parketnummer: 03/703501-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 oktober 2010
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst - te Sittard.
Raadsman is mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 19 mei 2009, 14 augustus 2009, 10 november 2009, 22 januari 2010, 2 april 2010, 30 juni 2010 en 21, 22 en 24 september 2010, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De strafzaak tegen verdachte, hierna te noemen: [naam medeverdachte 2], is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 9], [A.], [naam medeverdachte 6], [naam medeverdachte 7] en [naam medeverdachte 8].
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [naam medeverdachte 2]:
Feit 1: samen met anderen ongeveer 2,2 kilo heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad,
Feit 2: samen met anderen verschillende keren harddrugs buiten Nederland heeft gebracht dan wel harddrugs heeft verkocht,
Feit 3: deelgenomen heeft aan een organisatie gericht op het plegen van drugsgerelateerde delicten,
Feit 4: samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, dan wel samen met anderen verschillende keren geldbedragen heeft witgewassen, terwijl hij wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf dan wel dat hij dat redelijkerwijs moest vermoeden,
Feit 5: een auto (Seat Leon) heeft witgewassen,
Feit 6: in een auto heeft gereden terwijl hij geen rijbewijs had,
Feit 7: samen met anderen een auto (VW Golf) heeft witgewassen.
3 Voorvragen
3.1 Geldigheid van de dagvaarding
Feit 4
Op grond van artikel 261, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Een functie van de tenlastelegging is de verdachte op zodanig duidelijk wijze te informeren waarvoor hij terecht moet staan, dat hij zich daartegen adequaat kan verdedigen. Een andere functie van de tenlastelegging is de rechter in staat te stellen om op grond van de tenlastelegging het verwijt dat het openbaar ministerie met de tenlastelegging aan de verdachte maakt te onderzoeken en hierover een beslissing te nemen, te weten of het verwijt al dan niet bewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging onder 4 niet aangeeft op welke concrete gedragingen zij zich richt. De tenlastelegging omvat niet meer dan een gedeeltelijke herhaling van de delictsomschrijvingen van de artikelen 420bis, eerste lid, respectievelijk 420quater, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, met dien verstande dat in de primaire variant ook de ‘gewoonte’ in de tenlastelegging is opgenomen. De concretisering beperkt zich tot vermelding van het voorwerp dat witgewassen zou zijn (geld), de vermelding van de tenlastegelegde periode (een periode van circa 9 maanden) en als vermelding van de plaats (de gemeente/het arrondissement Maastricht, dan wel elders in Nederland). In alle varianten van de tenlastelegging van dit feit is tevens aangegeven dat meermalen is witgewassen door [naam medeverdachte 2] al dan niet tezamen met anderen.
De tenlastelegging van feit 4 verschaft geen nadere informatie. Volgens het dossier en de tenlastelegging van de overige feiten die aan [naam medeverdachte 2] verweten worden zou hij veelvuldig betrokken zijn geweest bij de handel in verdovende middelen. Onduidelijk is of het verwijt van (gewoonte-/schuld-)witwassen ziet op al het geld dat [naam medeverdachte 2] (en/of zijn medeverdachten) al dan niet rechtstreeks met behulp van de drugshandel hebben verkregen dan wel dat meer specifieke geldbedragen bedoeld zijn. Evenmin bevat de tenlastelegging andere aanvullende informatie, waaruit zou kunnen worden teruggeredeneerd welke geldbedragen bedoeld worden. Te denken valt aan vermeldingen als waar het geld voorhanden was, waar of bij welke gelegenheid het is overgedragen of waaraan het is uitgegeven.
De tenlastelegging van feit 4 primair, subsidiair en meer subsidiair stelt de rechtbank vanwege een onvoldoende geconcretiseerde feitsomschrijving niet in staat een inhoudelijke beslissing te nemen. Dientengevolge zal de rechtbank de dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde onder 4, primair, subsidiair en meer subsidiair nietig verklaren, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie is van mening dat feit 1 bewezen kan worden, gelet op het aantreffen van de drugs en de bekentenis van [naam medeverdachte 2].
Feit 2
De officier van justitie is van mening dat feit 2 bewezen kan worden, met name gelet op de verklaringen van [L.], [A.] en [naam medeverdachte 7].
Feit 3
De officier van justitie is van mening dat in de onderhavige zaak voldaan is aan de kenmerken van een criminele organisatie en dat [naam medeverdachte 2] daar aan heeft deelgenomen. De officier van justitie komt dan ook tot de conclusie dat dit feit bewezen kan worden.
Feit 5, 6 en 7
De officier van justitie is van oordeel dat deze feiten bewezen kunnen worden. Bij feit 5 en 7 zijn de auto’s bij [naam medeverdachte 2] aangetroffen. Ten aanzien van feit 6 is gezien dat [naam medeverdachte 2] een auto bestuurt terwijl hij geen rijbewijs heeft.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman van [naam medeverdachte 2] refereert zich met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1, met dien verstande dat naar zijn mening voor het tezamen en in vereniging plegen van dit feit onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is. Van dat onderdeel zou [naam medeverdachte 2] moeten worden vrijgesproken.
Feiten 2 en 3
Ook met betrekking tot deze feiten refereert de raadsman zich ten aanzien van de bewezenverklaringen, met de kanttekening dat [naam medeverdachte 2] van een deel van de periode partieel zou moeten worden vrijgesproken. Hij was immers uit de organisatie gezet na een ruzie met [naam medeverdachte 1]. Tevens acht de raadsman onvoldoende bewijs aanwezig voor het feit dat [naam medeverdachte 2] leider of bestuurder van de organisatie zou zijn geweest. Ook van dit onderdeel zou [naam medeverdachte 2] moeten worden vrijgesproken.
Feit 5
De raadsman stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van dit feit onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is, zodat [naam medeverdachte 2] van dit feit moet worden vrijgesproken. [naam medeverdachte 2] wordt enkel in een auto aangetroffen.
Feiten 6 en 7
Met betrekking tot deze feiten refereert de raadsman zich ten aanzien van de bewezenverklaring.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bijnamen
Voordat de rechtbank de afzonderlijke feiten bespreekt, merkt zij op dat in veel verklaringen [naam medeverdachte 2] en de medeverdachten met een bijnaam worden aangeduid. Voor de begrijpelijkheid van de bespreking van de feiten en de bewijsvoering geeft de rechtbank hier aan welke bijnamen zij onder andere in het dossier heeft aangetroffen en als vaststaand aanmerkt.
[naam medeverdachte 1] had als bijnaam: [A.];
[naam medeverdachte 2] had als bijnaam: [Y.].
[H.] [naam medeverdachte 9] had als bijnaam ‘[L.]’ of ‘Li’.
[naam medeverdachte 7] had als bijnaam ‘[S.]’ en Khalid [naam medeverdachte 6] had als bijnaam ‘Ma(t)ti(e)’, al dan niet met de toevoeging ‘de materiaalman'.
Tenslotte vermeldt de rechtbank nog dat met de bijnaam ‘[F.]’ of ‘Flappy’ kennelijk Raai [naam medeverdachte 1] is bedoeld , die geen verdachte in de zaak Ramo is.
Feit 1
Op 3 februari 2009 worden op het adres Dobbelsteynstraat 7 te Margraten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 8] aangehouden. Bij doorzoeking van de woning wordt onder andere 2195,6 gram heroïne in beslag genomen. [naam medeverdachte 8] heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij niets afwist van de aanwezigheid van die drugs. [naam medeverdachte 2] heeft op de terechtzitting verklaard dat hij deze drugs voor een zekere Aziz bewaarde en daarvoor geld ontving.
Op grond van het aantreffen en het (NFI)onderzoek van deze drugs en de verklaring van [naam medeverdachte 2], in verband met de aangetroffen hoeveelheid die als een handelshoeveelheid moet worden aangemerkt, zal de rechtbank bewezen verklaren dat [naam medeverdachte 2] dit feit tezamen met een ander of anderen heeft gepleegd.
