inzittenden legitimeerden zich met een paspoort. Een van de passagiers toonde een Frans paspoort op naam van [L.N.]. De verbalisanten constateerden direct dat de pasfoto van dit paspoort geen gelijkenis vertoonde met deze staande gehouden persoon. Daarop werden alle vier de inzittenden van de auto aangehouden. Na verder onderzoek bleek dat ook een van de andere staande gehouden personen geen gelijkenis toonde met het Belgisch paspoort dat zij toonde op naam van [P.M.]. De bestuurder van de auto bleek de echtgenoot van verdachte te zijn, genaamd [B.N.]. Het paspoort van verdachte was wel in orde. De zich noemende [N.] verklaarde eigenlijk te zijn: [G.]. De zich noemende [P.M.] verklaarde eigenlijk te zijn: [U.].
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij en haar echtgenoot hun nichtjes [U.] en [G.] vanuit Rwanda naar Europa wilden brengen. Verdachte heeft de beide nichtjes hiertoe valse paspoorten verstrekt en hun vliegtickets naar Frankfurt betaald. De echtgenoot van verdachte heeft verdachte samen met [U.] en [G.] vervolgens met zijn auto in Frankfurt opgehaald. Het was de bedoeling met z’n allen naar de woning van verdachte in België te gaan. Doordat de routeplanner een route via Nederland aangaf zijn zij – min of meer toevallig – bij hun reis naar huis de Nederlandse grens gepasseerd.
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en haar echtgenoot [U.] en [G.] behulpzaam zijn geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is de vraag of deze toegang/doorreis als wederrechtelijk dient te worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat artikel 31, eerste lid van het Vluchtenlingenverdrag als volgt luidt:
De verdragsluitende Staten zullen geen strafsancties, op grond van onrechtmatige binnenkomst of verblijf, toepassen op vluchtelingen die, rechtstreeks komend van een grondgebied waar hun leven of vrijheid in de zin van artikel 1 werd bedreigd, zonder toestemming hun grondgebied binnenkomen of zich aldaar bevinden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen, dat zij geldige redenen hebben voor hun onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan het vereiste van “rechtstreeks komen vanuit een grondgebied waar hun leven of vrijheid werd bedreigd”. Ook hebben [U.] en [G.] zich niet onverwijld bij de bevoegde autoriteiten gemeld. Immers: [G.] heeft verklaard dat zij vanuit Rwanda via Uganda, Kenia en Tanzania naar Malawi is gereisd. [U.] heeft verklaard met de bus vanuit Rwanda via Tanzania naar Malawi te zijn gereisd. Vervolgens zijn ze beiden per vliegtuig vanuit Malawi naar Zuid-Afrika (Johannesburg) gevlogen en van daaruit naar Duitsland (Frankfurt). In tegenstelling tot hetgeen in het door de raadsman aangehaalde arrest is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat door al deze tussenstops niet meer gezegd kan worden dat [U.] en [G.] “rechtstreeks” zijn gereisd, aangezien nagenoeg alle landen die zij tijdens hun reis hebben aangedaan als “veilige” landen worden aangemerkt. Bovendien hebben zij zich, na hun (uiteindelijke) landing in Duitsland niet (en al helemaal niet onverwijld) bij de autoriteiten gemeld, terwijl zij evenmin bij hun controle aan de Nederlandse grens een beroep hebben gedaan op hun beweerdelijke vluchtelingenstatus. Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer en is zij van oordeel dat wel sprake is van een wederrechtelijke in - dan wel doorreis van [U.] en [G.].
