RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 1527
Tussenuitspraak ingevolge artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht
[eiseres],
gevestigd te Valkenburg aan de Geul,
eiseres
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vestiging Groningen,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 3 augustus 2009
Kenmerk: B&B 845.0114.16W F.D.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 maart 2010.
Ter zitting heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door E.W. Huiskamp, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), vestiging Heerlen.
[mervrouw A] (de werkneemster) is vanaf 1 januari 2008 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar bij eiseres werkzaam geweest als administratief medewerker te Ulestraten gedurende 32 uur per week. Per 8 juli 2008 heeft zij zich ziek gemeld. Op 17 december 2008 heeft eiseres bij verweerder aangifte gedaan van ziekte van de werkneemster in verband met een aanvraag voor een uitkering op grond van de Ziektewet (hierna: ZW) vanaf 1 januari 2009. Verweerder heeft aan de werkneemster met ingang van 1 januari 2009 een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 24 april 2009 heeft verweerder, op basis van het rapport van arbeidsdeskundige H.B.I. Willaert van 4 februari 2009, aan eiseres medegedeeld dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen ten aanzien van de werkneemster heeft verricht. Verweerder heeft daarbij als zijn opvatting gegeven dat van eiseres vanaf 19 augustus 2009 (bedoeld is 2008) redelijkerwijs gevergd mocht worden dat zij een aanvang zou hebben gemaakt met het leveren van adequate re-integratie-inspanningen en dat eiseres dit heeft nagelaten. Verweerder is van oordeel dat eiseres zes weken na het plan van aanpak (gedateerd 22 augustus 2008) activiteiten had moeten ontplooien. Verweerder heeft de periode waarin eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht op twaalf weken gesteld. Verweerder heeft de ZW-uitkering vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking was geëindigd, te weten 1 januari 2009, op eiseres verhaald en wel tot en met 25 maart 2009.
Eiseres heeft tegen het verhalen van ZW-uitkering bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en zijn standpunt gehandhaafd. Volgens het rapport van bezwaararbeidsdeskundige H. Coerts van 31 juli 2009 is het voorstelbaar dat de medewerker niet meewerkt aan re-integratie maar heeft eiseres mogelijkheden om de medewerker daartoe te dwingen waarbij gedacht kan worden aan het aanvragen van een deskundigenoordeel, het stopzetten van de loonbetaling of het doen beëindigen van het contract. Eiseres heeft om haar moverende reden van deze mogelijkheden geen gebruik gemaakt. De verantwoordelijkheid voor de re-integratie blijft hoe dan ook bij eiseres liggen. Het feit dat de werkneemster niet wilde meewerken is geen goede reden voor het verzuim.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de werkneemster heeft geweigerd om het plan van aanpak te tekenen en tevens dat gesprekken met een mediator tot niets hebben geleid. Men vond het verstandiger om de operatie af te wachten, ook gelet op het einde van het contract. Het was daardoor voor eiseres niet mogelijk om alles ondertekend in te leveren. Eiseres heeft de werkneemster diverse mogelijkheden geboden om gezamenlijk tot een oplossing te komen.
In geding is de vraag of verweerder op goede gronden de ZW-uitkering heeft verhaald op eiseres wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39a, eerste lid, van de ZW is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald.
Indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verhaalt het Uwv op die werkgever het ziekengeld, dat zal worden betaald over een door het Uwv vast te stellen tijdvak. Dit tijdvak vangt aan op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd en wordt afgestemd op de periode waarin de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het tijdvak bedraagt ten hoogste 52 weken. Het Uwv stelt regels met betrekking tot het vaststellen van het in de tweede zin bedoelde tijdvak. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.
In artikel 7:658a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is voor zover hier van belang bepaald dat de werkgever, ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf bevordert. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht op loon heeft op grond van artikel 7:629 BW, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
Op de re-integratieverplichtingen jegens een werknemer van wie de dienstbetrekking tijdens ziekte eindigt, zijn over de periode waarin de dienstbetrekking nog bestaat de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224, hierna: de Beleidsregels) van toepassing.
In deze Beleidsregels heeft het Uwv een inhoudelijk kader gegeven voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie inspanningen die zijn verricht. Uitgangspunt (blijkens onderdeel 3) van die regels is dat die beoordeling positief uitvalt en er derhalve geen loonsanctie volgt, als de beantwoording van één van drie achtereenvolgens te stellen vragen bevestigend is, namelijk:
1. is er een bevredigend resultaat (daadwerkelijke re-integratie),
2. zo niet, zijn er voldoende (niet vereist: optimale) re-integratie-inspanningen verricht,
3. zo niet, kon de werkgever in redelijkheid tot de conclusie komen dat er geen mogelijkheden zijn tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever (deugdelijke grond).