Feit 2
Onder feit 2 is aan [naam medeverdachte 2] ten laste gelegd dat hij zich, samen met anderen, in de periode van 1 mei 2008 tot en met 2 februari 2009 heeft schuldig gemaakt aan het meermalen buiten Nederland brengen van verschillende soorten harddrugs door, zo begrijpt de rechtbank, in Maastricht heroïne en cocaïne te verkopen aan (met name) Franse kopers, die deze middelen meenamen naar het buitenland.
De rechtbank overweegt als volgt.
[naam medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met anderen heroïne en cocaïne heeft verkocht aan Franse kopers, maar dat dit slechts het geval was in de periode tot en met juli 2008 en in de maanden januari en februari 2009. In de eerste periode zou deze verkoop hebben plaatsgevonden samen met [naam medeverdachte 1]. In juli 2008 zou een breuk zijn ontstaan tussen [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1], onder meer omdat [naam medeverdachte 1] problemen zou hebben met het feit dat de vriendin van [naam medeverdachte 2] zwanger was. De samenwerking is daarop verbroken, aldus [naam medeverdachte 2]. In januari en februari 2009 heeft [naam medeverdachte 2] naar eigen zeggen opnieuw als drugsrunner (hard)drugs aan Fransen verkocht, maar nu met “andere vrienden”.
Op 2 mei 2008 zijn de Fransen Leonhardt, Protain en Michel aangehouden. Bij hen is onder meer heroïne aangetroffen. Leonhardt en Michel hebben beiden verklaard dat zij op 2 mei 2008 naar Maastricht waren gekomen om heroïne te kopen. Tevoren had Leonhardt naar het telefoonnummer +31620357799 gebeld en een man genaamd [Y.] gesproken. Volgens Leonhardt heeft [Y.] hen in Maastricht naar een woning gebracht en verdovende middelen gehaald en deze aan een andere persoon die ook in de woning was gegeven. Leonhardt en Michel hebben het geld aan ene “Li” gegeven. Er was nog een man in de woning, genaamd [A.]. Tijdens een meervoudige fotoconfrontatie heeft Leonhardt [naam medeverdachte 9] herkend als de persoon van wie zij verdovende middelen had gekocht. Michel heeft bij een meervoudige fotoconfrontatie in maart 2010 [naam medeverdachte 6] herkend, die hij ‘[A.]’ noemt, als degene die, volgens hem, evenals ‘Li’ heroïne en cocaïne in het appartement verkocht. Ook heeft Michel
[naam medeverdachte 9] tijdens een meervoudige fotoconfrontatie aangewezen als ‘Li’, die hem op 2 mei 2008 drugs had verkocht. Li had hem, Michel, gedurende een jaar tussen de twaalf en vijftien keer geholpen (de rechtbank begrijpt uit de context dat Michel hiermee bedoelt dat hij zo vele malen drugs in Maastricht heeft ‘gekocht’) en wel in verschillende appartementen.
[naam medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of hij bij deze drugsdeal betrokken was, maar dat hij in die tijd regelmatig de telefoon voor klanten opnam met de naam ‘[Y.]’.
[naam medeverdachte 9] heeft bij de politie verklaard dat hij vanaf mei 2008 betrokken was bij de drugshandel van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1]. Hij heeft onder meer verklaard dat de klanten bijna altijd belden met [naam medeverdachte 2] of [naam medeverdachte 1], dat zij dan vervolgens naar hem belden, dat hij de klanten dan moest ophalen, dat het bijna altijd Franse personen waren, dat hij vervolgens in een woning drugs aan de klanten verkocht en dat de klanten voornamelijk heroïne en ook wel cocaïne kochten.
[naam medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij vanaf juni 2008 samen met anderen drugs heeft verkocht aan met name Fransen. Hij heeft onder meer verklaard dat de klanten meestal met [naam medeverdachte 1] belden, dat [L.] ze met de taxi ging halen, dat de klanten naar een huis werden gebracht, waar gehandeld werd en dat hij hier ook bij betrokken was. De meeste klanten kwamen volgens [naam medeverdachte 7] voor heroïne en cocaïne. Ook heeft hij verklaard dat hij via [Y.] bij “het groepje” gekomen is.
[L.] heeft op 5 juni 2008 bij de politie verklaard dat hij sinds circa twee maanden in de woning Penatenhof 53b te Maastricht verblijft, omdat hij samen met [H.] (de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte 9]), [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] in verdovende middelen handelt. Volgens [L.] was [naam medeverdachte 2], die door de klanten [Y.] werd genoemd, degene die het meeste deed: geldzaken, klanten runnen/werven.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [naam medeverdachte 2] zich, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan het meermalen uitvoeren van heroïne en cocaïne vanaf mei 2008.
Ten aanzien van het verweer van [naam medeverdachte 2] dat deze samenwerking reeds in juli 2008 is beëindigd, overweegt de rechtbank als volgt.
Dát er tussen [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] op een zeker moment sprake is geweest van een zakelijk conflict, waardoor de samenwerking tussen beiden in de drugshandel werd beëindigd, acht de rechtbank op zich aannemelijk. Over het ontstaan van een dergelijke breuk wordt zowel door [naam medeverdachte 2] als door [naam medeverdachte 7] verklaard. De vraag is evenwel wanneer die breuk, en dus het einde van de samenwerking, is ontstaan.
[naam medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat dit in juli 2008 plaats vond, dat hij na de breuk geen enkel zakelijk contact meer met [naam medeverdachte 1] had en dat zij elkaar nog slechts sporadisch spraken over bijvoorbeeld de post. Desondanks heeft [naam medeverdachte 2] naar eigen zeggen in december 2008 een bedrag van ruim € 2.500,- van [naam medeverdachte 1] geleend. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [naam medeverdachte 1] een dergelijk bedrag aan [naam medeverdachte 2] zou uitlenen, wanneer op dat moment sprake was een breuk. Een breuk die nota bene mede ontstaan leek te zijn door een ruzie over geld..
Daar komt bij dat [naam medeverdachte 7] op 10 februari 2009 bij de politie heeft verklaard dat [Y.] voorheen ook deel uitmaakte van “de groep”, maar sinds twee maanden niet meer, omdat het tot een ruzie was gekomen, omdat [Y.] geld zou hebben achtergehouden en omdat zijn vriendin een kind zou krijgen. Deze verklaring ondersteunt het oordeel van de rechtbank dat de betreffende breuk tussen [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] niet in juli 2008, maar eerst rond medio december 2008 heeft plaatsgevonden.
Dat brengt mee dat de rechtbank bewezen acht dat [naam medeverdachte 2], samen met anderen, in de periode van 1 mei 2008 tot 15 december 2008 meermalen opzettelijk heroïne en cocaïne heeft uitgevoerd.
De rechtbank acht tevens bewezen dat [naam medeverdachte 2], samen met een ander of anderen, in de periode van 1 januari 2009 tot en met 2 februari 2009 opzettelijk heroïne en cocaïne heeft uitgevoerd. [naam medeverdachte 2] heeft immers ter terechtzitting erkend dat hij in deze periode, met “andere vrienden” actief was als drugsrunner en daarbij met name aan Franse kopers allerlei soorten drugs verkocht, waaronder heroïne en cocaïne. Behalve op deze bekennende verklaring van [naam medeverdachte 2] ter terechtzitting, heeft de rechtbank in verband met dit feit acht geslagen op de observaties en taps, zoals die onder meer op 21 januari 2009 hebben plaatsgevonden.
