ECLI:NL:RBMAA:2010:BO2893

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
4 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
154878/KG ZA 10-426
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.F.W. Huinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriale titel en ontvankelijkheid in kort geding met betrekking tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen

In deze zaak heeft eiser, wonende te Lanaken, België, gedaagde, wonende te Klimmen, gemeente Voerendaal, gedagvaard in kort geding. Eiser vordert dat gedaagde wordt veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis terug te betalen wat eiser aan gedaagde heeft betaald in verband met een eerder verstekvonnis van de rechtbank Maastricht. Dit verstekvonnis, gewezen op 22 juli 2009, had gedaagde veroordeeld tot betaling van een boete aan eiser. Eiser stelt dat hij onterecht heeft betaald op basis van dit verstekvonnis, dat inmiddels door het hof is vernietigd. Eiser heeft geprobeerd om de terugbetaling te verkrijgen, maar gedaagde weigert dit vrijwillig te doen.

Gedaagde voert als verweer aan dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat hij al beschikt over een executoriale titel. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het verstekvonnis en het verzetvonnis als één geheel moeten worden gezien. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, omdat hij al een executoriale titel heeft op basis van het arrest van het hof van 25 mei 2010 en de aanvulling daarop van 13 juli 2010. Hierdoor is de executoriale titel van het verstekvonnis komen te vervallen.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
Zaaknummer : 154878 / KG ZA 10-426
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
inzake
[EISER]]
wonende te B-3620 Lanaken, België
eiser,
advocaat mr. W. van de Wier;
tegen:
[GEDAAGDE],
wonende te Klimmen, gemeente Voerendaal,
gedaagde,
advocaat mr. H.J.J. van der Salm.
1.Het verloop van de procedure
Eiser, hierna te noemen: “[eiser]”, heeft gedaagde, hierna te noemen: “[gedaagde]”, gedagvaard in kort geding. Aan de dagvaarding zijn producties gehecht. Op de dienende dag, 18 oktober 2010, heeft hij gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering nader heeft doen toelichten.
[gedaagde] heeft aan de hand van een conclusie van antwoord verweer gevoerd.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2.Het geschil
Het geschil kan, voor zover van belang kort samengevat, als volgt worden weergegeven.
2.1. [eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis (terug) te betalen al hetgeen [eiser] aan [gedaagde] heeft betaald in verband met het (verstek) vonnis in kort geding van de rechtbank Maastricht, sector civiel (zaaknummer: 141597 / KG ZA 09-264) dat op
22 juli 2009 tussen partijen is gewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de geldbedragen ten onrechte door [gedaagde] zijn geïncasseerd, althans vanaf 25 mei 2010 (de dag waarop het Hof haar arrest heeft gewezen), althans vanaf 27 mei 2010 ( de dag waarop de advocaat van [eiser] de advocaat van [gedaagde] heeft verzocht tot terugbetaling) althans vanaf de dag waarop deze dagvaarding is betekend, althans vanaf de dag waarop in deze zaak vonnis is gewezen, tot de dag der algehele voldoening, alsmede dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de buitengerechtelijk kosten conform productie 11 en de kosten van de procedure.
2.2. [eiser] legt aan deze vorderingen, voor zover van belang, het volgende ten grondslag.
2.2.1. Bij verstekvonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 22 juli 2009 (141597 KG ZA 09-264) (hierna: “het verstekvonnis van 22 juli 2009” en: “het verstekvonnis”) is [eiser] veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen een bedrag
ad. € 930,-- per dag vanaf 17 april 2009 tot 30 juni 2009 ter zake van de ingevolge artikel 10 van de tussen partijen vigerende koopovereenkomst verschuldigde boete.
2.2.2. [eiser] is tijdig tegen dit verstekvonnis in verzet gekomen. Bij vonnis van 15 september 2009 (143184 KG ZA 09-351) (hierna: “het verzetvonnis van 15 september 2009” en “het verzetvonnis”) heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en het verstekvonnis bekrachtigd.
2.2.3. [eiser] is tegen het verzetvonnis in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 25 mei 2010 (zaaknummer HD 200.045.924) (hierna: het arrest van 25 mei 2009) heeft het hof het verzetvonnis vernietigd, opnieuw rechtdoende het verzet gegrond verklaard en vervolgens het verstekvonnis vernietigd.
2.2.4. [gedaagde] is voordat het hof op 25 mei 2010 arrest had gewezen tot executie overgegaan. Basis voor de executie vormde het verstekvonnis. Via de deurwaarder zijn middels een derdenbeslag onder Bierbrouwerij De Leeuw gelden geïncasseerd. In totaal gaat het om € 16.840,41, dit is voor [eiser] veel geld dat hij dringend nodig heeft om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. Nu de titel op basis waarvan die executie heeft plaatsgevonden door het hof is vernietigd heeft executie ten onrechte plaatsgevonden en is daarmee onverschuldigd door [eiser] betaald, althans is dit bedrag onrechtmatig door [gedaagde] geïncasseerd, althans is [gedaagde] ongerechtvaardigd verrijkt door deze incasso. Ter zitting geeft [eiser] aan dat inmiddels enkele bedragen zijn terugontvangen, enerzijds via de Stichting Derdengelden van het kantoor van de raadsman van [gedaagde], anderzijds via de deurwaarder, maar dat nog altijd een bedrag van om en nabij de € 15.000,-- verschuldigd is mede gelet op de rente. [gedaagde] weigert vrijwillig tot terugbetaling van het totale bedrag over te gaan. Onder verwijzing naar productie 9 stelt [eiser] zich op het standpunt dat [gedaagde] kennelijk in een penibele financiële situatie verkeert.
