vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
zaaknummer / rolnummer: 150055 / HA ZA 10-414
Vonnis van 1 december 2010 (bij vervroeging)
[Naam vereffenaar], in zijn hoedanigheid van vereffenaar
in de nalatenschap van wijlen de heer [naam]
wonende te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
eiser,
advocaat mr. P. Winkens te Hoensbroek,
[Gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Holmes te Maastricht.
Partijen zullen hierna [Eiser] en [Gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 juli 2010
- de zijdens [Gedaagde] voorafgaande aan de comparitie toegezonden brief met producties van 3 augustus 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 16 november 2010.
1.2. Ten slotte is bij vervroeging vonnis bepaald op heden.
2.1. [Naam echtgenote] en wijlen de heer [naam] (nader gezamenlijk te noemen verhuurders) zijn op 28 juli 2008 een huurovereenkomst aangegaan met Star Reizen Beheer B.V. (nader te noemen de vennootschap), waarbij de bedrijfsruimte gelegen te [adres] voor de duur van 10 maanden werd verhuurd aan de vennootschap. Ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst was [Gedaagde] enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap.
2.2. De vennootschap heeft de huur over de maanden augustus, september en oktober 2008 in zijn geheel en de maand november 2008 ten dele voldaan. Bij vonnis van de rechtbank van 22 juli 2009 is de vennootschap veroordeeld om het gehuurde pand te ontruimen en tot betaling van € 84.979,29 (per 1 februari 2010) aan mevrouw [Naam] voornoemd en de erfgenamen van wijlen de heer [Naam] voornoemd. De vennootschap heeft het pand op 1 oktober 2009 ontruimd.
2.3. [Eiser] heeft [Gedaagde] bij brief gedateerd 22 februari 2010 persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de schuld van de vennootschap aan verhuurders en hem gesommeerd binnen 5 dagen tot betaling over te gaan. [Gedaagde] heeft aan deze sommatie geen gevolg gegeven.
3.1. [Eiser] vordert samengevat - [Gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 84.979,29 vermeerderd met rente, alsmede [Gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2. [Gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [Eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd de stelling, dat [Gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens verhuurders en derhalve persoonlijk aansprakelijk is voor de vordering van verhuurders op de vennootschap. [Eiser] heeft ter onderbouwing van deze stelling diverse argumenten aangevoerd. De rechtbank zal zo veel mogelijk punt voor punt op deze argumenten in gaan.
4.2. De stelling van [Eiser] dat [Gedaagde] niet voldaan heeft aan zijn verplichting tot publicatie van de jaarrekening ex artikel 2:394 BW op grond waarvan [Gedaagde] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens verhuurders is onvoldoende onderbouwd. [Gedaagde] heeft voldoende gemotiveerd betwist dat niet aan de publicatieverplichting is voldaan, waarbij hij de door de vennootschap over 2008 gepubliceerde jaarstukken heeft overgelegd. Daarnaast leidt het enkele feit dat niet aan de publicatieplicht is voldaan niet direct tot persoonlijke bestuurdersaansprakelijkheid jegens derden. [Eiser] heeft daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd. De stelling dat de schending van de publicatieplicht in het licht van de overige verwijten gezien moet worden kan niet tot een ander oordeel leiden, nu ook deze overige verwijten, zoals hieronder besproken zal worden, niet voldoende zijn onderbouwd om de vordering te kunnen dragen.
4.3. Zo is ter onderbouwing van de stellingen van [Eiser], dat [Gedaagde] de vennootschap bewust ‘leeg’ heeft gelaten met de vooropgezette bedoeling schuldeisers, waaronder verhuurders te benadelen, en de huurovereenkomst opzettelijk met deze vennootschap is aangegaan in plaats van met de exploitatievennootschap, slechts gesteld dat de deurwaarder aan [Eiser] heeft medegedeeld dat er geen verhaalsobjecten waren om de vordering van verhuurders op te verhalen. Dit terwijl [Gedaagde] de stellingen van [Eiser] gemotiveerd heeft betwist. [Gedaagde] heeft daartoe onder meer gesteld dat hij nooit de intentie heeft gehad om de huur onbetaald te laten, de omzet weliswaar werd gegenereerd door dochtervennootschap Breko B.V. (en in mindere mate door de andere dochtervennootschap Star Reizen B.V.), maar dat de huur uit deze omzet via de vennootschap zou worden betaald en de huurovereenkomst juist op verzoek van wijlen de heer [Naam] met de vennootschap werd aangegaan, omdat laatstgenoemde op de hoogte was van de financiële problemen van dochtervennootschap Breko B.V. [Eiser] heeft in reactie hierop zijn stelling onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd. [Eiser] heeft terzake niet aan zijn stelplicht voldaan.
4.4. [Eiser] heeft voorts gesteld dat [Gedaagde], terwijl hij wist dat de vennootschap, nadat de rechtbank het ontruimingsvonnis had gewezen, niet in staat was de huurverplichtingen te voldoen, de huurrelatie gedurende vier maanden heeft voortgezet en daarmee opnieuw onzorgvuldig en onrechtmatig jegens [Eiser] (lees: verhuurders) heeft gehandeld. [Gedaagde] heeft ook deze stelling gemotiveerd betwist en daartoe gesteld dat hij in overleg met de deurwaarder op 1 oktober 2009 vrijwillig tot ontruiming is overgegaan, mede ter voorkoming van hoge executie- en ontruimingskosten en dat het pand tot aan de comparitie nog steeds leeg stond, welke laatste stelling niet door [Eiser] is weersproken. Voor zover [Gedaagde] ter zake al een persoonlijk verwijt gemaakt zou kunnen worden op grond waarvan hij aansprakelijk zou kunnen worden geacht jegens de verhuurders, geldt dat [Eiser] niet heeft onderbouwd welke schade hij daardoor heeft geleden.
4.5. De stelling van [Eiser] dat [Gedaagde] nooit voornemens is geweest om de huur te voldoen mist feitelijke grondslag, nu de vennootschap gedurende de eerste vier maanden wel huur heeft betaald, zij het de vierde maand gedeeltelijk.
4.6. In het voorgaande ligt tevens besloten dat [Eiser] zijn stelling, dat [Gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap de huurovereenkomst is aangegaan, terwijl hij wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de door de verhuurders geleden schade en [Gedaagde] daardoor een persoonlijk verwijt treft, onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij is wederom van belang dat [Gedaagde] gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de stelling van [Eiser]. Hij heeft aangevoerd door welke oorzaken de vennootschap volgens hem niet meer aan haar huurverplichtingen kon voldoen en dat er geen sprake is geweest van betalingsonwil, waarbij tevens betrokken dient te worden de stelling van [Gedaagde], dat wijlen de heer [Naam] bekend was met de financiële problemen van dochtermaatschappij Breko B.V. en juist om die reden de huurovereenkomst met de vennootschap wilde sluiten. Ook ten aanzien van deze (aan het begin van 4.6 genoemde) stelling van [Eiser] concludeert de rechtbank dat hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het enkele feit dat de waarborgsom niet is voldaan bij ondertekening van de huurovereenkomst, aan welke verplichting verhuurders de vennootschap aanvankelijk kennelijk niet hebben gehouden, kan in het licht van het voorgaande evenmin tot een ander oordeel leiden.
4.7. De conclusie uit het voorgaande is dat nu [Eiser], gelet op het gemotiveerde verweer van [Gedaagde], zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd, de vordering afgewezen dient te worden.
4.8. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 1.188,00
- salaris advocaat € 1.788,00 (2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.976,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [Eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [Gedaagde] tot op heden begroot op € 2.976,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schoemaker en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2010.?