Blijkens die observaties is op 21 januari 2009 om 18:13 uur een Opel Corsa, Frans kenteken 1972VE21, te zien, die geparkeerd wordt aan de Maasboulevard ter hoogte van de coffeeshop ‘Mississippi’. Daar worden de beide inzittenden door een taxi opgehaald, waarna zij een woning in Maastricht worden binnengebracht. Om 20:38 uur rijdt de Franse auto weer weg. Kort daarna wordt de auto staande gehouden. Inzittenden blijken te zijn de Fransen Tisserand en Gokoun. In een holle ruimte van hun auto bevindt zich een plastic zakje met heroïne en cocaïne. Tisserand heeft verklaard dat hij zojuist heroïne heeft gekocht in Maastricht, dat ze vanuit Luxemburg voor het eerst gebeld hebben met de dealer, dat ze hadden afgesproken bij de parkeerplaats bij coffeeshop Mississippi, waar ze door een taxi werden opgehaald en dat in de taxi een negroïde persoon zat met een opvallend smal gezicht. Ze werden naar een woning gebracht, waar nog twee andere personen aanwezig waren en hebben daar heroïne en cocaïne gekocht. Ook Gokoun heeft verklaard dat ze op de parkeerplaats van coffeeshop Mississippi zijn opgehaald door een dealer, met een taxi naar een woning zijn gebracht en dat daar nog twee personen waren. Het telefoonnummer van de dealer is + 31 62034779. Zijn eigen nummer is 06-37327644.
Het telefoonnummer +31 6 10323395 is op 21 januari 2009 getapt.. [naam medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de gebruiker van dit telefoonnummer is. Tussen 15:43 uur en 18:51 uur zijn onder meer de volgende gesprekken gevoerd:
- Man meldt zich met ‘[Y.]e’; fr3624 (de rechtbank begrijpt: een Frans telefoonnummer eindigend op 3624) zegt dat hij nu in Luxemburg zit en vraagt of de kwaliteit goed is en of hij kan komen. Man zegt: zeker. Ze spreken af over 2 uur bij boot Mississippi. Fr3624 zegt dat hij in een blauwe corsa komt; en dat fr3624 nog eens moet bellen als hij in Luik is;
- NN-man belt naar NNman met nummer 6330 (de rechtbank begrijpt: een telefoonnummer eindigend op 6330) en zegt: Luister de man van de andere kant heeft gebeld. Welke? De man uit Luxemburg je weet het toch. Man 6330 vraagt wat heeft hij nodig? Nn-man: donker spul (..) 2,2. Man 6330: 200?. Nn-man: dat klopt. Man 6330: We hebben het in onze voorraad.
- nr. 06-37327644 belt en zegt onderweg te zijn, tot dadelijk bij de boot;
- nr. 06-14739018: ‘[Y.]e’ belt met man van taxipoint, zegt: rij naar Mississippi.
Ter terechtzitting heeft [naam medeverdachte 2] verklaard dat het goed zou kunnen dat hij de ‘[Y.]’ is in dit gesprek.
Gelet op de overeenkomsten tussen de inhoud van deze tapgesprekken en de verklaringen van Gokoun en Tisserand ten aanzien van bepaalde details (Luxemburg, Mississippi, taxi), de telefoonnummers en de tijd van gesprekken, gaat de rechtbank ervan uit dat deze gesprekken betrekking hebben op de verkoop van drugs aan Gokoun en Tisserand op 21 januari 2009.
Ook andere gesprekken die in de maand januari 2009 met telefoonnummer +31 6 10323395 zijn gevoerd, zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als ‘drugsgerelateerd’.
Op 17 januari 2009 vindt een gesprek plaats met de volgende inhoud:
- NN-man belt met man 6330 en zegt dat er net een klant heeft gebeld die duizenden heeft. Hij zegt tegen man 6330 dat hij 1 ons moet brengen, wit.
Op 20 januari 2009 vinden de volgende gesprekken plaats:
- Nnman belt naar man 6330 en vraagt: waar is de weegschaal?(…) Ik heb spullen gekocht.(...) Van een man, daarom de weegschaal nodig, snapje. Man 6330 zegt: Ga naar het huis, waar de Junk is, en neem de zwarte weegschaal mee.
- NNman wordt gebeld door man 6330, die vraagt: Luister, welke soort van de product ga je kopen. De witte of het andere spul. Nnman: de witte. Man 6330: Het is precies wat ik heb. Ik heb er 30 van. NNman: ik bedoel de donkere. Man 6330: Waarom koop het. NNman; Hoe bedoel je. Man 6330: Omdat ik het nog steeds de handel heb. (…) Of wil je liever alleen werken. NNman: Ik ga het apart bewaren. Man 6330: Waarom een nieuwe spullen kopen terwijl ik nog de handel voor de verkoop heb. Ik heb genoeg van donkere.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de overige inhoud van de gesprekken, waar in deze telefoongesprekken wordt gesproken over “wit” en “donker” daarmee cocaïne en heroïne wordt bedoeld.
Ten aanzien van de wetenschap van de uitvoer overweegt de rechtbank nog dat deze reeds valt af te leiden uit het feit dat de kopers Fransen waren, die met voertuigen met een Frans kenteken naar Maastricht kwamen om drugs te kopen, terwijl er zodanige hoeveelheden werden gekocht, dat deze niet voor onmiddellijk gebruik konden zijn bedoeld.
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [naam medeverdachte 2] zich, samen met anderen, weliswaar in wisselende samenstelling, gedurende de gehele ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het meermalen uitvoeren van heroïne en cocaïne.
Feit 3
Aan [naam medeverdachte 2] wordt als derde feit verweten dat hij in de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had – kort gezegd – het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet en dat hij leider van die organisatie was.
Deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel, inclusief de invoer en uitvoer van verboden verdovende middelen, is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel is een zogenaamde specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de bij dat artikel behorende jurisprudentie ook van toepassing is op artikel 11a van de Opiumwet.
Behalve het hebben van een ‘criminele doelstelling’ (de hierboven genoemde illegale drugshandel), waarop het oogmerk van de organisatie gericht moet zijn, zijn de vereiste kenmerken van een dergelijke organisatie volgens vaste jurisprudentie dat een bepaald gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiestructuur bestaat. Kenmerken hiervan kunnen bijvoorbeeld zijn dat er gemeenschappelijke regels bestaan, een bepaalde mate van hiërarchie, sturing van de leden van de organisatie en een bepaalde werkwijze. Voor het bewijs van deelneming aan een dergelijke organisatie is niet vereist dat de betrokkene heeft samengewerkt met alle andere deelnemers, noch dat hij alle deelnemers kende. Ook behoeft het samenwerkingsverband niet steeds uit dezelfde personen te bestaan.
Verder is voor het bewijs van deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven niet vereist dat betrokkene zelf deelneemt aan de misdrijven die de organisatie pleegt, noch dat hij opzet heeft of weet heeft van de concrete misdrijven die de organisatie pleegt. De betrokkene moet wel in het algemeen weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rechtbank acht bewezen dat [naam medeverdachte 2] in de periode van 1 mei 2008 tot 15 december 2008 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waaraan naast [naam medeverdachte 2] in elk geval hebben deelgenomen [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 9], [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7].
De rechtbank zal in het hiernavolgende bespreken op grond van welke bewijsmiddelen zij tot deze beslissing is gekomen.
Vooropgesteld zij dat de rechtbank bewezen acht dat [naam medeverdachte 2] samen met anderen opzettelijk harddrugs heeft uitgevoerd (feit 2). Dit feit is gepleegd in de tenlastegelegde periode van feit 3.
Daarnaast wijzen in deze zaak in het bijzonder de volgende kenmerken op het bestaan van een criminele organisatie: de taakverdeling, de werkwijze, het gebruik van vaste telefoonnummers, de vaste klantenkring en de nazorg.
De handelingen van de organisatie omvatten het inkopen van puur materiaal, het versnijden en persen van het versneden materiaal en het verkopen van de verdovende middelen aan personen die deze middelen meenamen naar het buitenland. De verdovende middelen waren met name heroïne en cocaïne.
Uit de hierna te bespreken bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er volgens een tamelijk vaste werkwijze werd gehandeld, die als volgt kan worden omschreven. Een klant belde op en maakte een afspraak voor de koop van verdovende middelen. Op de afgesproken plaats werd de auto van de klant achtergelaten en werd de klant door een runner met een taxi opgevangen die de klant naar een woning bracht. In het algemeen waren de gevraagde hoeveelheden harddrugs niet in de woning aanwezig en moest de klant wachten totdat ze gehaald waren. Als de verdovende middelen in de woning (gebracht waren en daarmee) aanwezig waren kreeg de klant wat hij besteld had en betaalde hij daarvoor. De klant verliet daarna de woning en werd met een taxi teruggebracht naar zijn auto.
