ECLI:NL:RBMAA:2010:BO7477

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
155933 / OT RK 10-1827
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarige in verband met vervuilde thuissituatie

In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 december 2010 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige P. De moeder van P. heeft een terugkerend probleem met het vervuilen van de woning, wat een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van het kind. Ondanks eerdere hulpverlening heeft de moeder geen blijvende vrijwillige hulp geaccepteerd, wat heeft geleid tot de conclusie dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter oordeelt dat de langdurige instabiele situatie en het patroon van hulpafwijzing van de moeder voldoende grond vormen voor een uithuisplaatsing van P. voor de duur van de ondertoezichtstelling.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om een definitieve ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, waarbij de moeder instemt met de ondertoezichtstelling maar de uithuisplaatsing niet accepteert. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om een veilige en schone opvoedingsomgeving te bieden, wat de ontwikkeling van P. ernstig bedreigt. De moeder heeft wel positieve punten in de opvoeding, maar de huidige situatie is onhoudbaar. De kinderrechter heeft besloten dat P. voor een jaar onder toezicht wordt gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg en dat zij in een zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdzorg geplaatst zal worden, gevolgd door pleegzorg.

De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is. De moeder moet de komende periode blijvend hulp aanvaarden en zal moeten aantonen dat zij in staat is om een stabiele en veilige omgeving voor P. te creëren. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er onderzoek moet worden gedaan naar de gesteldheid van P. en de rol van de moeder als opvoeder. De uitspraak is gedaan in het openbaar en kan door de moeder, via een advocaat, worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 7 december 2010
Zaaknummer: 155933 / OT RK 10-1827
BESCHIKKING OP VERZOEK ONDERTOEZICHTSTELLING EN
MACHTIGING UITHUISPLAATSING
De kinderrechter heeft de navolgende beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarige:
[de minderjarige], geboren te [geboortegegevens],
verder te noemen [de minderjarige],
kind van:
[de moeder], wonende te [adres]
advocaat mr. S.C.H. Poelman.
1. Verloop van de procedure
Bij beschikking van de kinderrechter van 1 november 2010 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verder te noemen bureau jeugdzorg, en heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de duur van vier weken onder aanhouding van de resterende termijn.
Bij beschikking van 12 november 2010 heeft de kinderrechter voornoemde beschikking gehandhaafd en bepaald dat de machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdzorg, zonodig gevolgd door een plaatsing in een voorziening voor pleegzorg, van kracht blijft gedurende de termijn als voorzien in de beslissing van 1 november 2010 en het verzoek voor de resterende termijn - tot 1 februari 2011 - toegewezen.
Op 4 november 2010 heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Maastricht, verder te noemen de raad, een verzoekschrift tot definitieve ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing ingediend.
De advocaat heeft op 25 november 2010 de beschikking van het Hof te 's-Hertogenbosch d.d. 7 oktober 2009 ingediend, een onderzoeksrapport van drs. [P], gezondheidszorgpsycholoog d.d. 5 augustus 2009 en een kopie van een brief van mevr. [V], gezinscoach van het [Centrum] d.d. 25 november 2010.
De zaak is behandeld ter zitting van 26 november 2010.
2. Vaststaande feiten
De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit. [de minderjarige] verblijft in een residentiële instelling.
3. Verzoek, grondslag en verweer
3.1
De raad heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] definitief uit te spreken voor een periode van een jaar en een machtiging te verlenen om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdzorg, gevolgd door plaatsing in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de raad verwezen naar de bij het verzoek gevoegde motivering en rapportage en het navolgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd.
De raad is van mening dat thans daadwerkelijke hulp moet worden ingezet. Een jaar geleden werd gesproken over verwerkingsproblemen bij de moeder. Deze problemen zijn thans nog steeds aanwezig. Moeder zal eerst traumatherapie moeten volgen vooraleer zij weer samen met [de minderjarige] kan wonen. De raad herkent zeker wel positieve punten in de opvoeding door de moeder, doch uit de foto’s van de thuissituatie bij de moeder en uit de verklaringen van politie, bureau jeugdzorg en de peuterspeelzaal blijkt een thuissituatie, waarin een kind onmogelijk kan opgroeien. De peuterspeelzaal heeft door verhalen van [de minderjarige] het vermoeden gekregen dat moeder haar pijn doet, maar dat moeder niet mag weten dat [de minderjarige] hierover praat op de peuterspeelzaal. Moeder houdt iedere vorm van hulp af en men wordt niet toegelaten in de thuissituatie. De problemen van de moeder kunnen niet op korte termijn opgelost worden en de moeder kan niet op korte termijn de dagelijkse verzorging van [de minderjarige] op zich nemen. De raad is ervan overtuigd dat moeder deze situatie niet wil, maar het gebeurt wel en dat is traumatiserend voor moeder en voor [de minderjarige]. Het lukt moeder niet om zelfstandig als volwassene te functioneren en zeker niet samen met [de minderjarige].