2.2.5. Volgens [eiser] kon aan de uitspraak van het hof géén executoriale titel worden ontleend om de reeds betaalde bedragen van [gedaagde] terug te vorderen. Het hof had nog niet beslist op het deel van de vordering van [eiser], luidende:
“toewijzing van de vordering van [eiser] tot terugbetaling van hetgeen [eiser] op grond van het vonnis heeft gepresteerd.”
[eiser] heeft daarom om aanvulling van het arrest van het hof verzocht bij brief van 31 mei 2010.
2.2.6. Bij arrest van 13 juli 2010 (zaaknummer HD 200.045.924) heeft het hof het arrest van 25 mei 2010 als volgt aangevuld:
“veroordeelt [gedaagde] om, binnen acht dagen na betekening van deze aanvulling op het arrest van 25 mei 2010, aan [eiser] terug te betalen al hetgeen [eiser] op grond van het vonnis gewezen door de Rechtbank Maastricht op 15 september 2009 in de zaak met rolnummer 143184/KG ZA 09-351 aan [gedaagde] heeft betaald”
2.2.7. [eiser] wil aansluitend executeren op basis van deze aanvulling door het hof, maar verneemt van de deurwaarder dat hij aan deze aanvulling nog steeds geen executoriale titel kan ontlenen omdat de executie door [gedaagde] uitsluitend heeft plaatsgevonden op grond van het verstekvonnis van 22 juli 2009.
Het hof heeft de verzochte aanvulling toegespitst op het vonnis van 15 september 2009, terwijl [eiser] had verzocht om de aanvulling als volgt te concipiëren (productie 7 [eiser]):
“toewijzing van de vordering van [eiser] tot terugbetaling van hetgeen [eiser] op grond van het vonnis heeft gepresteerd” (onderstreping vrzrgr).
2.2.8. Nu [eiser] dus nog steeds een executoriale titel ontbeert en [gedaagde] weigert vrijwillig over te gaan tot terugbetaling ziet [eiser] zich genoodzaakt zich in kort geding tot de voorzieningenrechter te wenden.
2.3. [gedaagde] voert als meest verstrekkend verweer dat [eiser] niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu hij reeds beschikt over een executoriale titel. Het verstekvonnis van 22 juli 2009 en het verzetvonnis van 15 september 2009 dienen volgens [gedaagde] gezien te worden als één geheel. Zo de voorzieningenrechter deze redenering niet mocht volgen, dan is [eiser] ook niet ontvankelijk, omdat hem wederom de weg van de aanvulling op grond van artikel 32 Rv openstaat. Hij kan immers, net zoals hij op 31 mei 2010 heeft gedaan het hof andermaal om aanvulling van het arrest vragen, nu met het verzoek om de veroordeling tot terugbetaling toe te spitsen op al hetgeen is betaald op basis van het vonnis van 22 juli 2009.
3.De beoordeling
3.1. [gedaagde] wordt gevolgd in zijn meest verstrekkend verweer dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen en dat het gevorderde derhalve dient te worden afgewezen, omdat [eiser] reeds een executoriale titel heeft op basis van het arrest van het hof van 25 mei 2010 en de aanvulling daarop van 13 juli 2010 waarvan melding is gemaakt op de minuut van het arrest van 25 mei 2010. [eiser] heeft dus geen enkel (spoedeisend) belang bij deze vorderingen in kort geding.
3.2. Het rechtsmiddel van verzet tegen een bij verstek gewezen vonnis heeft de strekking dat het geding, waarin verstek was verleend, op tegenspraak in dezelfde instantie wordt voortgezet. Dat volgt ook uit artikel 147 Rv luidende:
“Door het verzet wordt de instantie heropend…………………”
De verzetprocedure moet dus worden gezien als een voortzetting van de verstekprocedure. Het exploot van dagvaarding van verzet wordt gezien als conclusie van antwoord in een procedure op tegenspraak, de geopposeerde is dan ook geen vastrecht verschuldigd. De stellingen van [gedaagde] zijn dus juist, het verstekvonnis lost als het ware op in het verzetvonnis. Het verstekvonnis behoudt zijn rechtskracht zolang op het verzet geen uitspraak is gedaan. Het verstekvonnis dat, zoals in casu het geval is, uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, kan niettegenstaande verzet, worden geëxecuteerd.
3.3. Vast staat dat [gedaagde] is overgegaan tot executie en dat hij daartoe, gelet op het voorgaande gerechtigd was. Echter, nu het hof op 25 mei 2010 het verzetvonnis van 15 september 2009, waarin het verstekvonnis dus was opgegaan, heeft vernietigd en opnieuw rechtdoende het verzet alsnog gegrond heeft verklaard, is daarmee tevens de executoriale titel van het verstekvonnis aan [gedaagde] komen te ontvallen. Met de aanvulling in het arrest van 13 juli 2009 is aan [eiser] een executoriale titel verleend om al hetgeen [eiser] op grond van het verzetvonnis van 15 september 2009, en dus ook op grond van het verstekvonnis van 22 juli 2009, aan [gedaagde] heeft betaald terug te vorderen, nu [gedaagde] in dit arrest strekkende tot aanvulling is veroordeeld tot terugbetaling.
3.4. Nu [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vorderingen zal al het gevorderde worden afgewezen.[eiser] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zoals in het dictum is bepaald.
4.De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de gevorderde voorzieningen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten tot aan dit vonnis gerezen en aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 263,-- aan vast recht en € 816,-- voor salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.W. Huinen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
EvdP