Deze werkwijze valt onder andere af te leiden uit de wijze waarop de verkoop van verdovende middelen aan Leonhardt en Michel op 2 mei 2008 in Maastricht heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen hierover in de bewijsvoering van feit 2 is opgenomen.
Leonhardt heeft verklaard dat [Y.] altijd kopers begeleidt tot de woning. Na de bestelling gaat hij de verdovende middelen halen en geeft hij deze aan een andere persoon die ook in de woning is. Volgens Leonhardt verkoopt [Y.] nooit zelf en neemt hij ook nooit geld aan. Dat doet altijd iemand anders.
Michel heeft verklaard dat hij bij een kooptransactie met verschillende personen te maken had, ook al belde hij iedere keer hetzelfde nummer. Hij bestelde bij [Y.]; [Y.] was altijd degene die de telefoon opnam. Hij onderhandelde ook telkens met [Y.], die daarna vertrok.
Deze werkwijze komt ook tot uiting in de verklaringen van [K.] en [naam medeverdachte 5], die sinds circa vier maanden drugskopers in hun huis, [K-straat] te Maastricht, ontvingen. Volgens [K.] was de afspraak dat [L.] en Sjef van de slaapkamer aan de voorzijde gebruik zouden maken om verdovende middelen te verkopen. Daarvoor zouden zij, [K.] en [naam medeverdachte 5], tussen de 20 en 40 euro krijgen; af en toe werd met cocaïne betaald. [naam medeverdachte 7] heeft verklaard dat [K.] en [naam medeverdachte 5] soms geld, maar meestal cocaïne voor eigen gebruik als vergoeding kregen.
In de woning werden de drugs verkocht door [L.] en Sjef. Volgens [naam medeverdachte 5] is [L.] circa 20 à 25 keer met klanten in hun woning geweest en Sjef volgens hem circa 6 keer; [K.] verklaarde dat er tussen de 20 en 30 keer klanten zijn geweest.
[naam medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij bij [K.] en [naam medeverdachte 5] kwam om de verdovende middelen brengen. Hij kreeg daartoe opdracht van [L.]. Hij haalde de spullen bij [M.]. Vaak reed hij daar naar toe met de scooter.
[naam medeverdachte 7] heeft bovendien meerdere malen over de werkwijze gesproken. Op 3 februari 2009 verklaarde hij daarover het volgende. Een klant belt met [naam medeverdachte 1], die belt met een taxi. [L.] gaat met de taxi de klanten halen. De klanten worden naar een huis gebracht, waar gehandeld wordt. De meeste klanten komen voor heroïne en cocaïne. Nadat de bestelling bekend is, worden de drugs gehaald. Dan wordt er weer een taxi gebeld en worden de klanten zonder [L.] weggestuurd.
De verklaringen van [K.], [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 7] worden ondersteund door de verklaring van [A.], dat [L.] en [S.] zich bezighielden met het halen van klanten.
Op 10 februari 2009 heeft [naam medeverdachte 7] uitgebreider over de werkwijze verteld. Volgens hem waren er bepaalde klantentelefoons, die volstonden met Franse telefoonnummers. Een van deze telefoons had als deel van het telefoonnummer de cijfers 06-1010. Op deze telefoons belden (met uitzondering van Samira) alleen klanten. Als deze belden dan namen meestal [naam medeverdachte 1] of [naam medeverdachte 9] de telefoon op. [naam medeverdachte 1] noemde zich dan [A.] en [naam medeverdachte 9] [L.] of Bruce [L.]. Met deze namen stonden ze bekend bij klanten. Er werd bijna altijd Frans gesproken, een enkele keer Arabisch. De klanten vertelden wanneer ze zouden vertrekken of dat ze er al bijna waren. [naam medeverdachte 1] vroeg altijd om ongeveer 20 minuten voordat ze er waren nog even te bellen, omdat het circa 10 minuten zou duren voordat er een taxi was. Bijna altijd werd er afgesproken bij Novotel, Koffieshop Fantasia, Koffieshop Black Widow, de telefooncel achter het Chinese poolcentrum op de Tongerseweg of bij de kerk in Mariaberg. Heel af en toe werden er afspraken bij het station, de Mississippi en bij de MacDonalds bij de Geusselt gemaakt. Het waren altijd dezelfde klanten die kwamen. In de telefoon stonden alle namen van de klanten. Het gemiddelde dat per klant werd verkocht was 70 gram heroïne en 3 gram cocaïne. Sommige klanten kwamen voor tussen de 100 en 150 gram heroïne. Een klant uit Marseille kwam meestal voor 4 à 5 kilo heroïne. Van deze klant is ook de Ford Mondeo. Deze heeft [naam medeverdachte 1] van hem gekocht. Hij heeft hem betaald met geld en drugs.
Deze werkwijze is ook te herkennen in de verklaring van [L.]. Deze heeft al op 5 juni 2008 verklaard dat [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] beiden mobiele telefoons hadden en dat de klanten naar hen belden. Hij werd dan weer door [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] gebeld om de klanten op te halen en hen naar een dealplek te brengen. Zo’n dealplek kon een woning zijn of gewoon een plek op straat. Volgens [L.] hadden [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] een klantenkring opgebouwd met veel vaste klanten. Zij wisten zelfs soms welke vaste klanten op komst waren: “een soort werkschema”.
In dat verband wijst de rechtbank ook op de verklaring van [L.], dat er één telefoonnummer was dat ze niet kwijt mochten raken. Dit was het nummer dat bij alle klanten bekend was. Als dit nummer (de rechtbank begrijpt: een gsm met dit nummer) in beslag was genomen, werd hetzelfde nummer opnieuw aangevraagd. Hiermee in overeenstemming is de omstandigheid dat bij [naam medeverdachte 2] op verschillende tijdstippen verschillende gsm’s in beslag genomen zijn met steeds hetzelfde telefoonnummer.
Het belang dat werd gehecht aan vaste klanten wordt ondersteund door het feit dat wel eens contact werd opgenomen met Franse klanten die al een tijdlang niet meer waren gekomen.
Verder zijn er aanwijzingen dat de organisatie ook aan een zekere ‘nazorg’ deed. Michel heeft verklaard dat hij Li terugzag op 29 oktober 2008, toen hij, Michel, uit de gevangenis kwam. [Y.] kwam met de auto, hij had zijn chauffeur [A.] bij zich. Ze namen hem en Protain mee naar een appartement waar gedeald werd. In opdracht van [Y.] gaf Li hun daar 200 gram heroïne. [Y.] was volgens Michel aanwezig toen Li hun de heroïne gaf. Het was, aldus Michel, een cadeautje, zodat zij weer opnieuw verdovende middelen van hem zouden kopen.
Uit het voorafgaande blijkt van de samenwerking van verschillende personen bij de handel in verdovende middelen. Welke personen tot ‘de groep’ behoorden, blijkt uit onder meer de volgende verklaringen.
De getuige [L.] was volgens eigen zeggen tot 5 juni 2008 betrokken bij de handel in verdovende middelen, tezamen met [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 9] en [naam medeverdachte 6]. Hij heeft op 5 juni 2008 verklaard dat hij sinds circa twee maanden in de woning Penatenhof 53b te Maastricht verblijft, omdat hij samen met [H.], [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] in verdovende middelen handelt. Diens verklaring vindt ondersteuning in de verklaring van [A.] dat zij zich [L.] onder diens voornaam [B.] kan herinneren als haar wordt verteld dat deze persoon door ‘[Y.]’ verdacht werd van het stelen van een groot geldbedrag en in het feit dat
[naam medeverdachte 9] en [L.] op 23 mei 2008 samen in een auto zijn aangetroffen.