3.3
De advocaat heeft namens de moeder verweer gevoerd als volgt:
De moeder stemt in met de ondertoezichtstelling. De uithuisplaatsing is voor moeder niet acceptabel. [de minderjarige] moet opgroeien in een schoon opvoedingsklimaat. Daar werkt moeder hard aan. Een verantwoorde thuissituatie zal voor [de minderjarige] op korte termijn gerealiseerd zijn. Moeder vindt het bezwaarlijk dat zij maar tien minuten per week met [de minderjarige] mag bellen. Dat is niet in het belang van [de minderjarige]. Er staat onomstotelijk vast dat moeder en kind een goede binding met elkaar hebben en dan is lijfelijk contact in het belang van [de minderjarige]. Moeder accepteert persoonlijke hulp en die hulp is op 11 november 2010 officieel gestart. Dat de hulp niet eerder is gestart heeft een financiële oorzaak, die buiten de schuld van moeder ligt. Het enige punt waar moeder nog niet aan voldaan heeft, is een schoon en stabiel opvoedingsklimaat. De moeder heeft geen jaar nodig om dat te realiseren. De advocaat verzoekt na verloop van de periode van voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te beoordelen hoe een en ander zich ontwikkeld heeft.
3.4
De gezinsvoogd heeft ter zitting verklaard dat moeder gedurende drie weken eenmaal per week 10 minuten telefonisch contact met [de minderjarige] heeft; het contact tussen [de minderjarige] en moeder is beperkt omdat bekeken moet worden hoe [de minderjarige] op moeder reageert. Dit contact wordt geobserveerd. De contacten worden na drie weken geëvalueerd en dan wordt bezien of uitbreiding van de contacten mogelijk is. Bureau jeugdzorg heeft nog geen duidelijk beeld van [de minderjarige] en van eventuele trauma’s die zij heeft opgelopen.
De gezinsvoogd heeft verder aangegeven dat ter zitting maar weinig gesproken is over de situatie waarin [de minderjarige] en moeder verkeerden vóór de uithuisplaatsing; [de minderjarige] is in een crisissituatie uit huis gehaald. De extreme vervuiling in de woning was er ook al in de jaren vóór 2010. Het lukt moeder niet de thuissituatie voor [de minderjarige] op langere termijn leefbaar te houden, maar op kortere termijn wel. Moeder is de afgelopen weken eenmaal niet op een afspraak verschenen en op andere afspraken komt zij te laat; ook voor belcontacten is moeder te laat. Voor bureau jeugdzorg is het heel duidelijk dat [de minderjarige] voor lange tijd uit huis geplaatst moet blijven om zicht krijgen op [de minderjarige] en op de rol van moeder als opvoeder. Ambulante hulp die vanuit [het Centrum] geboden wordt is onvoldoende. Hulp in de eigen omgeving is beter dan hulp vanuit Noord-Holland van [het Centrum]. Omdat bureau jeugdzorg ook nog andere problematiek ziet ontstaan, moet er onderzoek gedaan worden door een objectieve derde en niet door een door de moeder gekozen behandelaar en ook niet door een interne behandelaar van bureau jeugdzorg.
4. Beoordeling
Bij beschikking van 7 oktober 2009 heeft het gerechtshof te ’s Hertogenbosch het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] afgewezen. In die procedure was, net als in de onderhavige procedure, sprake van een vervuilde woning. Het hof heeft in voormelde beschikking overwogen dat, omdat de woning van moeder en [de minderjarige] inmiddels op orde was gemaakt, er geen grond voor verlenging van de ondertoezichtstelling meer kon zijn. Verder heeft het hof overwogen dat ondertoezichtstelling pas aan de orde kan komen als de bedreiging van het kind niet op een minder ingrijpende wijze kan worden weggenomen. Het hof heeft geoordeeld dat de dreiging voor [de minderjarige] afdoende kon worden afgewend door de vrijwillige hulp die moeder had aangezocht en door de toezegging van moeder om ambulante hulpverlening bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te accepteren en tevens behandeling van haar eigen traumastoornis te accepteren.
