ECLI:NL:RBMAA:2010:BO7919

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
138109 / HA ZA 09-252
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bezitsverschaffing en conservatoire beslaglegging met betrekking tot een schilderij

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, ging het om een geschil over de bezitsverschaffing van een schilderij dat wordt toegeschreven aan Peter Paul Rubens. De eisers, aangeduid als [Eiser c.s.], stelden dat de bezitsverschaffing longa manu had plaatsgevonden door middel van een tweezijdige verklaring van partijen in een overeenkomst van 29 oktober 2004. De rechtbank oordeelde dat de mededeling van overdracht aan de bewaarder niet voldoende was om te concluderen dat het bezit van het schilderij daadwerkelijk was overgedragen. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de stelling van [Eiser c.s.] onvoldoende gemotiveerd was, waardoor de gevorderde verklaring voor recht werd afgewezen.

De rechtbank oordeelde verder dat, nu het strafvorderlijk beslag was opgeheven en het schilderij door de Belgische staat was vrijgegeven, [Gedaagde] niet had aangetoond stappen te hebben ondernomen om [Eiser c.s.] de feitelijke macht over het schilderij te verschaffen. Daarom werd de vordering van [Eiser c.s.] toegewezen, waarbij [Gedaagde] werd veroordeeld om mee te werken aan de afgifte van het schilderij. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elk van de partijen de eigen kosten droeg. In reconventie werden de vorderingen van [Gedaagde] afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten van [Eiser c.s.].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
zaaknummer / rolnummer: 138109 / HA ZA 09-252
Vonnis van 27 oktober 2010
in de zaak van
1. [Naam eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Naam gedaagde sub 2],
wonende te De Heurne, gemeente Aalten,
3. [Naam eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Naam eiser sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [Naam eiser sub 6],
wonende te [woonplaats],
6. [naam eiser sub 6],
wonende te [woonplaats],
7. [Naam eiser sub 7],
wonende te [woonplaats],
8. [Naam eiser sub 8],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. F.J.M. Kobossen te Apeldoorn,
tegen
[Naam gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A.L.C.M. Oomen te Den Haag (toevoeging).
Partijen zullen hierna “[Eiser c.s.]” (mannelijk enkelvoud) en “[Gedaagde]” genoemd worden.
1. De verdere procedure
Het verloop van de procedure tot 21 juli 2010 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. [Eiser c.s.] heeft op 18 augustus 2010 een akte genomen. [Gedaagde] heeft op 15 september 2010 bij antwoordakte gereageerd. De uitspraak is nader bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. De rechtbank verwijst naar en houdt zich aan hetgeen zij ten aanzien van de vorderingen in conventie in haar tussenvonnis van 21 juli 2010 heeft overwogen en beslist.
2.2. [Eiser c.s.] is in de gelegenheid gesteld om bij akte nadere feiten en omstandigheden te stellen en/of stukken te overleggen waaruit blijkt op welke wijze het aandeel in het schilderij geleverd is en dat dienaangaande aan de leveringsvoorwaarden is voldaan. Vervolgens is [Gedaagde] in de gelegenheid gesteld om bij antwoordakte te reageren.
2.3. [Eiser c.s.] stelt in zijn akte dat de bezitsverschaffing longa manu zou hebben plaats gevonden, te weten door de tweezijdige verklaring van partijen in de overeenkomst van
29 oktober 2004 (in het bijzonder in het in artikel 2 daarvan bepaalde) en de mededeling namens [Eiser c.s.] van de overdracht aan de bewaarder. [Eiser c.s.] stelt dat die mededeling gedaan is door de conservatoire beslaglegging op of omstreeks 27 februari 2007, zodat ten laatste op dat moment het bezit van het aandeel in het schilderij op [Eiser c.s.] zou zijn overgegaan.
Echter, deze laatste stelling vindt geen bevestiging in de onderliggende stukken. Immers, noch in de inhoud van het bij de dagvaarding gevoegde “Bewarend beslag onder derden” van 27 februari 2007, noch in het “Verzoekschrift tot het leggen van bewarend beslag bij derden” van 21 februari 2007 (waarvan de rechtbank aanneemt dat het is meebetekend) blijkt dat [Eiser c.s.] aan de bewaarder van het schilderij mededeling heeft gedaan van de overdracht en de bewaarder dientengevolge had kunnen begrijpen dat deze mededeling werd gedaan teneinde de levering te voltooien. Uit de inhoud van de genoemde stukken blijkt veeleer dat beslag wordt gelegd uit hoofde van een reeds bestaand eigendomsrecht. De stelling van [Eiser c.s.] is daarmee onvoldoende gemotiveerd. De onder I gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
2.4. [Eiser c.s.] stelt - onweersproken - dat ingevolge artikel 3 van de overeenkomst van geldlening het schilderij na vrijgave door de Belgische staat aan [Eiser c.s.] dient te worden verpand en in het bezit van [Eiser c.s.] dient te worden gesteld en dat [Gedaagde] op grond van deze bepaling onherroepelijk en onvoorwaardelijk volmacht verleent aan [Eiser c.s.] tot het verrichten van alle feitelijke handelingen en alle rechtshandelingen teneinde deze verpanding (met bezitsverschaffing) te bewerkstelligen. Nu het strafvorderlijk beslag is opgeheven en het schilderij dus kennelijk door de Belgische staat is vrijgegeven, maar van de zijde van [Gedaagde] geenszins is gebleken dat hij stappen heeft ondernomen om [Eiser c.s.] de feitelijke macht over het schilderij te verschaffen, zal de vordering onder II. worden toegewezen.
2.5. Nu partijen in conventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd aldus dat elk de eigen kosten draagt.
in reconventie
2.6. De rechtbank verwijst naar en houdt zich aan hetgeen zij ten aanzien van de vorderingen in reconventie in haar tussenvonnis van 21 juli 2010 heeft overwogen en beslist.
3. De beslissing
in conventie
veroordeelt [Gedaagde] mee te werken aan de afgifte van het schilderij dat wordt toegeschreven aan Peter Paul Rubens, waarop een onbekende oude man met baard en geplooide kraag is afgebeeld, aan [Eiser c.s.];
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten van [Eiser c.s.], tot de datum van de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.152,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.H.J. Frénay, W.J.J. Beurskens en M.E.M.W. Nuijts en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.?