[A.] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 7] deel uitmaakte van de groep waarin zich [naam medeverdachte 1], [Y.], [M.] en [L.] bevinden.
[naam medeverdachte 7] heeft verklaard dat de groep uit zes man bestond: [Y.], [F.],, [M.], [L.], [naam medeverdachte 1] en hemzelf. Op 10 februari 2009 heeft [naam medeverdachte 7] verklaard dat [Y.] en [F.] sinds twee maanden niet meer meededen, omdat het tot ruzie was gekomen tussen [Y.] en [A.]. [naam medeverdachte 7] heeft ten slotte verklaard dat hij vanaf juni 2008 binnen deze groep werkzaam was. In de maanden oktober 2007 tot en met februari 2008 kwamen[F.] en [Y.].
Uit de verklaringen van verschillende personen kan worden afgeleid dat de groep op een gestructureerde wijze samenwerkte en dat ieder in beginsel een eigen rol had.
[naam medeverdachte 1] was volgens [L.] en [naam medeverdachte 7] de baas van de groep. [naam medeverdachte 2] wordt door [L.] als ‘onderdirecteur’ en ‘rechterhand’ (van [naam medeverdachte 1]) aangeduid. [naam medeverdachte 7] ziet hem ook als onderdirecteur. Daarmee in overeenstemming is hetgeen [L.] over [naam medeverdachte 2] heeft verklaard, te weten dat [naam medeverdachte 2] [L.] inwerkte, alle dealplekken liet zien en hoe hij moest rijden. [naam medeverdachte 2] deed volgens [L.] het meeste. Hij deed de geldzaken, wierf en runde klanten. Elders heeft [L.] verklaard dat [naam medeverdachte 2] de telefoontjes kreeg en het geld bij zich hield. Aan de functie van ‘rechterhand van [naam medeverdachte 1]’ doet niet af dat [naam medeverdachte 1] weleens op [naam medeverdachte 2] schold. [naam medeverdachte 1] was immers volgens [naam medeverdachte 2] een opgefokt persoon. Daaraan doet evenmin af dat [naam medeverdachte 2], zoals hierboven aangegeven, op een gegeven moment ruzie kreeg met [naam medeverdachte 1] en door deze werd weggestuurd.
[naam medeverdachte 9] hielp klanten (omdat hij het beste Frans sprak), mixte verdovende middelen en nam het geld in ontvangst. Uit de verklaringen van [naam medeverdachte 5] en [K.] kan worden afgeleid dat [naam medeverdachte 9] en [naam medeverdachte 7] in de woning van [naam medeverdachte 5] en [K.] de verdovende middelen hebben verkocht. [A.] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 9] en [naam medeverdachte 7] zich bezig hielden met het halen van de klanten. Verderop heeft zij verklaard dat het ophalen van klanten, het controleren van runners en het transporteren van verdovende middelen gedaan werd door [naam medeverdachte 1], [L.], [Y.], [S.] en [M.]. [naam medeverdachte 7] heeft zichzelf als ‘loopjongetje’ omschreven.
De verwerking van de heroïne werd voornamelijk door [naam medeverdachte 6] gedaan. [naam medeverdachte 6] perste de heroïne tot schijven. [A.] heeft verklaard dat zij de pers op het adres van [M.] gezien heeft en weet dat deze pers gebruikt werd voor het persen van verdovende middelen.
De taakverdeling was niet absoluut. [A.] heeft verklaard dat iedereen van alles wat deed, zoals verdovende middelen halen en persen. [naam medeverdachte 7] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 6] de heroïne heeft verwerkt en geperst en dat hij hem, [naam medeverdachte 6], daarbij heeft geholpen.
De leidende functie van [naam medeverdachte 1] en de samenwerking van de groep wordt onderstreept door de verklaring van [naam medeverdachte 7] over het beheer van de opbrengsten. Hij heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] het geld beheert, dat het geld wordt bewaard bij [M.], dat [naam medeverdachte 1] het geld daar telde en er pakketjes van maakte en het vervolgens aan [M.] gaf, die het verstopte. Ook heeft [naam medeverdachte 7] verklaard dat het geld bij de matras van [H.] ([L.]) werd bewaard en in het nachtkastje van [M.]. Op 3 februari 2009 werden tijdens een doorzoeking aan de [B-straat] in Maastricht in een afvoerkanaal in de keuken van de woning van [naam medeverdachte 6] drie geldbedragen van totaal € 21.380,00 aangetroffen.
Op grond van inhoud van de genoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat [naam medeverdachte 2] in de periode 1 mei 2008 tot 15 december 2008 heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan verder in die periode in elk geval [naam medeverdachte 1],
[naam medeverdachte 9], [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7] deel uitmaakten. Deze personen vormden een duurzaam samenwerkingsverband dat tot oogmerk had het plegen van Opiumwetdelicten bestaande uit – kort gezegd – het uitvoeren en verkopen van heroïne en cocaïne.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat [naam medeverdachte 2] binnen deze organisatie een leidende rol had. Uit het dossier noch uit hetgeen ter terechtzitting is verhandeld is gebleken dat [naam medeverdachte 2] zeggenschap had over de andere medeverdachten of hen opdrachten gaf dan wel dat hij anderszins een sturende of richtinggevende rol bezat.
Feit 6
Als zesde feit wordt aan [naam medeverdachte 2] verweten dat hij zonder rijbewijs is gereden.
Evenals de officier van justitie en de raadsman van [naam medeverdachte 2] is de rechtbank van oordeel dat feit 6 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, gelet op:
- de bekennende verklaring van [naam medeverdachte 2], afgelegd tijdens de terechtzitting van 22 september 2010;
- het proces-verbaal van verbalisant Gonzalez, waarin deze relateert dat hij [naam medeverdachte 2] op 20 april 2008 op de [C-straat] te Maastricht een personenauto zag besturen, hem vervolgens op grond van de Wegenverkeerswet 1994 heeft staande gehouden en uit raadpleging van het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek dat er voor [naam medeverdachte 2] geen rijbewijs was afgegeven.
Feit 5
Als vijfde feit wordt aan [naam medeverdachte 2] verweten dat hij een Seat Leon heeft witgewassen.
[naam medeverdachte 2] werd op 20 april 2008 op de [C-straat] te Maastricht aangehouden omdat hij zonder rijbewijs een auto bestuurde. Hij reed op dat moment in een zwarte personenauto van het merk Seat, type Leon, voorzien van het kenteken [..-..-..]. Volgens de Rijksdienst voor het Wegverkeer stond de auto op naam van [M.W.]. In de auto werd een telefoon aangetroffen en in beslaggenomen, waarvan uit nader onderzoek bleek dat daarin een Franse simkaart zat. Uit onderzoek aan de andere in beslaggenomen telefoons, die [naam medeverdachte 2] bij zich droeg, bleek dat met deze telefoons meermalen contact was geweest met verschillende Franse telefoonnummers en dat de telefoons meerdere Franstalige berichten bevatten.
[M.W.] heeft verklaard dat de personenauto Seat Leon met kenteken [..-..-..] weliswaar op zijn naam stond, maar dat deze niet zijn eigendom was. Hij heeft verklaard dat [naam verdachte] en een vriend die hij niet van naam kent, hem ongeveer anderhalve maand geleden vroegen of hij de auto op zijn naam wilde zetten. Rekeningen die betrekking hadden op de auto zouden door hen worden betaald. Nadat de auto bij het postkantoor in Malberg op zijn naam was overgeschreven, heeft hij het kentekenbewijs afgestaan. [M.W.] heeft verklaard dat hij geld heeft gekregen om de auto op zijn naam over te schrijven.
[naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in die tijd geen werk of anderszins een inkomen had en dat hij op 20 april 2008 de auto van [M.W.] heeft geleend om daarmee naar zijn vriendin te gaan.