Thans is de kinderrechter uit de stukken en uit de overgelegde foto’s gebleken dat de woning van moeder wederom ernstig vervuild was en dat de vervuiling van dien aard was dat het gebruik van de woning per 1 november 2010 niet langer werd toegestaan en dat de woning per die datum is dichtgetimmerd. Dit heeft geleid tot een crisisinterventie en tot voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige].
Door de raad wordt nu een definitieve ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling gevraagd. De kinderrechter oordeelt dat de gronden daarvoor aanwezig zijn.
De kinderrechter stelt vast dat het laten vervuilen van de woning een terugkerend probleem van de moeder is. Het moeten wonen in een herhaaldelijk ernstig vervuilde woning vormt een bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige]. Daarnaast leiden de zorgen die, zoals blijkt uit de raadsrapportage, geuit zijn door diverse instanties (de woningbouwvereniging, de peuterspeelzaal, het AMK, de politie, de wijkagent en de huisarts) de kinderrechter ook tot het oordeel dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat haar zedelijke en lichamelijke belangen en haar gezondheid ernstig worden bedreigd.
De kinderrechter oordeelt dat deze bedreiging niet anders dan door een ondertoezichtstelling kan worden afgewend. Gebleken is immers dat de moeder, in strijd met voormelde uitspraak van het gerechtshof, niet blijvend vrijwillige hulp bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] heeft geaccepteerd. Ook heeft de moeder geen behandeling van haar traumastoornis geaccepteerd.
De kinderrechter gaat voorbij aan het verweer van de moeder dat financiële problemen ertoe hebben geleid dat geen hulp van de grond is gekomen. Nog daargelaten de vaststelling dat de moeder dit niet aantoont, acht de kinderrechter de reden van het niet op gang komen van hulp niet relevant; het feit dat een jaar na de uitspraak van het hof nog steeds geen vrijwillige hulp op gang gekomen is, vormt voldoende reden voor gedwongen hulp.
Daarnaast overweegt de kinderrechter dat het inroepen van hulp op het moment dat ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing dreigen en het vervolgens weer loslaten van die hulp een vast patroon van de moeder lijkt. Immers, in de maanden na de uitspraak van het hof was er geen enkele vorm van hulp; vanaf februari 2010 zijn door de wijkagent, de woningvereniging, het AMK en de raad pogingen ondernomen om met de moeder in gesprek te gaan over de woonsituatie en over [de minderjarige], maar de moeder hield de deur dicht en legde ook het advies van de huisarts om contact te hebben met het AMK naast zich neer. Pas toen wéér een verzoek tot het nemen van kinderbeschermingsmaatregelen was ingediend, heeft moeder zich op 10 november 2010 gemeld bij mevrouw [V], gezinscoach bij het [Centrum]; bij schrijven van 25 november 2010 deelt mevrouw [V] dan mee dat besloten is om moeder te ondersteunen.
Dit vaste patroon van aantrekken en afstoten van hulp dient door een ondertoezichtstelling te worden doorbroken.
Ten slotte overweegt de kinderrechter dat de langdurige instabiele situatie van een vervuilde woning en het aantrekken en afstoten van hulp voldoende grond vormen om de machtiging uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Naar het oordeel van de kinderrechter dient [de minderjarige] de komende periode in een veilige omgeving te verblijven, waarbij wellicht onderzoek naar haar gesteldheid dient plaats te vinden. De moeder dient de komende periode blijvend hulp te aanvaarden en adviezen van de gezinsvoogd op te volgen en ze zal moeten aantonen dat zij in staat is om zelfstandig een woning te bewonen én te onderhouden. Daarnaast zal (opnieuw) onderzocht moeten worden of moeder in staat is althans kan leren om [de minderjarige] blijvend een stabiel, schoon en veilig opvoedingsklimaat te verschaffen. Wat er immers ook zij van het door moeder overgelegde onderzoeksrapport van haar behandelaar drs. [P], gebleken is dat de moeder het afgelopen jaar niet in staat is geweest dat voor [de minderjarige] geschikte opvoedingsklimaat te creëren.
5. Beslissing:
Stelt voornoemde minderjarige met ingang van 7 december 2010 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de termijn van één jaar.
Verleent machtiging tot plaatsing van [de minderjarige] met ingang van 7 december 2010 voor de termijn van één jaar in een accommodatie van een zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdzorg, gevolgd door plaatsing in een voorziening voor pleegzorg.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, en in het openbaar op 7 december 2010 uitgesproken in tegenwoordigheid van L.M.H. Beckers, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.