ECLI:NL:RBMAA:2010:BO2928

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 1527 -2
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie Ziektewet en onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 29 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, gevestigd te Valkenburg aan de Geul, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Groningen. De zaak betreft een loonsanctie op grond van de Ziektewet, waarbij eiseres verweten werd onvoldoende re-integratie-inspanningen te hebben verricht. De rechtbank oordeelde dat eiseres pas vanaf 8 december 2008 verweten kon worden dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, aangezien de bedrijfsarts eerst mediation had geadviseerd voordat er sprake kon zijn van aangepast werk. De rechtbank concludeerde dat de werkneemster tussen augustus 2008 en 8 december 2008 niet in staat was om te re-integreren, en dat het voor eiseres redelijkerwijs ondoenlijk was om maatregelen te treffen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bepaalde dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Eiseres kreeg het door haar betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 1527
Einduitspraak
in het geding tussen
[eiseres],
gevestigd te Valkenburg aan de Geul,
eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Groningen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 3 augustus 2009
Kenmerk: B&B 845.0114.16W F.D.
1. Procesverloop
Op 21 april 2010 heeft deze rechtbank tussenuitspraak gedaan, die in kopie aan deze einduitspraak is gehecht. De tussenuitspraak maakt onderdeel uit van deze einduitspraak.
Bij brief van 8 juni 2010 met bijlagen heeft verweerder beoogd uitvoering te geven aan de tussenuitspraak. Bij brief van 26 juni 2010 heeft eiseres hier op gereageerd. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 5 juli 2010 een reactie op de brief van eiseres gegeven.
Na verkregen toestemming van partijen heeft de rechtbank ingevolge artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens op 20 augustus 2010 het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
Voor de feiten, de standpunten van partijen, het geschilpunt en het wettelijke kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gang van zaken met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van eiseres en dat het besluit zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb en in zoverre een gebrek vertoont. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak nader onderzoek te verrichten naar het feitencomplex in de periode tussen 18 augustus 2008 en einde december 2008 en de relevante gegevens ondubbelzinnig vast te stellen. De rechtbank heeft in rubriek 3 van de tussenuitspraak specifiek vermeld naar welke feiten verweerder onderzoek dient te verrichten.
In zijn brief van 8 juni 2010 heeft verweerder naar voren gebracht dat de resultaten van het nadere onderzoek geen aanleiding geven om een ander standpunt in te nemen. Verweerder heeft blijkens de als bijlagen bij de brief van 8 juni 2010 gevoegde stukken op 10 mei 2010 telefonisch contact gehad met eiseres in de persoon van medevennoot M.J.C. Maas-van der Schaft (hierna: Maas).
Volgens het verslag van het telefonische onderhoud op 10 mei 2010 had de werkneemster vanaf het moment dat zij in dienst kwam, al lichamelijke klachten en kreeg zij als gevolg van de stressvolle baan al snel spanningsklachten. Een en ander leidde tot uitval op 8 juli 2008.
Door tussenkomst van de verzekeringsmaatschappij is er een onafhankelijk
re-integratiebureau ingeschakeld en is een arbo-traject ingezet.
Naar aanleiding van het advies van de bedrijfarts op 18 augustus 2008 om het middel van mediation te beproeven, hebben op 21 augustus 2008 en in november/december 2008 twee gesprekken plaatsgevonden. In het eerste gesprek is afgesproken dat de werkneemster een andere functie zou worden aangeboden met een andere leidinggevende omdat het tussen haar en Maas niet boterde. Nog in augustus is aan de werkneemster een licht administratieve functie, zonder planningswerkzaamheden, aangeboden en de werkneemster zou begeleid worden door een andere medewerker. De werkneemster is nooit komen opdagen voor deze functies, ze belde steeds af, had niet goed geslapen, had pijn, moest wachten op een operatie. Omdat de werkneemster in deze verklaringen volgens haar zeggen door de eigen arts werd ondersteund, heeft eiseres dit geaccepteerd, hetgeen ook reden was om geen hardere middelen in te zetten. Er was ook heel weinig contact tussen eiseres en de arbodienst. Werkhervatting werd steeds uitgesteld en op de lange baan geschoven en uiteindelijk nooit gerealiseerd. In het hele proces is wel per e-mail contact geweest met de werkneemster, waarbij Maas steeds getracht heeft de werkneemster te stimuleren het werk weer op te pakken. De medewerker van het re-integratiebureau kreeg ook geen voet aan de grond. Maas heeft de suggestie van de medewerker van verweerder dat zij misschien de laatste maanden voor het aflopen van het contract ‘de touwtjes heeft laten vieren’, ontkend en medegedeeld dat zij tot december 2008 de aangeboden functie heeft opengehouden.