Rest het beroep van de verdediging op een strafuitsluitingsgrond vanwege de noodtoestand waarin verdachte zou hebben verkeerd vanwege de onveilige situatie waarin [U.] en [G.] in hun eigen land verkeerden. De rechtbank overweegt dienaangaande dat deze noodtoestand – zo deze al aanwezig was – is opgehouden te bestaan op het moment dat [U.] en [G.] Rwanda verlaten hebben. Op dat moment was er immers geen acute dreiging meer voor hun leven of veiligheid. Nu de rechtbank voorts niet is gebleken dat de landen die zij vervolgens hebben aangedaan als onveilig moeten worden aangemerkt, kan niet gesteld worden dat er nog sprake was van een noodtoestand voor verdachte op het moment dat [U.] en [G.] Afrika verlieten om naar Europa te reizen. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
Het vorenstaande brengt met zich dat de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen acht.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 juli 2010 te Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, A. [G.] (zich legitimerend met een paspoort op naam van L. [N.]) en J. [U.] (zich legitimerend met een paspoort op naam van [P.M.]), behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, immers hebben
verdachte en haar mededader die personen in een auto binnen het grondgebied van Nederland gebracht, terwijl verdachte en haar mededader wisten dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
mensensmokkel, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Subsidiair verzoekt de raadsman om een gevangenisstraf die in elk geval niet hoger is dan de reeds uitgezeten voorlopige hechtenis.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel. Zij heeft samen met haar echtgenoot twee nichtjes vanuit Rwanda naar Duitsland gesmokkeld met de bedoeling om van daaruit naar België te reizen. Verdachte stelde het paspoort van haar eigen dochter ter beschikking aan een van de twee gesmokkelden en verstrekte eveneens een vals paspoort aan de andere gesmokkelde. Verdachte is, door op deze wijze te handelen, lichtvaardig omgegaan met de belangen van Europa, waarvan zij zelf als onderdaan van België ook deel uitmaakt. De rechtbank rekent verdachte dat ernstig aan. Landen van de Europese Unie, waaronder België, Frankrijk en Nederland kunnen niet onbeperkt vluchtelingen opnemen. Onder druk van de toestroom van velen, onder wie personen die niet voor een vluchtelingenstatus in aanmerking komen, hebben Europese landen hun gastvrijheid moeten inperken door middel van een restrictief toelatingsbeleid. Daarbij zijn échte vluchtelingen nog steeds van harte welkom, maar het wordt voor hen steeds moeilijker om als echte vluchteling te worden erkend. Door het faciliteren van mensen die mogelijk geen recht hadden om in Europa asiel te krijgen heeft verdachte bijgedragen aan het bemoeilijken en langduriger maken van de asielprocedures, wat ten nadele strekt van echte vluchtelingen. Mensensmokkel is daarom een ernstig feit, waarvoor in beginsel onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat niet uit winstbejag is gehandeld. Verdachte heeft het feit enkel begaan om twee nichtjes te helpen. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om ten voordele van de verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank heeft verder acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte en houdt ten slotte rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarom in deze zaak niet op zijn plaats.
Alles wegende acht de rechtbank wel passend een gevangenisstraf van 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6 Het beslag
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen (kopie van de) verblijfsvergunning aan verdachte;
Gelast de teruggave van het inbeslaggenomen identiteitsbewijs aan [G.].
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 197a van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering dient te worden gebracht voor het geval later wordt bevolen dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf alsnog ten uitvoer dient te worden gelegd;
Beslag
- gelast de teruggave aan [G.], geboren op 16 april 1988, van het inbeslaggenomene, te weten;
10-053540 12 1.00 STK Identiteitsbewijs
-,
Rwanda, docnr. 1 1988 7 0127513054
- gelast de teruggave aan verdachte, van het inbeslaggenomene, te weten;
10-053540 13 1.00 STK Vergunning,
-,
verblijfsvergunning, serienr. B 0479917
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. M.E. Kramer, mr. R.H.J.G. Borger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Huijskens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 6 oktober 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 7 juli 2010 te Heerlen, in de gemeente Heerlen, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, (een) ander(en), te weten A. [G.] (zich legitimerend met een
paspoort op naam van L. [N.]) en/of J. [U.] (zich legitimerend met
een paspoort op naam van [P.M.]), behulpzaam is/zijn geweest bij het
zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, of haar daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft/hebben
verdachte en/of haar mededader(s) die persoon in een auto binnen het
grondgebied van Nederland gebracht, terwijl verdachte en/of haar mededader(s)
wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die
doorreis wederrechtelijk was.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/700367-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 6 oktober 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
Omdat verdachte blijk heeft gegeven niet de Nederlandse, doch wel de Franse taal te verstaan, heeft de uitspraak plaats met bijstand van een persoon, opgevende te zijn mevrouw
A.J.G. Hiemstra, wonende te Maastricht, tolk voor de Franse taal. Alvorens met haar werkzaamheden aan te vangen heeft zij in handen van de rechter op de bij de wet voorgeschreven wijze de belofte afgelegd haar taak als tolk naar geweten te zullen vervullen. Al hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door de tolk vertolkt.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat zij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman, mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens advocaat te Maastricht.