In het onderhavige geval is niet in geschil dat van een bevredigend resultaat geen sprake is.
Vervolgens spitst het geding zich toe op de vraag of er voldoende re-integratie-inspanningen door eiseres zijn verricht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Bedrijfsarts G.V. de Winter heeft in de Probleemanalyse van 18 augustus 2008 vermeld dat bij de werkneemster sprake was van lichamelijke klachten en van psychosociale klachten. De werkneemster stond op een wachtlijst voor een operatie en dat zou nog drie tot vijf weken duren. De bedrijfsarts gaf aan dat de werkneemster nog niet kon werken met stress, piekbelasting en deadlines en zwaar lichamelijk werk kon ook niet gezien de lichamelijke klachten. Eigen werkzaamheden waren niet mogelijk gezien de beperkingen. Volgens de bedrijfsarts kon, indien rekening zou worden gehouden met de beperkingen, wel aangepast werk worden verricht. De bedrijfsarts stelde voor om gezien de problemen op het werk eerst mediation te doen plaatsvinden, hoewel er nog geen echt arbeidsconflict aanwezig was. Daarna zou de werkneemster aangepast werk gedurende een tot twee uur per dag startende met de maandag en de woensdag in de middag en vervolgens naar vier dagen kunnen verrichten. Snelle uitbreiding zou kunnen leiden tot een terugval en mogelijk weer uitval. Het verder uitbreiden hing ook af van de nog te verrichten behandeling.
In het Plan van aanpak van 22 augustus 2008 heeft de casemanager, tevens vennoot,
[mevrouw B], als haar opvatting gegeven dat het einddoel van de re-integratie werkhervatting in de eigen functie is en dat als te nemen stappen om tot werkhervatting te komen een arbeidskundige analyse zou worden ingezet ten behoeve van onderzoek naar de aard en reden van het verzuim, de werkhervattingsmogelijkheden, de mate van herstel en de loonwaarde. Deze arbeidskundige analyse was voorzien voor september 2008 en er is afgesproken dat het resultaat van de arbeidskundige analyse zou worden afgewacht.
In de Probleemanalyse op 8 december 2008 heeft bedrijfsarts I. van Hees onder meer vermeld dat de operatie op 29 september 2008 heeft plaatsgevonden. Verder is er nog een maagonderzoek geweest en zouden nog andere onderzoeken volgen. Een deel van de uitslagen zou op 17 december 2008 bekend worden. De werkneemster had nog energetische en psychosociale klachten. Het herstel stagneerde. De werkneemster zou licht administratief werk kunnen verrichten, waarbij geen sprake is van piekdrukte, deadlines, stress, voor twee tot drie uur per dag, twee tot drie keer per week. De bedrijfsarts heeft aangegeven dat dit advies in strijd is met het advies van de casemanager. Bezien diende te worden gelet op de als verminderd ervaren arbeidssatisfactie en het feit dat het contract over drie weken zou eindigen of de werkneemster deze uren daadwerkelijk nog zou gaan invullen, of dat een andere oplossing kon worden gevonden bijvoorbeeld het opnemen van verlof.
Op 4 februari 2009 heeft arbeidsdeskundige H.B.I. Willaert het re-integratieverslag beoordeeld en onder meer geoordeeld dat er duidelijk sprake was van psychische klachten met een verstoorde arbeidsrelatie. Bij een zorgvuldige afweging achtte hij het aanstellen van de leidinggevende als casemanager gecontraïndiceerd. De casemanager was het niet eens met het advies van de bedrijfsarts omdat er volgens haar geen arbeidsmogelijkheden waren. De werkgever heeft geen aanvraag gedaan voor een deskundigenoordeel bij het Uwv. Daarbij is de werkgever herhaaldelijk geadviseerd overeenkomstig de zogeheten STECR-richtlijnen het lopende arbeidsconflict af te handelen. Dit is in november geëffectueerd. Aanpak en eindoordeel van mediation staan echter niet op schrift. De werkgever heeft zowel het re-integratieadvies als de adviezen ten aanzien van de aanpak van het arbeidsconflict niet of te laat opgevolgd. Re-integratie in het tweede spoor is niet aan de orde geweest. De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zijn geweest. Het resultaat van de re-integratie is onbevredigend. De re-integratiekansen zijn onbenut gelaten vanaf 6 oktober 2008, gerekend zes weken vanaf 18 augustus 2008. De zes weken beslaan een periode die reëel geacht kan worden om mediation en verdere re-integratiekansen in gang te zetten. Werkgever en werknemer hadden op dat moment het plan van aanpak ten uitvoer moeten brengen. De arbeidsdeskundige heeft tot een verhaalsanctie van twaalf weken geadviseerd.