Gelet op de verklaring van [M.W.] dat hij op verzoek van [naam medeverdachte 2] en zijn vriend de auto op zijn naam heeft laten zetten, voor welke dienst hij een geldelijke vergoeding ontving, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [naam medeverdachte 2], dat hij de auto slechts heeft geleend van [M.W.], als zo onwaarschijnlijk dient te worden beschouwd, dat zij deze verklaring terzijde stelt.
De rechtbank heeft echter geen bewijs aangetroffen waaruit blijkt dat [naam medeverdachte 2] wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de Seat Leon van misdrijf afkomstig was. Gelet hierop kan feit 5 niet worden bewezen en zal de rechtbank [naam medeverdachte 2] van dit feit vrijspreken.
Feit 7
Als zevende feit wordt aan [naam medeverdachte 2] verweten dat hij een Volkswagen Golf heeft witgewassen.
Op 6 september 2007 werd door de politie op de Avenue Ceramique te Maastricht een Volkswagen, type Golf 5 GTI, met kenteken [..-..-.], gecontroleerd. De auto werd bestuurd door [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zat als bijrijder in de auto. Aanvankelijk heeft [naam medeverdachte 1] bij die controle verklaard dat hij de eigenaar was van de auto en dat de auto op zijn naam was verzekerd. Hij had het voertuig gekocht voor € 15.000,00. Op het moment dat de verbalisant aan [naam medeverdachte 1] meedeelde dat hij de auto in beslag zou nemen, omdat hij hem verdacht van witwassen van de auto, reageerde [naam medeverdachte 2] spontaan met de mededeling dat niet [naam medeverdachte 1], maar hij de eigenaar was van de auto en dat hij de auto voor € 15.000,00 had gekocht van zijn spaargeld. [naam medeverdachte 1] beaamde dit ongevraagd en vertelde dat [naam medeverdachte 2] net terug was uit Engeland en daar had gespaard.
[naam medeverdachte 1] heeft later bij de politie verklaard dat de auto niet van hem was, maar van een vriend van hem, genaamd [naam medeverdachte 2]. De auto was op zijn naam verzekerd omdat [naam medeverdachte 2] geen rijbewijs had. [naam medeverdachte 2] heeft de auto ergens bij een treinstation in Duitsland gekocht en contant betaald.
[naam medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij de auto van een Duitse student heeft gekocht, hij meende in het centrum van Dortmund. Hij heeft er € 15.000,00 voor betaald, dat was zijn spaargeld. De auto stond niet op zijn naam omdat hij een bepaalde leeftijd moest hebben om de auto op zijn naam te mogen verzekeren.
Ter terechtzitting heeft [naam medeverdachte 2] verklaard dat hij samen met [naam medeverdachte 1] de auto had gekocht voor een bedrag van € 15.000,00. Zijn aandeel in de koopsom had hij gespaard van het bijbaantje dat hij had in de periode dat hij in Engeland verbleef. Dat was van 31 december 2004 tot mei 2006. Hij verdiende volgens hem toen ongeveer 90 tot 100 pond per week. Van dat bedrag had hij ook regelmatig aan zijn moeder, bij wie hij in die tijd verbleef, een bijdrage in de huishoudkosten betaald. Na zijn terugkeer uit Engeland had hij geen inkomsten uit arbeid verworven, en kreeg hij ook geen uitkering. Uit onderzoek is gebleken dat over [naam medeverdachte 2] geen fiscale gegevens met betrekking tot de jaren 2004, 2005 en 2006 in Nederland bekend zijn. Gegevens over spaartegoeden in Nederland ontbreken eveneens.
[G.] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 2] op 2 februari 2007 de Volkswagen Golf GTI van hem heeft gekocht voor een bedrag van € 25.500,00. Daarvan is een koopovereenkomst opgesteld. Daaruit blijkt tevens dat het bedrijf waar de auto is gekocht is gevestigd in het noorden van Duitsland. De koopsom werd door [naam medeverdachte 2] contant betaald met reeds gebruikte bankbiljetten van € 100,00, € 50,00 en € 20,00. Het hoofdaandeel bestond uit bankbiljetten van € 50,00. Op verzoek van [naam medeverdachte 2] werd het kentekenbewijs per post naar zijn "broer" [naam verdachte], [S-straat], Maastricht, Nederland, gestuurd. [naam medeverdachte 2] heeft later per telefoon de ontvangst van het kentekenbewijs aan [G.] bevestigd.
De rechtbank hecht geen waarde aan de verklaringen van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] dat de auto voor
€ 15.000,00 is gekocht, nu [G.] heeft verklaard dat er € 25.500,00 voor de auto is betaald, dit ook blijkt uit de koopovereenkomst die terzake is opgesteld en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] ook geen aannemelijke verklaringen hebben gegeven voor het opvoeren van een hogere prijs in de koopovereenkomst dan die daadwerkelijk betaald zou zijn, terwijl [naam medeverdachte 2] ook eerst nog onjuist heeft verklaard de auto in Dortmund van een student te hebben gekocht..
De rechtbank acht de verklaring van [naam medeverdachte 2], dat hij de (gehele dan wel de helft van de) koopsom van de auto heeft betaald van het door hem in Engeland gespaarde geld, gelet op het totale bedrag dat [naam medeverdachte 2] daar, uitgaande van zijn eigen verklaring, gespaard zou kunnen hebben zo onwaarschijnlijk, dat zij deze verklaring terzijde stelt.
Uit de aangehaalde verklaringen en bevindingen leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] de auto op de tenlastegelegde dag voorhanden hadden. Dat [naam medeverdachte 2] wist dat de auto uit misdrijf was verkregen leidt de rechtbank verder af uit de feiten dat de auto door [naam medeverdachte 2] met contant geld is betaald en [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] wisselende verklaringen over de eigendom en een legale financiering gaven, terwijl geen van die verklaringen in verband met de overige feiten aannemelijk is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat [naam medeverdachte 2], tezamen met een ander, op 20 april 2008 te Maastricht de personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, met kenteken [..-..-..], voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze auto uit enig misdrijf afkomstig was.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [naam medeverdachte 2]
1.
op 3 februari 2009 in de gemeente Margraten tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.196,6 gram heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne (diacetylmorfine) een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 mei 2008 tot en met 2 februari 2009 in het arrondissement Maastricht, meermalen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne, zijnde heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
in de periode van 1 mei 2008 tot 15 december 2008 in het arrondissement Maastricht, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, [naam medeverdachte 2], deel uitmaakten [naam medeverdachte 1] en H. [naam medeverdachte 9] en K. [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 7], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Opiumwet, te weten het meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en het opzettelijk verkopen van hoeveelheden heroïne (diacetylmorfine) en cocaïne en het meermalen opzettelijk voorbereiden en bevorderen van voornoemde feiten;
6.
op 20 april 2008 in de gemeente Maastricht als bestuurder van een motorrijtuig personenauto (merk Seat, type Leon, kenteken [..-..-..]) met voornoemd motorrijtuig heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [C-straat], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe voornoemd motorrijtuig behoorde;
7.
op 6 september 2007, in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander een personenauto (merk/type: Volkswagen Golf, kenteken: [..-..-.]), voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat bovenomschreven personenauto - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [naam medeverdachte 2] zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C,
van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 2 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 3:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een
misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet en als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Opiumwet
T.a.v. feit 6:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
T.a.v. feit 7 primair:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
[naam medeverdachte 2] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan [naam medeverdachte 2] op te leggen een gevangenisstraf van zeven jaar. Daarbij heeft de officier van justitie met name rekening gehouden met de leidinggevende rol die [naam medeverdachte 2] volgens hem binnen de criminele organisatie had, de tientallen kilo’s harddrugs die in de ten laste gelegde periode uitgevoerd moeten zijn en de enorme verdiensten die dat met zich mee heeft gebracht. Daarnaast heeft de officier in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat de inwoners van de regio Zuid-Limburg en van Maastricht meer dan gemiddeld ongewild geconfronteerd worden met de gevolgen van deze handel in verdovende middelen. Gevolgen die zich onder meer uiten in de vorm van overlast van dealers en gebruikers op straat en/of in panden, verkeersgevaarlijk rijgedrag van drugsrunners en algehele gevoelens van onveiligheid.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf veel te hoog is en heeft daarbij verwezen naar andere (hard)drugszaken uit den lande, die met veel minder straf zijn afgedaan, en naar de landelijke oriëntatiepunten die een straf van ongeveer 12 maanden inhouden. Gelet hierop zou moeten worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform het voorarrest. Subsidiair, in het geval tot een bewezenverklaring zou worden gekomen van leiderschap van de criminele organisatie, heeft de raadsman gepleit voor een gevangenisstraf van 36 maanden. Meer subsidiair zou een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk een passende straf zijn.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het enkele feit dat de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden in Zuid-Limburg geen strafverzwarende werking mag hebben, nu dat zou betekenen dat iemand die in Zuid-Limburg de Opiumwet overtreedt zwaarder bestraft wordt dan iemand die dat elders in Nederland doet.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van [naam medeverdachte 2], zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met het feit dat de bewezenverklaarde feiten, met uitzondering van feit 6, een zekere overlap kennen.