Eiseres heeft na het telefonische contact nog aan verweerder een aantal stukken toegezonden, welke grotendeels al bekend waren.
De bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts heeft in zijn rapport van 7 juni 2010 geconcludeerd dat het telefonische onderhoud van 10 mei 2010 en de nader overgelegde stukken van eiseres geen nieuwe informatie bevatten en geen aanleiding geven om een ander standpunt in te nemen.
Eiseres heeft bij brief van 26 juni 2010 ten aanzien van het onderzoek door verweerder kort samengevat naar voren gebracht dat de weergave van het telefonische onderhoud onvolledig en ongenuanceerd is en dat het onderzoek volstrekt onvoldoende is. Volgens eiseres heeft verweerder nagelaten er alsnog voor te zorgen het bestreden besluit te onderbouwen. Eiseres heeft vervolgens de gang van zaken vanaf 18 augustus 2008 en haar visie weergegeven.
De rechtbank stelt voorop dat volgens de arbeidskundige rapportages een tweede spoor (nog) niet aan de orde is geweest en voorts dat eiseres niet wordt verweten dat zij, in het geval het eerste spoor niets zou opleveren, ten onrechte niets heeft gedaan aan re-integratie in het tweede spoor.
De vraag die thans voorligt, is of verweerder terecht uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) op eiseres heeft verhaald wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen in het eerste spoor.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet op alle door de rechtbank geformuleerde vragen over de arbeidskundige analyse, de eventuele verlenging van de arbeidsovereenkomst en de visie van de werkneemster antwoord geeft of daarnaar onderzoek verricht heeft.
De rechtbank merkt daarbij op dat uit de reactie van eiseres van 26 juni 2010 blijkt dat er geen arbeidskundige analyse heeft plaatsgevonden omdat men in afwachting was van de medische ingrepen bij de werkneemster.
De conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 juni 2010 dat de informatie uit het telefonische onderhoud van 10 mei 2010 en de nader overgelegde stukken van eiseres geen nieuwe informatie bevatten en geen aanleiding geven om een ander standpunt in te nemen acht de rechtbank niet afdoende voor de onderbouwing van het standpunt dat van eiseres vanaf zes weken na 18 augustus 2008 verwacht had mogen worden re-integratie-inspanningen te verrichten.
Mede gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank ziet onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb aanleiding om te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres op grond van de thans beschikbare stukken pas vanaf 8 december 2008, te weten vanaf het spreekuurcontact van de werkneemster met de bedrijfsarts, verweten kan worden dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen verrichtte. De rechtbank overweegt daarbij dat, gelet op de probleemanalyse van 18 augustus 2008, volgens de bedrijfsarts eerst mediation aan de orde was, alvorens aangepast werk (eerst in een geleidelijke opbouw) mogelijk was. Een verdere uitbreiding hing af van nog te ondergane behandeling. Uit het telefonische onderhoud met eiseres op 10 mei 2010 is duidelijk geworden dat in november/december 2008 is komen vast te staan dat de mediation was mislukt (gedingstuk A32). Verder blijkt uit dit telefonische onderhoud, uit het verslag van het gesprek van 12 december 2008 (gedingstuk A 51) en uit de e-mail wisseling tussen de werkneemster en eiseres in de periode oktober/november 2008 (gedingstukken A 67 t/m A 69), dat het herstel van de werkneemster tussen augustus 2008 en 8 december 2008 stagneerde. Vanaf het spreekuurcontact met de bedrijfsarts op 8 december 2008 staat echter vast dat de werkneemster partieel werk in aangepaste vorm kon verrichten.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat voor eiseres sprake is van een deugdelijke grond omdat vanaf 8 december 2008 het dienstverband nog maar drie weken zou duren en omdat uit de e-mail-berichten van de werkneemster van 26 november 2008 en 30 december 2008, afgeleid kon worden dat het met de werkneemster nog steeds niet goed ging (gedingstukken A 68 en A 69). Uit een en ander kan geconcludeerd worden dat het redelijkerwijs voor eiseres (toen) ondoenlijk was om nog maatregelen te treffen. Eiseres kon in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat er geen mogelijkheden meer waren tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,- vergoedt.
Aldus gedaan door M. Hillen, als voorzitter, P.J.M. Bruijnzeels en H.W.M.A. Staal, als leden in aanwezigheid van R.G. Willems-Cremers als griffier en in het openbaar uitgesproken op
29 september 2010.
De uitspraak is ondertekend door een van de leden omdat de voorzitter niet in de gelegenheid was de uitspraak te ondertekenen.
w.g. R.G. Willems-Cremers w.g. M. Hillen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 29 september 2010
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.