Eiseres heeft tijdens de bezwaarprocedure in een telefonisch onderhoud op 29 juni 2009 (gedingstuk 16) gezegd dat volgens een brief van de arbo-arts van 15 juli (2008) de werkneemster geen benutbare mogelijkheden zou hebben. Eiseres heeft de werkneemster licht administratief werk aangeboden maar dat kon deze niet volhouden. De werkneemster heeft het plan van aanpak steeds laten liggen en niet getekend. Ettelijke malen is werk aangeboden maar de werkneemster kon/wilde dit niet en verscheen steeds niet op afspraken. Dit heeft geleid tot stagnatie in het re-integratietraject. Mediation op 21 augustus 2008 heeft hierin geen verandering kunnen brengen.
Volgens het rapport van 31 juli 2009 van bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts zijn in bezwaar geen nieuwe gegevens naar voren gebracht die tot een ander besluit leiden. Het onderzoek door de primaire arbeidsdeskundige is naar zijn oordeel compleet en zorgvuldig. De werkgever blijft altijd verantwoordelijk voor tijdig starten van re-integratie, ook als de werknemer niet of onvoldoende meewerkt. De werkgever kan dat bij voorbeeld afdwingen door het aanvragen van een deskundigenoordeel, het inhouden van loon of het beëindigen van het contract. De werkgever had vanaf 18 augustus 2008 moeten starten met de re-integratie maar heeft dit nagelaten. De inspanningen zijn onvoldoende geweest en er is geen deugdelijke grond voor het verzuim.
In artikel 3:2 van de Awb is bepaald dat bij de voorbereiding van een besluit het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb en in zoverre een gebrek vertoont. De rechtbank acht het door verweerder verrichte onderzoek naar de gang van zaken met betrekking tot de re-integratie-inspanningen namelijk onvoldoende.
De rechtbank acht zich momenteel niet in staat om het geschil tussen partijen definitief te beslechten. Zij beschikt namelijk nog niet over de daarvoor benodigde kennis omtrent de relevante feiten.
Verweerder had, alvorens tot de conclusie te kunnen komen dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, met name gelet op hetgeen eiseres in het telefoongesprek op 29 juni 2009 naar voren heeft gebracht, door middel van een onderzoek het feitencomplex in de periode tussen 18 augustus 2008 en december 2008 compleet dienen te maken en de relevante gegevens ondubbelzinnig moeten vaststellen.
De rechtbank merkt in dit verband op dat volgens de toelichting op het op grond van artikel 39a, eerste lid, van de ZW gebaseerde Besluit verhaal ziekengeld de werkgever in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn visie te geven op het voorlopige oordeel van het Uwv dat onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit voorafgaande aan het primaire besluit niet heeft gedaan.
De arbeidsdeskundige heeft blijkens zijn rapport van 4 februari 2009 wel overleg gevoerd met een verzekeringsarts maar heeft eiseres niet in de gelegenheid gesteld haar visie te geven.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb op de in rubriek 3 vermelde wijze in de gelegenheid stellen om de eerder beschreven gebreken te herstellen.
De rechtbank neemt thans geen beslissing over de vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. In zoverre verwijst zij naar het bepaalde in artikel 8:80a van de Awb.
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak
onderzoek te verrichten of te laten verrichten naar:
- de gang van zaken ten aanzien van de door eiseres beweerdelijk aan de werkneemster aangeboden lichte administratieve functie waar van zij stelt dat de werkneemster deze niet heeft kunnen volhouden;
- de gang van zaken en de aard en inhoud van de diverse aanbiedingen van werk die eiseres zegt te hebben gedaan en die de werknemer zou hebben afgewezen (al dan niet door niet op afspraken te verschijnen);
- de gang van zaken ten aanzien van (voorgenomen) mediation;
- de reden dat eiseres in afwijking van het advies van de bedrijfsarts van 18 augustus 2008 heeft besloten om een arbeidskundige analyse te laten verrichten, of deze analyse heeft plaatsgevonden en zo ja, wat het resultaat daarvan is en zo nee, waarom niet;
- de vraag of er vooruitzicht bestond op verlenging van de arbeidsovereenkomst en zo nee waarom niet? Wanneer werd bekend dat contract niet zou worden verlengd?
- de visie van de werkneemster op de beweringen van eiseres en op de gebeurtenissen vanaf
18 augustus 2008.
Aldus gedaan door M. Hillen, als voorzitter, P.J.M. Bruijnzeels en H.W.M.A. Staal, als leden in aanwezigheid van R.G. Willems-Cremers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010
w.g. R.G. Willems-Cremers w.g. M. Hillen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet kan tegen deze uitspraak nog geen hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.