[naam medeverdachte 2] heeft gedurende ongeveer zeven maanden een belangrijke rol gehad in een organisatie die zich op grote schaal vanaf de inkoop, via de bewerking, tot en met de verkoop aan met name Franse klanten bezig hield met de handel in heroïne en cocaïne. [naam medeverdachte 2] was de rechterhand van [naam medeverdachte 1], die als leider van de organisatie kan worden bestempeld.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde periode overweegt de rechtbank nog dat de [naam medeverdachte 2], anders dan de andere verdachten, zo’n twee maanden korter van de organisatie deel heeft uitgemaakt, maar dat dit niet het gevolg is geweest van een zelfstandig besluit van [naam medeverdachte 2] om uit de drugshandel te stappen, maar slechts van een breuk die kennelijk eind 2008 tussen hem en [naam medeverdachte 1] is ontstaan. Immers, ook nadien heeft [naam medeverdachte 2] zich wederom met de handel in harddrugs bezig gehouden. Het enkele feit dat de bewezenverklaarde periode ten aanzien van feit 3 korter is dan bij de andere verdachten, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen reden voor een matiging van de straf.
Daarnaast heeft [naam medeverdachte 2] zich in 2007 schuldig gemaakt aan witwassen door samen met [naam medeverdachte 1], voor ruim € 25.000,- een VW Golf in Duitsland te kopen. Dit geld had een criminele herkomst.
Tenslotte heeft [naam medeverdachte 2] ruim twee kilo heroïne aanwezig gehad in de woonwagen waar hij samen met zijn vriendin, [naam medeverdachte 8], verbleef. Ter terechtzitting heeft [naam medeverdachte 2] verklaard dat hij de drugs in bewaring had voor een vriend en dat hij hier € 250,- voor kreeg. Kennelijk heeft [naam medeverdachte 2] het risico van de aanwezigheid van een dergelijke hoeveelheid heroïne voor zijn toen hoogzwangere vriendin - die mede naar aanleiding van deze vondst vervolgens negen dagen in voorlopige hechtenis heeft verbleven - ondergeschikt geacht aan de financiële beloning die hier voor hem tegenover stond.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Dat geldt in het bijzonder voor de regio
Zuid-Limburg/Maastricht. Als gevolg van de geografische ligging tussen België en Duitsland, is deze regio gemakkelijk bereikbaar voor afnemers van (hard)drugs uit het buitenland die hun verdovende middelen in groten getale in Nederland voor een lagere prijs kunnen krijgen dan in eigen land. Die ontwikkeling dient met kracht te worden bestreden. Tegen deze achtergrond is de rechtbank dan ook van oordeel dat bij de op te leggen straf rekening mag worden gehouden met de specifieke problematiek die de georganiseerde harddrugshandel in de regio Zuid-Limburg/Maastricht met zich brengt. De algemeen preventieve werking van een straf is immers ook een doel dat met een strafoplegging gediend kan worden.
Uit al het voorgaande volgt dat de rechtbank een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend vindt.
Bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf wordt in dit soort zaken doorgaans aansluiting gezocht bij de zogeheten landelijke oriëntatiepunten voor de in- en uitvoer van harddrugs. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding de oriëntatiepunten voor ‘dealen van harddrugs vanuit een pand en/of op straat’ als leidraad te nemen, nu deze zien op artikel 2 onder B van de Opiumwet en de rechtbank bewezen heeft verklaard dat [naam medeverdachte 2] zich, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 2 onder A van de Opiumwet, de uitvoer van harddrugs.
Gelet op het feit dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoeveel drugs door [naam medeverdachte 2] en zijn mededaders is uitgevoerd in de bewezenverklaarde periode, zijn deze oriëntatiepunten in dit geval niet 1-op-1 bruikbaar. Gelet op de aangetroffen hoeveelheden drugs bij de verschillende Franse kopers die in het dossier figureren, de hoeveelheden drugs die standaard per schijf geperst werden, de intensieve telefonische contacten met Franse kopers, alleen al in de maanden januari en februari 2009, en de verklaringen van onder meer [naam medeverdachte 7] en
[naam medeverdachte 9] over de verhandelde hoeveelheden, gaat de rechtbank er evenwel vanuit dat in de bewezen verklaarde periode, ook indien wordt uitgegaan van een kortere periode dan bij de andere verdachten, in ieder geval meer dan 20 kilo heroïne en/of cocaïne is verhandeld, zijnde de hoogste categorie in de oriëntatiepunten voor in- en uitvoer van harddrugs. Daarbij wordt opgemerkt dat de periode van januari en februari 2009, in welke periode [naam medeverdachte 2] geen deel meer uitmaakte van de organisatie Ramo, door verschillende personen wordt aangemerkt als “een slechte tijd”. Het oriëntatiepunt voor uitvoer van (meer dan) 20 kilo harddrugs is in de organisatievariant, waarvan hier sprake is, een gevangenisstraf van 72 maanden (6 jaar) en hoger.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op min of meer vergelijkbare zaken, waarin sprake was van uitvoer van harddrugs, gedurende een langere periode door een criminele organisatie, gepleegd in de regio Zuid-Limburg/Maastricht. Afgezien van de door de raadsman overgelegde zaak van de rechtbank Utrecht (16/710661-09), waarin een gevangenisstraf van 30 maanden werd opgelegd, worden in dergelijke zaken doorgaans gevangenisstraffen tot vijf jaar opgelegd.
De rechtbank ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van [naam medeverdachte 2] geen aanleiding om van deze lijn af te wijken. Ter terechtzitting heeft [naam medeverdachte 2] desgevraagd verklaard na zijn detentie geen hulp van de Reclassering nodig te hebben. Reële en concrete toekomstplannen heeft [naam medeverdachte 2] (nog) niet. De Reclassering schat het risico dat [naam medeverdachte 2] opnieuw met politie of justitie in aanraking zal komen in als hoog gemiddeld tot hoog.
Daarbij wordt naast al hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheid dat [naam medeverdachte 2] in 2004 eerder is veroordeeld voor overtreding van artikel 2 van de Opiumwet tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ook toen ging het om drugs runnen. Kennelijk heeft deze veroordeling [naam medeverdachte 2] er niet van weerhouden zich opnieuw met de handel in drugs in te laten. Het enige wat voor hem lijkt te tellen is financieel gewin. Dat rekent de rechtbank [naam medeverdachte 2] zwaar aan. Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voor een voorwaardelijk deel, zoals uiterst subsidiair bepleit door de raadsman, thans geen plaats meer.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend is.
Voor feit 6, het rijden zonder rijbewijs, zal de rechtbank een geldboete opleggen.
7 Het beslag
De beslaglijst is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft gevorderd alle in beslag genomen items verbeurd te verklaren omdat deze gebruikt zijn bij de handel in drugs.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
De in beslag genomen personenauto (nr. 2) en weegschaal (nr. 108) zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vastgesteld dat deze voorwerpen aan [naam medeverdachte 2] toebehoorden. Tevens is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat het voorwerpen zijn met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid.
Van de in beslag genomen kentekenbewijzen (nr.1) en telefoons (nrs. 1(a), 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 133, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 143) kan, anders dan de officier van justitie van oordeel is, niet worden vastgesteld dat met deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan of is voorbereid. De officier van justitie heeft ter terechtzitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag of de inbeslaggenomen telefoons, en zo ja, welke, gebruikt zijn voor de bewezenverklaarde feiten. Ten aanzien van deze en de overige, in de aanhef genoemde, inbeslaggenomen goederen kan niet worden vastgesteld dat ze zijn gebruikt voor de bewezenverklaarde feiten.
[naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat de telefoons niet aan hem toebehoren.
De beschikbare informatie stelt de rechtbank niet in staat te bepalen wie de rechthebbende (en daarmee in de eerste plaats de beslagene) op de voorwerpen is.
Daarom zal de rechtbank gelasten dat de genoemde voorwerpen zullen worden bewaard ten
ten behoeve van de rechthebbende.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 62 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 11a van de Opiumwet en de artikelen 107 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Geldigheid van de dagvaarding
- verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van feit 4;
Vrijspraak
- spreekt [naam medeverdachte 2] vrij van het onder 5 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 primair, 3, 6 en 7 primair tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.6 is omschreven;
- spreekt [naam medeverdachte 2] vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart [naam medeverdachte 2] strafbaar;
Straffen
- veroordeelt [naam medeverdachte 2] tot een gevangenisstraf van 4 jaren;
- bepaalt dat de tijd die [naam medeverdachte 2] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt [naam medeverdachte 2] tot betaling van een geldboete van € 240,-;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete vervangende hechtenis zal worden toegepast van 4 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen items onder nummers 2 en 108 op de aan dit vonnis onder bijlage II gehechte beslaglijst;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de items onder nummers 1, 1(a), 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 133, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 141, 142 en 143 op de aan dit vonnis onder bijlage II gehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wöretshofer, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en mr. W.F.J. Aalderink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P.E. Mullers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 oktober 2010.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 3 februari 2009 in de gemeente Margraten, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.196,6 gram, in elk geval hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine (diacetylmorfine), zijnde heroine (diacetylmorfine) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 2 februari 2009 in de gemeente Maastricht en/of in de gemeente Margraten, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 2 februari 2009 in de gemeente Maastricht en/of in de gemeente Margraten, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine, zijnde MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht en/of in de gemeente Margraten, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) F. [naam medeverdachte 1] en/of H. [naam medeverdachte 9] en/of K. [naam medeverdachte 6] en/of [naam medeverdachte 7] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en/of vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en/of als bedoeld in artikel 10a lid 1 van de Opiumwet, te weten het meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen, in elk geval het (telkens) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hoeveelheden of een hoeveelheid MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of methamfetamine en/of amfetamine en/of heroine (diacetylmorfine) en/of cocaine, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of het meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk voorbereiden en/of bevorderen van voornoemd(e) feit(en), van welke vorenomschreven organisatie hij, verdachte, leider en/of bestuurder was;
4.
hij, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009, in de gemeente Maastricht en/of in de gemeente Margraten, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte toen aldaar (telkens) opzettelijk ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld verworven en/of voorhanden gehad
en/of overgedragen en/of omgezet of van ((een) hoeveelhei(i)d(en)) geld gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat dat/die hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht en/of in de gemeente Margraten, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat die hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 3 februari 2009 in de gemeente Maastricht en/of in de gemeente Margraten, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van ((een) hoeveelhe(i)d(en)) geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, (telkens) redelijkerwijs moest vermoeden dat die hoeveelhe(i)d(en) geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
5.
hij, verdachte, op of omstreeks 20 april 2008, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een (personen)auto (merk Seat, type Leon, kenteken [..-..-..]), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een (personen)auto (merk Seat, type Leon, kenteken [..-..-..]), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven (personen)auto - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 20 april 2008, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een (personen)auto (merk Seat, type Leon, kenteken [..-..-..]), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een (personen)auto (merk Seat, type Leon, kenteken [..-..-..]) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven (personen)auto - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
6.
hij, verdachte, op of omstreeks 20 april 2008 in de gemeente Maastricht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Seat, type Leon, kenteken [..-..-..]) met voornoemd motorrijtuig heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [C-straat], zonder dat aan hem, verdachte, door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van
motorrijtuigen, waartoe voornoemd motorrijtuig behoorde;
7.
hij, verdachte, op of omstreeks 6 september 2007, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (personen)auto (merk/type: Volkswagen Golf, kenteken: [..-..-.]), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een (personen)auto (merk/type: Volkswagen Golf; kenteken: [..-..-.]), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven (personen)auto - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 6 september 2007, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een (personen)auto (merk/type: Volkswagen Golf, kenteken: [..-..-.]), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een (personen)auto (merk/type: Volkswagen Golf, kenteken [..-..-.]) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven (personen)auto - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
BIJLAGE II: de beslaglijst
1 20300178952
2.00 STK Kentekenbewijs
[..-..-..]
deel I en II
2 20300178952
1.00 STK Personenauto [..-..-..]
SEAT LEON 2,8 V6 2002 Kl:zwart
1(a) 2009013527
1.00 STK GSM
SAMSUNG
3 2009013527
1.00 STK GSM Kl:zwart
NOKIA
108 20300215968 108
1.00 STK Weegschaal
TANITA
kamer 1 c7.1.6.1
124 20300210823
1.00 STK GSM
NOKIA 6021
kamer 1 c1.1.1
125 20300210823
1.00 STK GSM Kl:paars
NOKIA
kamer 1 c1.1.2
126 20300210823
1.00 STK GSM Kl:rood
NOKIA
kamer 2 c1.2.2
127 20300210823
1.00 STK GSM Kl:grijs
NOKIA
kamer 2 c1.2.1
128 20300210823
1.00 STK GSM Kl:zwart
ALCATEL
kamer 2 c1.2.4
129 20300210823
1.00 STK GSM Kl:blauw
SAMSUNG
kamer 2 c1.2.3
130 20300210823
1.00 STK GSM Kl:zwart
SONY ERICSSON
kamer 1 c1.2.5
131 20300210823
1.00 STK GSM Kl:zwart
NOKIA
kamer 1 c1.7.1
133 20300210823
1.00 STK GSM Kl:grijs
NOKIA
kamer 5 c7.5.12.2
134 20300210823
1.00 STK GSM Kl:grijs
SIEMENS C55
kamer 1 c7.1.9.1
135 20300215968
1.00 STK GSM
NOKIA
kamer 1 c7.1.4.2
136 20300210823
1.00 STK GSM Kl:blauw
NOKIA
blauw/wit kamer 1 c7.1.4.1
137 20300210823
1.00 STK GSM Kl:roze
SAMSUNG
kamer 1 c7.1.5.1
138 20300210823
1.00 STK GSM Kl:grijs
SAMSUNG
kamer 5 c7.5.12.1
139 20300210823
1.00 STK GSM Kl:wit
NOKIA
blauw/wit kamer 5 c7.5.9.1
140 20300210823
1.00 STK GSM Kl:wit
NOKIA
kamer 1 c7.1.8.1
141 20300210823
1.00 STK GSM Kl:zwart
NOKIA
kamer 5 c7.5.10.1
142 20300210823
1.00 STK GSM Kl:zwart
NOKIA
kamer c7.5.16.1
143 20300210823
1.00 STK GSM Kl:grijs
NOKIA
kamer 5 c7.5.5.1
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/703501-08
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 8 oktober 2010 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst - te Sittard.
mr. J. Wöretshofer, voorzitter,
mr. J.S. Holthuis en mr. W.F.J. Aalderink, rechters,
mr. officier van justitie,
mr. S. Schmeets, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 24 september 2010 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De voorzitter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de voorzitter en de griffier.
Raadsman mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht.